Verbonden Leven

Lc.12,35-38 (22/10/2024)

35    “Laat jullie lendenen omgord zijn
       [klaar voor het werk]
       en jullie lampen brandend
       [waakzaam op wat komt].
36    Wees als mensen die hun heer,
       die terugkomt van een feest,
       verwachten en onmiddellijk open doen
       wanneer hij aanklopt.
37    Gezegend de dienaars die de heer wakende vindt
       wanneer hij thuiskomt.
       Zeker, zeg ik jullie:
       Híj zal zich omgorden,
       hen aan tafel uitnodigen en hen bedienen.
38    Ja, zelfs als hij pas komt midden in de nacht,
       of misschien pas aan het einde van de nacht,
       gezegend de dienaars die hij zó vindt.”

Het leven gaat sneller en sneller. Is het daarom dat vandaag de dag door vele mensen wachten ervaren wordt als tijdverlies, als een ’zinloze’ vertraging van iets waarnaar je verlangt? Nochtans zou wachten ook een ‘werk’woord kunnen zijn waar je actief mee aan de slag gaat. Dan wordt het een ‘zinvolle’ vertraging. Je benut de tijd om waakzaamheid aan te scherpen en voorbereidingen te treffen.
Het is niet alledaags en het vraagt keuzes, zo tijd te nemen om je klaar te maken en je met heel je wezen te richten op wie of wat er komt. Het vraagt engagement. Het is een leven met een open blik op de wereld en op je medemens.
Een oproep dus om wakkere en alerte mensen te worden om het gelaat van G-d te zien oplichten in het gelaat van je medemens. Het is immers daar, bij de mens tegenover jou, dat hij telkens weer aanklopt.
Zal je open doen? Ben je bereid?
Laten we onze lendenen omgorden en onze lampen brandend houden, levend van de belofte dat hij zál komen!

Lc.12,39-48 (23/10/2024)

39    “Maar weet goed:
       Als de heer des huizes geweten had
       op welk uur de dief kwam,
       dan had hij wel gewaakt
       en niet toegelaten dat er ingebroken werd in zijn huis.
40    Wees ook jullie dus bereid [klaargemaakt én bereidwillig],
       want je weet niet op welk uur de mensenzoon komt.”
41    Petrus vroeg hem nu:
       “Heer, bedoel je deze gelijkenis voor ons alleen,
       of ook voor allen?”
42    De Heer antwoordde:
       “Wie zou die trouwe en verstandige huismeester zijn
       die de heer zal aanstellen over zijn personeel
       en die op de gepaste tijd
       hen het eten geeft dat hen toekomt?
43    Gezegend de dienaar die zó bezig is
       wanneer de heer thuiskomt.
44    Waarlijk, ik zeg jullie
       dat hij hem zal aanstellen over alles wat hij bezit.
45    Maar als die dienaar in zijn hart zegt:
       mijn heer neemt er de tijd van,
       en hij begint de knechten en meiden te slaan
       en eet en drinkt tot hij dronken wordt,
46    dan zal de heer van die dienaar komen
       op een dag dat hij het niet verwacht
       en op een tijdstip dat hij niet kent;
       hij zal worden verwijderd van zijn heer
       en ondergaan het lot van de ontrouwen.
47    De dienaar die de wil van zijn heer heeft leren kennen,
       maar zich daar niet heeft op voorbereid en gedaan,
       zal met vele slagen geslagen worden.
48    Als hij die echter niet heeft leren kennen
       en heeft gedaan wat straf verdient,
       zal hij met weinig slagen geslagen worden.
       Van ieder aan wie veel is gegeven,
       zal veel worden gevraagd;
       en aan wie veel is toevertrouwd,
       van hem zal veel worden geëist.”

Tja, voor wie zou Jezus deze gelijkenis bedoelen? Voor ons, of voor ‘de anderen’? Misschien vinden we dat niet zo fijn, maar hier – zoals op vele andere plaatsen in het Evangelie – wordt duidelijk dat wie Jezus wil volgen een hoge taak wacht met een grote verantwoordelijkheid, voor zijn/haar medemensen en voor zichzelf.
Denk ik niet te gemakkelijk dat zorg voor mijn medemens – en dat is niet alleen degene die ik ‘leuk vind’, maar ook degene die toevallig naast mij woont – door ‘de verantwoordelijken’ moet opgenomen worden? Schuif ik niet te gemakkelijk de verantwoordelijkheid voor wat er gebeurt in de maatschappij of de kerk in de schoenen van ‘anderen’?
Hier is Jezus heel duidelijk: jíj – ik – bent verantwoordelijk voor hoe het met je medemens gaat! Jij moet zorgen dat hij/zij heeft wat hij/zij nodig heeft! Het is een blijk van ontrouw aan G-d als ik niet deze verantwoordelijkheid voor mijn medemens opneem!

Lc.12,54-59 (25/10/2024)

54    Tegen de menigte zei Jezus nu ook:
       “Als jullie een wolk zien opkomen in het westen,
       zeg je meteen: er komt regen –
       en zo gebeurt het inderdaad.
55    En als er een zuidenwind waait,
       zeg je meteen: het wordt heet –
       en zo gebeurt het inderdaad.
56    Dubbelzinnigaards! [hypocritai]
       De fenomenen van aarde en hemel
       weet je wel te onderscheiden,
       waarom dan niet deze tijd?
57    Waarom oordelen jullie niet uit jezelf
       wat het rechte is?
58    Wanneer je met je tegenpartij naar de overheid stapt,
       doe onderweg dan nog alle moeite om van hem af te komen,
       want anders sleurt hij je naar de rechter
       en de rechter zal je overleveren aan de deurwaarder
       en de deurwaarder zal je in de gevangenis werpen.
59    Ik zeg je: Je zult daar niet uit komen
       totdat je tot de laatste cent hebt betaald.”

Nog zo’n taai stuk Evangelie waar we liever aan voorbij lezen.
Voor Jezus is het ‘zonneklaar’ dat mensen éigenlijk de mogelijkheid in zich hebben om heldere onderscheiding te zien in ‘de tekenen van de tijd’, maar dat ze dat lang niet altijd benutten! Mij lijkt dat dit vandaag niet anders is dan in Jezus’ tijd. “Open gewoon je ogen en zie”, zegt de psalmist (Ps.91,8), maar dat gevoel bekruipt mij vandaag ook heel dikwijls. Mensen lijken zo vaak verblind en verdwaasd door hun leven te sloffen, en dan zijn ze verwonderd als er iets gebeurt ‘dat ze niet hadden zien aankomen’.
Jezus gaat er dus van uit dat Christenen mensen zijn die met ópen en wakkere ogen in het leven staan, en het onderscheidingsvermogen die ze als kracht in zich hebben ook daad-werkelijk gebruiken. In de meeste gevallen is het eigenlijk zelfs niet eens zo moeilijk om die onderscheiding te zíen. Lastiger – vaak véél lastiger – is het om vanuit wat we inzien ook de bijpassende keuzes te maken én ze uit te voeren!

Lc.13,18-21 (29/10/2024)

18    Daarop zei Jezus:
       “Waarop lijkt het koningschap van God?
       Waarmee zal ik het vergelijken?
19    Het lijkt op een mosterdzaadje.
       Iemand wierp het in zijn tuin
       en het groeide
       en werd een grote struik met vele takken
       waarin de vogels van de hemel zich nestelden.”
20    En opnieuw zei hij:
       “Waarmee zal ik het koningschap van God vergelijken?
21    Het lijkt op gist
       dat een vrouw verborg in een grote hoeveelheid meel,
       zodat het in z’n geheel doorgistte.”

Deze twee kleine parabeltjes zouden ons moeten sterken in onze pogingen om in deze wereld daad-werkelijk onze taak als christen op te nemen. Wat wij proberen of kunnen doen ziet er inderdaad vaak nogal klein en onooglijk uit. We horen het onszelf en anderen nogal eens verzuchten: Wat haalt het allemaal uit? Is het geen druppel op een hete plaat?
Jezus zegt: Het is een mosterdzaadje, het is gist! En het mag op zichzelf dan al quasi onzichtbaar zijn, het doet zijn werk op een verborgen, maar onweerstaanbare wijze. Het zal veel vruchtbaarder zijn dan je zelf eerst dacht!
Zó ‘werkt’ het koningschap van G-d. In mensen die hun eigen – t.t.z. van G-d gegeven – kleine kracht inzetten zonder zichzelf daarmee in het licht te willen zetten, en dan het geduld hebben uit te zien. Dáár gebeuren wondere dingen …

Lc.16,1-8 (8/11/2024)

     Jezus zei ook tegen zijn leerlingen
       [terwijl de farizeeën en schriftgeleerden meeluisterden]
       “Er was eens een rijk man die een huismeester had
       die bij hem werd aangeklaagd
       omdat hij zijn bezittingen verkwistte.
     Hij riep hem en zei:
       “Wat hoor ik daar over jou?
       Geef verantwoording van je bestuur,
       want zo kun je geen huismeester blijven.”
     De huismeester zei nu bij zichzelf:
       “Wat moet ik doen,
       nu mijn heer mij het bestuur ontneemt?
       Om te spitten heb ik niet de kracht
       en om te bedelen schaam ik me …”
     Ik weet al wat ik ga doen,
       zodat – wanneer ik ontzet ben uit het bestuur –
       ze mij toch in hun huis zullen ontvangen.”
     En hij riep elk van de schuldenaars van zijn heer bij zich
       en vroeg aan de eerste:
       “Hoeveel ben je mijn heer schuldig?”
     Die zei: “Honderd vaten olie.”
       Hij antwoordde hem nu:
       “Hier is je akte, ga zitten en schrijf vlug: vijftig.”
     Vervolgens zei hij tegen een ander:
       “En jij, hoeveel ben jij schuldig?”
       Die zei: “Honderd [grote] maten tarwe.”
       Tegen hem zei hij:
       “Hier is je akte. Schrijf: tachtig.”
     De heer prees de oneerlijke huismeester
       dat hij doordacht had gehandeld.
       Want de kinderen van deze wereld handelen doordachter
       dan de kinderen van het licht
       ten aanzien van hun tijdgenoten.”

De kinderen van deze wereld en de kinderen van het licht, over wie zou dat gaan? Wie zou Jezus daar nu mee bedoelen? Duidelijk is toch immers dat je de woorden wereld en licht niet letterlijk kunt begrijpen.
In de Bijbel gaat de uitdrukking ‘deze wereld’ niet over de fysieke aardbol of over de mensen die daarop leven. ‘Deze wereld’ duidt op alles wat gericht is op het niet-hemelse, het niet-goddelijke, op dat wat de mens op zichzelf doet terugplooien i.p.v. hem te ont-plooien tot de mede-mens die hij in wezen is. De ont-plooiing gebeurt op z’n mooist riching G-d, richting het licht.
Hoe waar en belangrijk dit onderscheid ook mag wezen, toch is het niet de kern van deze parabel! Jezus prijst uiteraard níet het niet-Godgericht zijn! Wel stelt hij vast dat de ‘wereld-gerichten’ dat doen door al hun krachten daartoe te bundelen, terwijl de ‘licht-gerichten’ vaak te braaf, of vooral te weinig doortastend en vurig zijn om hun doel te bereiken.
Leer van de ‘oneerlijke huismeester’ dus niet zijn oneerlijkheid, maar wel zijn vurigheid!

Lc.17,7-10 (12/11/2024)

       [Jezus ging verder tegen zijn leerlingen:]
     Wie van jullie zal tegen zijn dienaar
       die ploegt of het vee hoedt,
       wanneer die thuiskomt van het veld,
       zeggen: “Kom meteen mee aan tafel.”?
     Zal hij niet tegen hem zeggen:
       “Maak mijn eten klaar,
       omgord je en bedien mij, zo lang ik eet en drink.
       Daarna kun je zelf eten en drinken.”?
     Zal hij zijn dienaar bedanken
       omdat hij deed wat zijn taak was?
10    Zo is het ook voor jullie:
       Wanneer je alles hebt gedaan wat je moest doen,
       zeg dan: Wij zijn maar doodgewone dienaars,
       wij hebben alleen maar onze plicht gedaan.

Het zou mij verbazen als er ook maar iemand van het mensdom dit stukje ‘blijde boodschap’ gráág hoort! Wie wordt er nu vrolijk van te horen dat we over al onze inspanningen en goeie bedoelingen om het goede te doen, alleen maar mogen zeggen: “Wij zijn maar doodgewone dienaars, wij hebben alleen maar onze plicht gedaan.”
Het vraagt een heel grote nederigheid om af te stappen van ons hardnekkig verlangen om ‘iemand te zijn’, om ‘gezien te worden’ in wat we doen, of nog maar minstens een bedanking te krijgen voor wat we hebben gedaan! Het is de nederigheid van ‘je leven geven voor je medemens’!
Hoe minder mensen in een maatschappij met dat laatste bezig zijn, hoe meer ze krampachtig zullen hunkeren naar dat ‘iemand zijn door wat ze doen’. De boekwinkel staat tegenwoordig vol met ‘verlichte wegen’ daartoe!
Maar als we nu eens, i.p.v. díe boeken, het Evangelie zouden lezen …?!