Verbonden Leven

Lc.4,24-30 (4/03/2024)

24    Daarop zei hij:
       “Zeker, ik zeg jullie
       dat geen enkele profeet welkom is in zijn vaderstad.
25    Naar waarheid zeg ik jullie:
       In de dagen van [de profeet] Elia
       waren er veel weduwen in Israël
       toen de hemel gedurende drieëneenhalf jaar gesloten bleef
       zodat er grote hongersnood kwam over heel het land.
26    Toch werd Elia naar geen van hen gezonden
       [om haar te redden van de hongerdood – 1 Kon.17]
       maar naar een weduwe is Sarepta bij Sidon [= buiten Israël].
27    En ten tijde van de profeet Elisa
       waren er veel melaatsen in Israël.
       Toch werd geen enkele van hen gereinigd
       maar wel de Syriër [= buitenlander] Naäman.”
28    Allen die in de samenkomst [synagoge] waren
       en dit hoorden
       raakten overvol woede.
29    Ze stonden op en wierpen hem buiten de stad.
       Ze dreven hem naar de rand van de berg
       waarop hun stad gebouwd was,
       om hem van de steilte te gooien.
30    Maar hij ging midden tussen hen door
       en trok weg.

We moeten de moed hebben ons de vraag te stellen tegen wie Jezus het hier heeft, ook als het antwoord lastig is. We kunnen er ons snel van af maken met te verwijzen naar ‘de farizeeën, de schriftgeleerden en de Joodse oversten’, zoals we het wel wat gewoon zijn te horen. Maar als Jezus’ boodschap alleen maar iets te zeggen had in die heel concrete historische context, dan zou het voor ons nutteloos zijn het Evangelie te lezen.
Die voortdurende verwijzing naar ‘buitenlanders’ – dat zijn ‘anderen’, zó anders dat men helemaal niet verwacht dat zij iets van G-ds heil zouden ontvangen – toont ons dat Jezus vooral fulmineert tegen mensen die ‘het grote gelijk’ alleen maar in eigen rangen willen zoeken. G-ds heil is véél ruimer, zegt hij ons, kijk dan toch!
Durven wij zó ruim te kijken in ons eigen leven, en ‘anderen’ te herkennen als vindplaatsen van G-ds heil?
En durven wij zó ruim te kijken in ons hedendaags kerkbedrijf? Is net daar niet veel ‘uitgaan van het eigen grote gelijk’, mét uitsluiting van ‘anderen’, nogal aanwezig?

Lc.18,9-14 (9/03/2024)

9      Met het oog op sommigen
       die van zichzelf vertrouwden dat ze integer waren
       en neerkeken op de rest,
       vertelde Jezus nu deze gelijkenis:
10     “Twee mensen gingen op naar de tempel om te bidden.
       De ene was een farizeeër, de andere een tollenaar.
11    De farizeeër ging staan en bad over zichzelf:
       “God, ik dank je
       dat ik niet ben zoals de andere mensen:
       grijpgraag, onrechtvaardig, overspelig, …
       of zoals die tollenaar.
12    Ik vast twee maal per week
       en ik sta een tiende van al mijn inkomsten af.”
13    De tollenaar bleef op een afstand staan,
       hief zelfs zijn ogen niet naar de hemel,
       maar sloeg zich op de borst:
       “God, wil je verzoenen met mij, zondaar die ik ben.”
14    Ik zeg jullie:
       Híj keerde naar huis terug integer geworden,
       en niet de ander.
       Want ieder die zichzelf groter maakt,
       zal kleiner worden,
       en wie zichzelf kleiner maakt,
       zal groter worden.”

Ik ben blij dat hier als vertaling niet gekozen werd voor “God, wees mij genadig” (zoals in veel andere vertalingen), maar wel voor: “God, wil je verzoenen met mij”. Nu kun je zeggen: dat maakt toch geen verschil. Verzoenen of genadig zijn: het komt toch op hetzelfde neer? Toch voelt iedereen aan dat er wel een verschil is.
Genadig zijn is een attitude. Het is een besluit in G-d, dat zich uit in een eenzijdig G-dswerk.
‘Zich verzoenen met’ daarentegen is een twee-(of meer)zijdig proces. Het moet weer goed komen tussen twee partijen die – om welke reden dan ook – niet meer met elkaar verder kunnen. Dat vergt een wederzijdse inspanning. Er is een ommekeer nodig, een opnieuw richten naar G-d en zich juist leren verhouden: niet te groot, maar ook niet te klein.
Dit is de ‘bekering’ waartoe Jezus ons uitdaagt. De bekering van zelftevredenheid en alleen vertrouwen op jezelf, naar – met al je kleinmenselijkheid – open en ontvankelijk voor G-d te gaan staan. Zo’n totale overgave en durven leven-IN-vertrouwen zal G-d niet negeren!

Lc.1,57-66.80 (24/06/2024)

57    Voor Elisabet brak de tijd aan van de bevalling
       en zij bracht een zoon ter wereld.
58    De omwonenden en haar verwanten hoorden
       dat de Heer grote tederheid aan haar had getoond
       en zij verheugden zich, samen met haar.
59    Op de achtste dag kwamen ze het jongetje besnijden
       en noemden het naar zijn vader Zacharias.
60    Maar zijn moeder zei:
       “Nee! Het zal genoemd worden: Johannes!”
61    Ze antwoordden haar:
       “Maar er is niemand in jouw familie
       die deze naam draagt.”
62    Ze wenkten nu zijn vader,
       hoe hij zou willen dat het genoemd werd.
63    Hij vroeg een schrijfplankje en schreef:
       “Johannes is zijn naam!”
       En allen verwonderden zich.
64    Onmiddellijk kon hij weer spreken
       en hij zegende God.
65    Huiver overkwam alle omwonenden
       en in heel het bergland van Judea werd dit besproken.
66    Al wat men hoorde, sloot men in het hart:
       “Wat zal er toch van dit jongetje worden?”,
       want de hand van de Heer was met hem.
80    Het jongetje groeide op
       en werd gesterkt in de geest.
       Hij verbleef op eenzame plaatsen
       tot de dag dat hij zich aan Israël bekend maakte.

In Bijbelse tijden en culturen (en soms nog, ook bij ons) was het de gewoonte kinderen een naam te geven in de lijn van de familiale tradities. ‘Biologisch’ klopt dat ook: kinderen komen inderdaad ook in die lijn. Maar Elisabet roept het uit: “Jo-hannan – JHWH is genadig! Hier is méér aan de hand dan een natuurlijk familiale traditie. Hier is G-d aan het werk!”
Laten wij ook G-d aan het werk in ons leven? Of gaan wij te automatisch uit dat de traditie alles wel zal regelen? Het zou een belangrijke vraag kunnen zijn voor onze kerk vandaag. Krijgt G-ds genade, met zijn voor mensen verrassende wendingen, er eigenlijk nog wel een plaats, of is alleen de (menselijke!) traditie van tel? Maar laten we ons niet verstoppen achter wat ‘men’ doet, maar dit durven bekijken en toelaten in ons eigen leven! Het is dáár, in dat heel concrete, en vaak ogenschijnlijk onooglijk kleine, dat G-ds genade tastbaar wordt. Durf ik dat uitroepen, tegen de traditie in?

Lc.4,16-30 (2/09/2024)

16    Ook kwam hij in Nazaret, waar hij was opgegroeid.
       Zoals hij gewoon was,
       ging hij op de dag van de sabbat
       binnen in het huis van samenkomst.
       Hij stond op om voor te lezen
17    en men gaf hem een boekrol van de profeet Jesaja.
       Hij opende de boekrol
       en vond de plaats waar geschreven staat:
18    De geest van de Heer is over mij gekomen –
       hij heeft mij gezalfd,
       om de bevrijdende boodschap te verkondigen
       aan wie zich arm weten.
       Hij heeft mij gezonden
       om wie gebroken is te genezen,
       om wie gevangen zit vrijlating te melden,
       om wie blind is het zicht terug te geven,
       om wie verdrukt wordt te bevrijden;
19    om af te kondigen
       een genadejaar van de Heer. [Jes.61,1-2]
20    Hij rolde het boek dicht, gaf het terug aan de dienaar
       en ging zitten.
       De ogen van allen in het huis van samenkomst
       waren aandachtig op hem gericht.
21    Hij begon nu tegen hen te spreken:
       “Vandaag
       is voor jullie oren
       dit Schriftwoord in vervulling gegaan!”
22    Allen vielen hem bij en verwonderden zich
       over de woorden van genade die uit zijn mond kwamen,
       en ze zeiden:
       “Is dat niet de zoon van Jozef?”

23    Hij zei tegen hen:
       “Natuurlijk zullen jullie mij de spreuk voorhouden:
       Geneesheer, heel jezelf!
       Al die dingen die in Kafarnaüm gebeurd zijn
       – naar wij gehoord hebben –
       doe ze ook eens hier in je vaderstad.
24    Daarop zei hij:
       “Zeker, ik zeg jullie
       dat geen enkele profeet welkom is in zijn vaderstad.
25    Naar waarheid zeg ik jullie:
       In de dagen van [de profeet] Elia
       waren er veel weduwen in Israël
       toen de hemel gedurende drieëneenhalf jaar gesloten bleef
       zodat er grote hongersnood kwam over heel het land.
26    Toch werd Elia naar geen van hen gezonden
       [om haar te redden van de hongerdood – 1 Kon.17]
       maar naar een weduwe is Sarepta bij Sidon [= buiten Israël].
27    En ten tijde van de profeet Elisa
       waren er veel melaatsen in Israël.
       Toch werd geen enkele van hen gereinigd
       maar wel de Syriër [= buitenlander] Naäman.”
28    Allen die in de samenkomst [synagoge] waren
       en dit hoorden
       raakten overvol woede.
29    Ze stonden op en wierpen hem buiten de stad.
       Ze dreven hem naar de rand van de berg
       waarop hun stad gebouwd was,
       om hem van de steilte te gooien.
30 Maar hij ging midden tussen hen door
       en trok weg.

Het staat er zwart op wit: Jezus was het van kindsbeen af gewoon om op de sabbat naar de synagoge, het huis van samenkomst – wij zouden ‘kerk’ zeggen, te gaan. Ook dat het niet lóuter ‘uit gewoonte’ was, staat er zwart op wit. Hij heeft de dienst en de Schriftlezing in de loop van die jaren blijkbaar zó geïntegreerd in zijn leven, dat hij perfect weet welke tekst hij wil voorlezen – en die blijkbaar snel weet te vinden – als ze hem de boekrol van de profeet Jesaja aanreiken. Het was blijkbaar een tekst die hem steeds heeft ‘aangesproken’: ze ‘riep’ hem!
Van kindsbeen af is hij op die roepstem ingegaan, zich laten leidend door de Schrift, en nu hij volwassen is, mag deze roep zich ook vervullen. G-d zelf wil en mag door hem heen tot vervulling komen!
Hoe laat ík mijn leven leiden door de Schrift? Laat ik er mij door aanspreken? Mag ze mij vervullen? Gezalfd ben ik al door de Geest, in mijn doopsel en vormsel; mag hij mij ook zenden “om wie gebroken is te genezen, …”? Dan kan ook mijn leven genade worden voor de wereld …

Lc.6,1-5 (7/09/2024)

     Het gebeurde eens dat Jezus op een sabbat
       door de velden liep.
       Zijn leerlingen plukten aren en aten die op
       door ze met hun handen stuk te wrijven.
     Enkele van de farizeeën nu zeiden tegen hen:
       “Waarom doen jullie iets wat niet toegestaan is op sabbat?”
     Jezus antwoordde hen:
       “Hebben jullie dan niet gelezen wat David deed,
       toen hij en zijn metgezellen honger leden?
     Hoe hij het huis van God is binnengegaan
       en de toonbroden nam en opat
       en die ook aan zijn metgezellen gaf, [1Sam.21,1-6]
       terwijl die niet mogen gegeten worden,
       behalve enkel door de priesters?” [Lev.24,5-9]
     En hij zei hun:
       “De mensenzoon is de heer van de sabbat.”

Het gedrag van de farizeeën intrigeert me. Wanneer ze geconfronteerd worden met Jezus’ leerlingen die zich niet houden aan de joodse regels en wetten over de sabbat, is hun eerste reactie opmerkelijk. In plaats van onmiddellijk te oordelen of te straffen, stellen ze een vraag: “Waarom doen jullie iets wat niet toegestaan is op sabbat?” Het lijkt alsof ze zich openstellen voor de ander en zelfs een positieve nieuwsgierigheid tonen. Hebben ze misschien de wens om te begrijpen hoe deze leerlingen de sabbat beleven? Zijn ze geïnteresseerd in de context waarin zij zich bewegen? Helaas geeft het Evangelie geen antwoord op deze vragen.
Wat we wel horen, is Jezus' antwoord. Hij maakt duidelijk, zowel voor hen als voor ons, hoe anders het leven kan zijn als je met een open blik om je heen kijkt en jezelf afvraagt: waar draait het hier eigenlijk om? Wat is het go(e)de dat we hier en nu moeten nastreven? Wat kunnen we beter laten, en wat is juist om te doen? Maar deze vragen kun je alleen stellen als je vrij in het leven staat en niet vastzit aan regels en wetten.

Lc.7,1-10 (16/09/2024)

     Nadat hij al deze woorden voleindigd had
       ten aanhoren van het volk,
       ging hij Kafarnaüm binnen.
     Een zekere dienaar van de centurio daar [legeroverste over 100 man]
       was erg ziek en op het punt te sterven.
       Hij was hem zeer dierbaar.
     Nu had hij gehoord over Jezus
       en zond de oudsten [presbyteros] van de Joden naar hem
       om hem te vragen zijn dienaar te komen bevrijden.
     Zij kwamen bij Jezus
       en verzochten hem met aandrang:
       “Hij is het waard dat je dit voor hem zou doen!
     Hij heeft ons volk daad-werkelijk lief
       en hij heeft zelf de plaats van samenkomst [synagoge] voor ons gebouwd.”
     Jezus ging met hen mee.
       Toen hij niet ver meer van het huis af was,
       stuurde de centurio vrienden naar hem om te zeggen:
       “Heer, doe geen moeite,
       want ik ben te klein dat jij in mijn huis zou binnenkomen.
     Daarom heb ik me ook niet waardig geacht
       zelf naar jou toe te komen.
       Maar spreek een woord
       en mijn jongen [pais, kan een knecht of een zoon zijn] zal [moet wel] genezen.
     Want ook ik ben een mens aan wie volmacht werd gegeven.
       Ik heb soldaten onder mij
       en als ik tot de ene zeg ‘ga’, dan gaat hij,
       en tot een ander ‘kom’, dan komt hij,
       of tegen mijn dienaar ‘doe dit’, dan doet hij dat.”
     Toen Jezus dit hoorde,
       verwonderde hij zich over hem.
       Hij keerde zich naar de menigte die volgde:
       “Ik zeg jullie:
       Zelfs in Israël heb ik niet zo’n groot vertrouwen gevonden!”
10    Toen zij die uitgestuurd waren naar het huis terugkeerden,
       vonden ze de zieke dienaar gezond.

Als ik vandaag Christen wil zijn in het spoor van dit stukje Evangelie – bevrijdende boodschap – dan is de opdracht even simpel duidelijk als verstrekkend moeilijk:
Zal ik – net zoals Jezus zelf – werkelijk geloof, dat is: een diep vertrouwvolle levenshouding, herkennen waar het zich feitelijk afspeelt, ook bij mensen waarvan ‘de mensen’ (lees ook: de Christenen) zeggen dat ze niet gelovig zijn?