Lc.7,24-30 (16/12/2021)
Toen Johannes’ gezanten vertrokken waren, begon Jezus tegen de menigte over hem te spreken: “Waar zijn jullie naar gaan kijken in de woestijn? Naar het wuiven van het riet in de wind? Waar ben je dan naar gaan kijken? Naar een mens in verfijnde kledij? Je weet het: de glansrijk en weelderig gekleden zijn te vinden in paleizen.
Maar waar ben je dan toch naar gaan kijken? Naar een profeet? Ja, zeg ik jullie, zelfs meer dan een profeet! Hij is het over wie geschreven staat: Kijk! Ik zend mijn boodschapper voor je uit die de weg voor jou zal bereiden. [Ex.23,20; Mal.3,1] Want ik zeg jullie: Onder wie uit vrouwen zijn geboren, is er niemand groter dan Johannes de doper, maar in het koninkrijk van God is de kleinste groter dan hij.
Wie hem hoorden – zelfs de tollenaars – recht-vaardigden God door zich te laten dopen met de doop van Johannes. Maar de farizeeën en wetgeleerden verwierpen de bedoeling van God ten gunste van zichzelf door zich niet door hem te laten dopen.”
Jezus spreekt zich nadrukkelijk uit vóór Johannes de doper. Je moet verblind zijn door eigenbaat om niet te zien dat hij een profeet is die predikt binnen de bedoelingen van G-d. Terloops merkt Jezus op dat mooi schouwspel (wuiven van het riet) en luxe (verfijnde kledij) tégenindicaties zouden zijn om hem als profeet te herkennen. Maar kern van de zaak is natuurlijk de boodschap die hij brengt.
Profeten zijn boodschappers: ze brengen berichten in naam van een ander. Boodschappers zijn er nooit ten bate van zichzelf, maar van wie hen gezonden heeft. Ze ‘bereiden de weg voor de heer’. Boodschappers zijn groots in hun kleinheid – en het is zó dat ze plaats bereiden voor het koningschap van G-d.
Het Griekse woord voor ‘boodschapper’ is angelloi, jawel: engel! En ze zijn zo ‘licht’, zo ‘groots in hun kleinheid’, dat ze voortdurend de wereld rondtrekken en in allerlei vormen en op allerlei manieren ‘de weg proberen te bereiden’. Ze zijn alleen herkenbaar voor wie zich onbaatzuchtig laat meenemen in G-ds bedoelingen. Ongetwijfeld passeren ze ook vandaag in míjn leven. Zal ik meegaan …?
Lc.1,39-45 (21/12/2021)
Kort daarop reisde Maria met haast naar het bergland, naar een stad in Judea. Ze ging het huis van Zacharias binnen en begroette Elisabet. Toen Elisabet de begroeting van Maria hoorde, sprong het kind in haar schoot op en Elisabet werd vervuld van heilige geest. Ze riep uit:
“Gezegend ben jij onder de vrouwen en gezegend de vrucht van jouw schoot! Vanwaar valt mij dit toe dat de moeder van mijn Heer naar mij toe komt? Kijk! Zodra de klank van je begroeting in mijn oor kwam, sprong het kind in mijn schoot op van uitbundige blijdschap. Gezegend wie vertrouwde, want wat haar vanwege de heer is gezegd zal vervulling vinden.”
Een feest van vertrouwen en leven!
Twee zwangere vrouwen die elkaar opzoeken om hun diepe vreugde te delen en elkaar praktisch te ondersteunen.
Om zwanger te worden, moet je zowel vertrouwen schenken, vertrouwen ontvangen en vertrouwen hebben in de toekomst! Het is de ‘voor-waarde’ voor nieuw leven. Of eigenlijk zou het wellicht juister klinken om het omgekeerd te zeggen (omdat ik vermoed dat verre van alle zwangeren éérst zo stilstaan bij dat vertrouwen): elke zwangerschap is uit zichzelf een uiting dat dat vertrouwen – en dat leven – er ís!
Zowel Elisabeth als Maria hebben dat spoor van leven gevolgd, en vieren dat nu met elkaar – en zelfs hun ongeboren kinderen vieren al mee. Gelukkige kinderen van gelukkige ouders! Vertrouwende kinderen van vertrouwende ouders! En dat spoor is blijven doorlopen, ook vandaag. Hoe vertrouwvol is het elke keer een zwangere te zien of een nieuwgeboren kind! Keer voor keer een getuigenis van leven – Léven.
Als wij nu allemaal eens zwanger zouden worden … van heilige Geest …
Lc.9,22-25 (3/03/2022)
Jezus zei tegen zijn leerlingen: “De mensenzoon zal eerst veel moeten lijden
en door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden verworpen en gedood moeten worden en op de derde dag opgewekt zijn.”
En tegen allen zei hij: “Als iemand van zin is achter mij aan te komen, moet hij volstrekt neen zeggen tegen zichzelf,
elke dag zijn kruis [symbool van de ter dood veroordeelde] opnemen en mij volgen.
Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij, zal het redden.
Wat baat het iemand heel de wereld te winnen als hij zichzelf verliest of schaadt?”
Het beeld dat Jezus hier van de Mensenzoon schetst, is allesbehalve aantrekkelijk. Een Messias die moet lijden en sterven. Dat beeld beantwoordt helemaal niet aan de verwachtingen (ook niet onmiddellijk aan de mijne), laat staan dat we hem zouden willen volgen.
Ik ben bereid om aan te nemen dat G-d mij wil bevrijden uit ellende (is het niet dat wat we vragen telkens als we bidden, dat hij een oplossing aanreikt?), maar ik heb veel meer moeite om te aanvaarden dat hij met mij mens wil zijn. Nochtans is het nu juist dat wat hij wil: zich geven aan ons, helemaal, bij ons zijn, mee-lijden, mee-leven, mee-lieven …
Jezus volgen houdt dus in dat ik mezelf, net als hij, aan de kant schuif, me totaal toewijd aan de ander. Hem volgen kan dus nooit betekenen dat ik mijn aardse werkelijkheid zou ontvluchten of ervan weglopen. Het is immers daar dat hij bij mij wil zijn, daar temidden van die harde realiteit. Wie zijn leven wil redden door te ontsnappen aan de werkelijkheid, zal het verliezen in irreële dromen. G-d is immers dé Werkelijkheid.
Lc.9,28b-36 (13/03/2022)
Jezus nam Petrus, Johannes en Jakobus mee de berg op om te bidden. In het bidden gebeurde het:
het beeld [/de aanblik] van zijn gelaat veranderde en zijn kleding werd stralend wit. Kijk! Twee mannen spraken met hem: Mozes en Elia, die in grootsheid verschenen. Zij spraken over zijn uittocht [exodon: uittocht – hier: sterven – met de implicatie van doortocht én intocht] die hij moest volbrengen in Jeruzalem.
Petrus en degenen die bij hem waren, waren ondertussen overmand door de slaap. Nu klaarwakker geworden, zagen zij zijn grootsheid en de twee mannen die bij hem waren. Toen die aanstalten maakten om van hem weg te gaan, zei Petrus tegen Jezus: “Meester, het is goed dat wij hier zijn! Laten wij drie tenten maken: één voor jou, één voor Mozes en één voor Elia”, niet wetend wat hij zei.
Terwijl hij dit zei, ontstond er een wolk die hen [allen] overschaduwde. Ze [de leerlingen] werden bevreesd toen zij [Jezus, Mozes en Elia] de wolk binnengingen. Er kwam een stem uit de wolk: “Dit is mijn daad-werkelijk geliefde zoon. Luister naar hem.”
Toen de stem verstilde vonden ze Jezus daar alleen. Zij zwegen en vertelden in die dagen aan niemand iets van wat ze gezien hadden.
“Toen de stem verstilde vonden ze Jezus daar alleen.”
Af en toe spreekt G-d luid en duidelijk tegen ons, of zijn er ontmoetingen of gebeurtenissen die zo bijzonder zijn dat wij ze als ‘topervaringen’ benoemen. In de meeste (!) tijden van ons leven is de stem verstild.
Betekent dat dat G-d dan afwezig is? Wie zal het zeggen? Wel is er Jezus. Hem kunnen we altijd zien en horen in zijn verhalen. En dat is blijkbaar voldoende om op weg te gaan! Daarmee moesten de leerlingen het doen. Er is maar één keer zo’n moment vermeld in het Evangelie, en dan nog enkel voor slechts drie van de apostelen!
De stille stem en Jezus’ verhaal is genoeg om aan de slag te gaan, het ‘dal’, de wereld in. ‘Topmomenten’ – van welke slag ook – zijn wel deugddoend én belangrijk, omdat ze ons een richting wijzen, maar zijn niet – nooit – het leven zelf! Het wérkelijke leven speelt zich af in het ‘dal’. Dáárheen worden wij gezonden, ook vandaag, om die verstilde stem te laten klinken: Het is Go(e)d dat wij hier zijn!
Lc.13,1-9 (20/03/2022)
Terwijl Jezus hierover bezig was, waren er onder de aanwezigen die hem vertelden over de Galileeërs van wie [de romeinse landvoogd] Pilatus het bloed vermengd had met dat van hun offerdieren. Jezus antwoordde hun: “Denken jullie dat deze Galileeërs grotere zondaars waren dan de anderen, omdat ze dit hebben moeten lijden? Neen!, zeg ik jullie, maar als jullie je niet bekeren, zul je allen op dezelfde manier omkomen. Of die achttien die stierven toen de toren bij de Siloam [een vijver in Jeruzalem] op hen viel. Denken jullie dat zij schuldiger waren dan de andere bewoners van Jeruzalem? Neen!, zeg ik jullie, maar als jullie je niet bekeren, zul je allen op dezelfde manier opkomen.”
Hij vertelde nu deze gelijkenis: “Iemand had in zijn wijngaard een vijgenboom geplant. Hij kwam er vruchten aan zoeken, maar vond er geen. Hij zei tegen de wijngaardenier: “Kijk, drie jaar kom ik nu al vruchten zoeken aan deze vijgenboom, maar vind er geen. Hak hem uit. Waartoe zou hij nog de grond verder uitputten!” Maar de wijngaardenier antwoordde hem: “Heer, laat hem nog dit jaar … Ik zal eerst nog eens de grond bewerken en bemesten. Als hij dan vruchten draagt … En indien niet, hak hem later dan maar uit.””
Zoals jullie denken, zo denkt G-d niet, zegt Jezus. Denk niet dat je vrij van schuld bent wanneer jou niets overkomt. Niemand is vrij van schuld (we zijn immers mensen!). G-ds omgaan met zijn mensen is zó anders. Om dit te duiden eindigt Jezus zijn relaas met het eenvoudige beeld van de vijgenboom die al drie jaar geen vrucht meer geeft. De eigenaar is er klaar mee. Hak hem om, want hij dient tot niets. Maar de wijngaardenier weet zich uitgedaagd om extra zorg te dragen voor een leven dat dood dreigt te lopen. Hij oefent zijn geduld, is alert en zorgzaam en heeft aandacht, échte aandacht voor het leven dat hem gegeven is. Hij doet er alles voor om het vrucht te laten dragen.
Zalig toch hoe G-d omgaat met zijn mensen; zo heel-makend. Het zet mij op weg om liefdevol en zorgzaam met elkaar om te gaan. Om zo te leven, dat de ander er toe doet, wat er ook gebeurd is. Weet hebbende van het feit dat als wij zo met elkaar omgaan, er in alle onvruchtbaarheid (doodsheid), 'nieuw’ leven mogelijk gemaakt zal worden.
Lc.1,39-56 (31/05/2022)
Kort daarop reisde Maria met haast naar het bergland, naar een stad in Judea. Ze ging het huis van Zacharias binnen en begroette Elisabet. Toen Elisabet de begroeting van Maria hoorde, sprong het kind in haar schoot op en Elisabet werd vervuld van heilige geest. Ze riep uit:
“Gezegend ben jij onder de vrouwen
en gezegend de vrucht van jouw schoot!
Vanwaar valt mij dit toe
dat de moeder van mijn Heer naar mij toe komt?
Kijk! Zodra de klank van je begroeting in mijn oor kwam,
sprong het kind in mijn schoot op van uitbundige blijdschap.
Gezegend wie vertrouwde,
want wat haar vanwege de heer is gezegd
zal vervulling vinden.”
En Maria zong het uit:
“Mijn ziel maak groot de Heer,
uitbundig blij is mijn geest om God, mijn bevrijder,
want hij heeft omgezien
naar de kleinheid van zijn dienares.
Kijk! Vanaf nu zullen alle generaties mij gezegend noemen.
Want hij die geestkrachtig is,
deed grote dingen aan mij.
Heilig is zijn Naam!
Zijn barmhartigheid duurt over alle generaties
voor wie hem vreest.
Hij toont machtige daden
en slaat hoogmoedigen van hart uiteen;
machthebbers haalt hij neer van hun troon
en kleinen maakt hij groot;
hongerigen vervult hij met goede gaven
en rijken stuurt hij weg met lege handen.
Hij trekt zich Israël, zijn dienaar, aan,
her-innerend zijn tederheid
– zoals hij het gezegd had tegen onze vaders –
voor Abraham en voor alle generaties, tot in eeuwigheid.”
Maria bleef ongeveer drie maanden bij haar en keerde dan naar huis terug.
Wat gebeurt er als mensen bij elkaar op bezoek gaan? Bemerk het heel interessante van deze uitdrukking! Je kunt maar op één van beide plaatsen binnengaan – je bent bij de één óf bij de ander – maar bij een ontmoeting ga je wel bij elkáár binnen, wederzijds dus!
En dat is eraan te voelen. Het verwondert mij niets dat een baby in de moederschoot die ontmoeting aanvoelt. ‘Binnengaan bij iemand’ zal zich immers laten voelen ‘tot in je ingewanden/ baarmoeder’ – zo zegt de Bijbelse taal; ‘tot in je diepste gemoed’ – zeggen wij vandaag.
Zo’n ontmoeting ontroert, beroert, ze maakt iets los wat misschien vast zat in je leven. Er borrelt een levensliedje uit je op. Echte ontmoeting is levengevend, en dus G-ddelijk.
Gezegend de mensen die elkaar zó ontmoeten – en gezegend de kinderen die daarin mogen delen! Zou onze kerk niet anders worden als wij er plekken van zouden maken waar ont-moet-ing en ‘bij elkaar op bezoek gaan’ centraal zouden staan?