Lc.19,41-44 (23/11/2023)
41 Toen Jezus al dichtbij was en de stad zag,
weende hij over haar:
42 “Als je toch maar zou inzien,
ook vandaag nog,
wat je vrede kan brengen …
Nu is het verborgen voor je ogen:
43 Er zullen dagen over jou komen
waarop je vijanden een wal om je heen zullen werpen,
je zullen omsingelen en langs alle kanten inklemmen.
44 Ze zullen jou en je kinderen verpletteren,
geen steen zullen ze op de andere laten,
omdat je niet hebt ingezien
het goede moment waarop naar jou werd omgezien.”
Deze passage speelt zich af met het zicht op … Jeruzalem! Stel je eens voor dat Jezus daar vandáág staat! Meer dan zeker zou hem opnieuw het wenen nader staan dan het lachen … “Als je toch zou inzien, ook vandaag nog, wat je vrede kan brengen …” Het moet hem bijzonder pijn hebben gedaan – en zou het nog doen – als hij ziet hoe ‘de stad G-ds’ haar roeping om ‘een licht voor de volken’ te zijn zo vergooit, en het voor zijn inwoners daarmee eerder tot een hel maakt dan tot een vredesoord.
En wat zou hij zien en voelen als hij voor ónze steden stond? Zou dat dan zoveel beter zijn? Of zou hij daar ook verblindheid en verdwaasdheid zien die eerder tot onheil strekt dan tot heil voor de bewoners?
En wat zou hij zien en voelen als hij voor míjn woonplaats staat, mijn huis, mijn leven, …? Zou hij dan wenen om de onvrede die er leeft en om de verdwaasdheid die er haar huisvesting gekregen heeft? Of zal ik hem vandaag blij maken door hem in de ogen te kijken en zijn tedere blik van ontfermende liefde te beantwoorden met daden van wederliefde …
Lc.19,45-48 (24/11/2023)
45 Hij ging binnen in de tempel
en begon de kopers en verkopers buiten te drijven:
46 “Er is geschreven:
Mijn huis zal een huis van gebed zijn [Jes.56,7],
maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!”
47 Elke dag gaf hij onderricht in de tempel.
De tempeloversten en de schriftgeleerden zochten hem te doden,
zo ook de leiders van het volk,
48 maar zij vonden niet wat ze konden doen,
want heel het volk hing aan zijn lippen.
Met de ‘tempelreiniging’ stelde Jezus een scherp profetische daad. Profeten vóór hem hadden wel vaker opvallende daden gesteld als symbool voor hun boodschap, die er globaal telkens op neer kwam dat het volk aan het afdwalen was van G-d. Maar hoezeer de ‘leiders van het volk’ dit ook wel wisten, en zelfs wellicht ook begrepen dat hij gelijk had – of net omdát hij gelijk had! – zo’n ‘opruier’ moest verdreven en gedood worden. Zo’n boodschap mocht niet worden gehoord.
Christenen – ik dus – zouden in Jezus’ spoor profeten moeten zijn. In onze tijd en plaats hoeven we er niet bang voor te zijn dat ze ons zullen doden, alhoewel, als je lastige waarheid verkondigt zijn er ook andere manieren om je monddood te maken. Ik denk ook niet dat we onze kerkgebouwen moeten overhoop halen. Dat valt vandaag best wel mee als oorden van stilte en gebed. Maar waar zou ónze profetische daad dan vandaag wél te zien moeten zijn? Waar zou onze kritische waarheid te horen moeten zijn?
Lc. 20,27-40 (25/11/2023)
27 Nu kwamen er naar Jezus enige van de sadduceeën,
die [als religieuze stroming voor wie enkel de eerste vijf boeken van de Schrift bepalend waren]
tegenspreken dat er een opstanding [uit de dood] bestaat.
Ze vroegen hem:
28 “Meester, Mozes heeft voor ons geschreven:
Als iemands broer sterft
en die had een vrouw maar bleef kinderloos,
dan moet zijn broer diens vrouw huwen
en nakomelingen verwekken voor zijn broer. [Deut.25,5-10]
29 Nu waren er zeven broers.
De eerste huwde en stierf kinderloos.
30 De tweede huwde haar,
31 en de derde
en zo lieten alle zeven geen kinderen na toen ze stierven.
32 Het laatst stierf ook de vrouw.
33 Die vrouw nu, bij de opstanding,
van wie van hen wordt zij de vrouw,
want alle zeven hebben haar toch als vrouw gehad?”
34 Jezus antwoordde hen:
“De kinderen van deze tijd
huwen en worden ten huwelijk gegeven,
35 maar wie waardig geacht worden
deel te hebben aan díe tijd
van de opstanding uit de dood,
huwen niet en worden niet ten huwelijk gegeven.
36 Want ze kunnen ook niet meer sterven,
want ze zijn aan engelen gelijk.
Ze zijn kinderen van God
nu ze kinderen van de opstanding zijn.
37 Dát de doden opgewekt worden,
heeft ook Mozes aangeduid
bij de [Godsontmoeting bij de brandende] braamstruik,
wanneer hij God noemt:
de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. [Ex.3,6]
38 God is toch geen God van doden,
maar van levenden?
Ja, voor hem leven allen!”
39 Enige schriftgeleerden antwoordden daarop:
“Meester, dat heb je goed gezegd”,
40 en ze durfden hem niets meer te vragen.
Het onderwerp van vandaag – de opstanding uit de doden – is één van de opmerkelijke en duidelijke voorbeelden van hoe de Bijbel niet de ‘rotsvaste zekerheid’ is zoals dat soms wordt voorgesteld, maar het reisverslag van zoekende mensen naar hun G-d. De ‘opstanding uit de doden’ is iets wat pas geleidelijk aan ‘ontdekt’ wordt. Je hoort er nog de discussies over in Jezus’ tijd: sommige Joodse strekkingen geloofden erin, andere niet.
Niet zo vaak horen we Jezus een expliciet standpunt innemen waar het gaat over ogenschijnlijk theoretisch discussies. Maar hier vindt hij het duidelijk méér dan belangrijk genoeg om er onomwonden en helder zijn gedacht over te zeggen. Voor hem gaat het dan ook niet over een theoretische discussie, maar over een levende werkelijkheid! “God is toch geen God van doden, maar van levenden?!”, roept hij uit. Hoe zou de Liefde van zijn Vader beperkt kunnen zijn tot de benauwde grenzen van een mensenleven? Als G-d Liefde is, is Léven grenzeloos, dát is zeker!
Lc.14,25-33 (14/12/2023)
25 [Jezus trok verder naar Jeruzalem en]
velen trokken met hem mee.
Hij keerde zich naar hen toe en zei:
26 “Wie dichter bij mij wil komen,
maar zich niet losmaakt
van zijn vader en moeder,
van zijn vrouw en kinderen,
van zijn broers en zussen,
meer nog: van zichzelf,
kan onmogelijk mijn leerling zijn.
27 En wie zijn [op deze weg onvermijdelijke] kruis niet draagt
en mij volgt op mijn weg,
kan onmogelijk mijn leerling zijn.
28 Want wie van jullie die een toren wil bouwen,
zal niet eerst er bij gaan zitten
om de kosten te berekenen
en te weten of hij hem wel zal kunnen afwerken?
29 Anders legt hij misschien het fundament,
maar is niet in staat het werk te voltooien,
en begint al wie dit ziet hem te bespotten:
30 “Die mens begon te bouwen,
maar was niet in staat het te voltooien!”
31 Of welke koning die ten strijde trekt tegen een andere koning,
zal niet eerst er bij gaan zitten
om te beraadslagen
of hij met tienduizend man in staat is
op te trekken tegen de twintigduizend die op hem af komen?
32 Anders zal hij, wanneer ze nog ver zijn,
een gezant uitsturen
en vragen naar de voorwaarden tot vrede.
33 Zo kan elk van jullie
die niet loskomt van alles wat hem toebehoort,
mijn leerling niet zijn.”
Gedachtenis van Johannes van het Kruis (1542-1591). Hij is een van de belangrijkste mystici van de Katholieke Kerk. Uit zijn latere geschriften weten we dat hij zich radicaal liet leven door de liefde van Jezus. Het lijden en de dood tot op het kruis waren voor hem het ultieme teken van die Liefde. Hij zag dat Jezus het lijden voor lief nam, omdat hij niet kon stoppen met mensen lief te hebben. En dat Jezus zich zó ‘leeg’ maakte, om ‘vol te zijn van Gods liefde’. Dat is wat hem inspireerde en wat de kern vormt van zijn latere mystiek.
Stel je even voor: je bent samen met Jezus onderweg. Plots draait hij zich om en zegt: “Als het je menens is, als je echt dichter bij mij wilt komen, dan zal je álles moeten loslaten.” Het gaat hier niet over Jezus ‘een beetje nadoen’. Het gaat over een radicaal relationeel leven mét Jezus. Je leeg maken om je te laten vol stromen met G-ds onbaatzuchtige Liefde. Jezus is echter niet zomaar de eerste de beste. Hij (het meest wezenlijke in hem) bestaat alleen maar doorheen een radicale, alles omvattende liefdesrelatie met (het wezenlijke van) zijn Vader. Als wij nu écht vol-ledig kiezen voor hem, dan zullen we alles moeten loslaten (leeg worden) en ons toevertrouwen aan hem zodat hij ons kan opnemen in die omvattende relatie en wij mogen volstromen met die goddelijke liefde.
Je begint er dus beter niet onnadenkend aan. Het vraagt dat je er even bij gaat zitten. Maar als je (zoals Johannes van het Kruis) het waagt om je over te geven aan die onbaatzuchtige Liefde, zal je vaststellen dat dit de weg is van het volle leven, een weg die toekomst belooft omdat ze een bestemming heeft.
Lc.1,46-56 (22/12/2023)
46 En Maria zong het uit:
“Mijn ziel maak groot de Heer,
47 uitbundig blij is mijn geest om God, mijn bevrijder,
48 want hij heeft omgezien
naar de kleinheid van zijn dienares.
Kijk! Vanaf nu zullen alle generaties mij gezegend noemen.
49 Want hij die geestkrachtig is,
deed grote dingen aan mij.
Heilig is zijn Naam!
50 Zijn barmhartigheid duurt over alle generaties
voor wie hem vreest.
51 Hij toont machtige daden
en slaat hoogmoedigen van hart uiteen;
52 machthebbers haalt hij neer van hun troon
en kleinen maakt hij groot;
53 hongerigen vervult hij met goede gaven
en rijken stuurt hij weg met lege handen.
54 Hij trekt zich Israël, zijn dienaar, aan,
her-innerend zijn tederheid
55 – zoals hij het gezegd had tegen onze vaders –
voor Abraham en voor alle generaties, tot in eeuwigheid.”
56 Maria bleef ongeveer drie maanden bij haar
en keerde dan naar huis terug.
Als wij in dit jubellied de verwijzingen naar het ‘Oude Testament’ niet herkennen, dan is dat niet omdat Maria, bij het componeren van haar lied,
vergeten is er in voetnoot de wetenschappelijke verwijzingen bij te zetten, maar omdat wijzelf niet ‘zwanger zijn van G-ds Woord’.
Maria was een eenvoudige Joodse vrouw – meisje eigenlijk nog – die niet kon schrijven, lezen misschien ook niet. Maar ze had de Schrift gehóórd én had die woorden opgenomen in haar hart. Ze kende de Schrift dus van buiten, of, zoals het in het Engels veel juister klinkt: by heart, van bínnen dus! Daar mochten die woorden een woonplaats vinden en gaan leven. Ze zal in allerlei omstandigheden sommige van die woorden hebben voelen opwellen als duiding en richtingaanwijzing bij haar leven. En als ze in die fantastische ontmoeting met haar nicht komt en daar ‘G-ds grote daden’ mag aanschouwen, hoeft ze niet ‘na te denken’, maar de jubelwoorden wellen in haar op: zó heeft G-d omgezien naar de kleinheid van zijn volk, en dat doet hij voor alle generaties!
Lc.2,22-35 (29/12/2023)
22 Toen de dagen van hun reiniging vervuld waren
[40 dagen na de geboorte],
brachten zij hem naar Jeruzalem
– volgens de wet van Mozes [Lev.12,1-8] –
om hem voor te stellen aan de Heer.
23 – Zoals geschreven staat in de wet van de Heer [Ex.13,2-15]:
Al het eerstgeborene van het mannelijk geslacht
moet aan de Heer worden toegewijd. –
24 en om – volgens de wet van de Heer –
de offerande te brengen:
een koppel tortels of twee jonge duiven. [= zoals voor armen was bepaald]
25 Kijk!
In Jeruzalem woonde iemand die Simeon heette.
Hij was een rechtvaardige en een toegewijd gelovige man
die uitzag naar de vervulling voor Israël [de messias]
en de heilige Geest was met hem.
26 Het was hem door de heilige Geest geopenbaard
dat hij niet zou sterven
voor hij de gezalfde van de Heer [christos/messiah] zou hebben gezien.
27 In die geest kwam hij naar de tempel
en toen zijn ouders de boreling Jezus binnenbrachten
om de gewoonten van de wet aan hem te voltrekken,
28 ontving ook hij het in zijn armen.
Hij loofde God en zei:
29 “Nu maak jij je dienaar vrij, in vrede, meester
– volgens jouw woord.
30 Want mijn ogen hebben jouw bevrijding [soteria] gezien
31 die jij bereid hebt voor alle volken:
32 een licht,
tot verlichting van de volken
en tot heerlijkheid van jouw volk Israël.”
33 Zijn vader en moeder stonden verwonderd
over wat er van hem werd gezegd.
34 Simeon zegende hen
en zei tegen Maria:
“Kijk! Deze ligt hier
tot val en opstanding van velen
en tot teken dat weersproken wordt,
35 zodat de innerlijke overwegingen van velen
aan het licht zullen komen.
– En ook je eigen ziel
zal door een zwaard worden doorboord.”
Kijk!
Ja, maar de vraag is: hoe kijk je? Welke ingesteldheid mag jouw blik richten?
Simeon leeft in de geest van verwachting. Hij is gericht op een toekomst die vervuld zal worden. Deze vervulling mag hij persoonlijk ontvangen doorheen het kind dat hem aangereikt wordt. Quasi onmiddellijk voelt hij dat dit kleine kind hem vrij maakt en de kracht geeft om los te laten wat hem doorheen z’n leven heeft vastgezet. Met zijn open blik ziet hij hoe dit kind in al z’n kwetsbaarheid vrede zal brengen voor álle volkeren. Dit zal echter niet zonder slag of stoot gaan. Het zal pijn met zich meebrengen, zowel voor het kind als voor zijn naaste omgeving en toch … zegent hij de moeder. Zegenen doe je altijd met het oog op de toekomst, met het oog op dat wat voor je ligt: het leven, de tijd, de wereld, dat het goed mag zijn.
Kijken met de ogen van Simeon, is je openstellen voor de toekomst; het is leven van de verwachting, omdat het G-d zelf is die naar je toe komt – omdat het G-d zelf is die garant staat voor de toekomst, de verlossing.
Dat ook wij dit mogen zien in het kind dat naar ons toekomt.