Lc.4,38-44 (1/9/2021)
Nu stond hij op uit de plaats van samenkomst [synagoge] en ging binnen in het huis van Simon. De moeder van Simons vrouw was bevangen door hoge koorts en zij vroegen hem om haar heen. Hij ging over haar heen gebogen staan en sprak de koorts streng toe. Die liet haar los en op hetzelfde ogenblik stond zij op en bediende hen.
Toen de zon onderging brachten de mensen al hun zieken met allerlei kwalen naar hem toe. Bij één-ieder van hen legde hij de handen op, wat hen genas. Uit velen gingen ook demonen weg, die schreeuwden: “Jij bent de zoon van God!” Hij sprak hen streng toe en liet hen niet toe te spreken, omdat zij wisten dat hij de Gezalfde [Christos/Messias] was.
Toen het dag werd, trok hij weg naar een verlaten plaats. Een menigte mensen zocht hem. Ze kwamen naar hem en hielden hem tegen van hen weg te gaan. Hij zei tegen hen: “Ik moet ook aan andere steden de bevrijdende boodschap verkondigen [euangellion] van het koningschap van God, want daartoe ben ik gezonden. En hij ging verkondigen in de plaatsen van samenkomst van Judea.
Hier wordt opnieuw verhaald hoe leven-gevend het is als mensen betrokken leven op elkaar. Daar waar mensen zó samenleven, komt er iets in beweging. Daar is het Jezus zelf die aanwezig komt en zich buigt over de meest kwetsbare. Hij is het die hen – met alle liefde die hij in zich heeft – omringt. En als G-ds Liefde je omringt krijgt leven alle ruimte, dan worden tegen-krachten kordaat toegesproken en aan de kant gezet.
Dat is de wonderlijke kracht die van Jezus uitgaat. Dat is wat de moeder van Simons vrouw en zovele kwetsbare mensen mochten ervaren. Als er alleen nog liefde om je heen staat, hebben tegen-krachten geen schijn van kans en kom je opnieuw tot leven.
Zo heelde Jezus vele mensen, maar lang niet iedereen. Zijn tijd was beperkt. Daarom trekt hij steeds verder. Hij wil immers deze bevrijdende boodschap (dit gebaar van liefdevolle nabijheid) verkondigen op zoveel mogelijk plaatsen … in de hoop en het vertrouwen dat het verder gaat en steeds meer mensen bereikt.
Laat je dus raken door deze liefdevolle betrokkenheid en doe het! Dan zal het steeds verder doorgaan!
Lc.10,13-16 (1/10/2021)
Wee, Chorazin, wee, Betsaïda [dorpen van de eerste verkondiging, maar die haar niet ontvingen], want als in [de iconisch goddeloze steden] Tyrus en Sidon de krachtige daden zouden zijn gebeurd die bij jullie zijn gebeurd, dan zouden zij al lang
– in zak en as gezeten – zich bekeerd hebben. Voor hen zal het bij het oordeel draaglijker zijn dan voor jullie.
En jij, Kafarnaüm, zul jij tot de hemel verheven worden [omdat ik er vertoefde en verkondigde]? Tot in het dodenrijk zul je afdalen [omdat je mij verwierp]!
Wie jullie hoort, hoort mij, wie jullie verwerpt, verwerpt mij; en wie mij verwerpt, verwerpt hem die mij gezonden heeft.”
Het zit duidelijk hoog bij Jezus. Hij wordt er kwaad van dat mensen niets willen weten van ‘het rijk G-ds'. Ze willen niet verstaan waar het voor hém om gaat. Ze weigeren zich te bekeren ook al zien ze hoe leven-gevend het is als je je durft te verbinden met G-d. Heel Jezus’ doen en laten straalt het uit. Zelfs de mensen uit Kafarnaüm (zijn dorpsgenoten) haken af als het gaat over G-ds rijk en over leven vanuit die verbondenheid met G-d. Hij mocht wel tussen hen vertoeven als dorpsgenoot. Hij mocht ook wel spreken over G-d, maar als het gaat over dat waar het voor hem écht om te doen is (die relatie met G-d) dan houdt het voor hen op.
Het doet hem pijn dat ze geen oren hebben naar de boodschap, maar o wee als ze ook G-d (die hem gezonden heeft) verwerpen, dan kan hij niet langer zwijgen en barst hij uit.
Het enige dat hij nog kan doen (en wat hij ook probeert) is klare taal spreken. Wie weet is er toch nog één die zich om-keert.
Lc.11,5-13 (7/10/2021)
En Jezus ging verder [nadat hij aan zijn leerlingen het gebed tot zijn Vader had geleerd]:
“Stel, je hebt een vriend en midden in de nacht ga je naar hem toe en vraagt: “Vriend, leen mij drie broden, want een andere vriend van mij is van een reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem voor te zetten.”
Zou die dan van binnenuit antwoorden: “Doe mij die moeite niet aan! De deur is al gesloten en mijn kinderen en ik zijn al in bed, ik kan niet opstaan om ze je te geven.”?
Ik zeg jullie: Zelfs al zou hij niet opstaan en het hem geven omdat het zijn vriend is, dan nog zou de onbeschaamdheid hem oproepen en zal hij hem geven zoveel als hij nodig heeft.
Ik druk jullie op je hart:
Vraag – en je zult krijgen,
zoek – en je zult vinden,
klop – en er zal je worden opengedaan.
Want iedere vragende – ontvangt,
iedere zoekende – vindt,
voor iedere kloppende – zal er opengedaan worden!
Welke vader onder jullie zal, als je zoon om brood vraagt, hem een steen geven?
Als hij om vis vraagt, geef je hem toch geen slang?
Als hij om een ei vraagt, geef je hem toch geen schorpioen?
Als jullie dan – ook al zijn jullie slecht – goede gaven weet te geven aan jullie kinderen, hoeveel te meer zal de hemelse Vader heilige Geest geven aan wie hem daarom vragen?!”
Vraag, zoek, klop. En daar staat met grote stelligheid tegenover: ontvang, vind, opengedaan!
Simpel toch!
Ja, alleen … ik moet het nu nog doen ook …
Is mijn vertrouwen groot genoeg? Durf ik het zelf aan ‘in de nacht’ (voorál dus ook in de nachten van mijn leven) onbeschaamd aan te kloppen bij een (ogenschijnlijk) slapende? Durf ik er op rekenen dat die een vriend is, die mij net omwille van die vriendschap onmiddellijk alles zal geven wat ik nodig heb. (Dat is niet automatisch hetzelfde als wat ik vráág.)
Wat ‘de hemelse Vader’ blijkbaar vooral wil geven is ‘heilige Geest’. Ik weet niet goed hoe dat eruit ziet, maar het voelt wel als kracht, stuwkracht, doorzetting, vertrouwen tegen alle beterweten in, … Het is als een waakvlam in de nacht, zo-een die garandeert dat het vuur weer kan oplaaien, hoe klein het er nu ook uitziet, en waardoor ik alvast licht genoeg heb voor de eerste stap daartoe.
át wíl de Vader mij geven. Maar vráág ik het …?
Lc.11,47-54 (14/10/2021)
[Jezus voer verder uit tegen de wetgeleerden:]
Wee jullie, want jullie bouwen de grafmonumenten van de profeten, terwijl jullie vaders die hebben gedood. Jullie zijn dus getuigen van en stemmen in met de werken van jullie vaders, want zij hebben hen wel gedood, maar jullie bouwen hun grafmonumenten. Daarom zegt de wijsheid van God:
Profeten en zendelingen [apostels] zal ik naar hen uitzenden – waarvan zij sommige zullen doden en vervolgen – om op deze generatie te verhalen al het bloed van profeten dat ooit vergoten werd, vanaf het bloed van Abel [die door zijn broer Kaïn werd gedood, de eerste moord in de Schrift], tot het bloed van Zacharia die omgebracht werd tussen het altaar en zijn huis [de laatste moord in de Joodse Schrift].
Ja, ik zeg jullie: Het zal op deze generatie verhaald worden!
Wee jullie, wetgeleerden, want jullie hebben de sleutel van de kennis [van God] weggenomen. Zelf zijn jullie er niet binnen gegaan, en wie er wel binnen gaan, verhinderen jullie.”
Toen hij van daar vertrok, begonnen de schriftgeleerden en Farizeeën in toorn hem heftig aan te vallen. Ze vroegen hem uit over allerlei zaken, en spanden hem strikken, erop uit om uit zijn mond iets te horen waarvan ze hem konden beschuldigen.
De harde taal van Jezus gaat ook vandaag nog verder. Jullie maken werk van het doodse, niet van het leven, zegt hij, en zij die wel kiezen voor het leven hou je tegen. Nogal logisch dat de schriftgeleerden en farizeeën zich heftig verweren. Niemand wil dit horen over zichzelf. Maar het gebeurt wel, ook in ons leven. Het gebeurt dat je dingen bij anderen afkeurt terwijl je ze ondertussen doodleuk zelf doet. Als je dit onder ogen wil zien en herkennen in je eigen leven, dan zal je aan kritisch zelfonderzoek moeten doen, en dat is niet evident. We zijn immers heel creatief in het goedpraten van ons eigen gedrag. Jezus weet dat maar al te goed en hij houdt ons een spiegel voor. Hij reikt ons sleutels (onderscheiding en goddelijke liefde) aan.
En wij, zullen wij ook in het verweer gaan? Blijven we meebouwen aan de grafmonumenten of nemen we de sleutels aan en kiezen we voor wat leven geeft?
De harde taal die Jezus hier gebruikt is terecht, maar gelukkig hebben wij weet van de Liefde zodat kritisch naar onszelf kijken kán en zelfs niet bedreigend hoeft te zijn.
Lc.12,54-57 (22/10/2021)
Tegen de menigte zei Jezus nu ook: “Als jullie een wolk zien opkomen in het westen, zeg je meteen: er komt regen – en zo gebeurt het inderdaad. En als er een zuidenwind waait, zeg je meteen: het wordt heet – en zo gebeurt het inderdaad.
Dubbelzinnigaards! [hypocritai] De fenomenen van aarde en hemel weet je wel te onderscheiden, waarom dan niet deze tijd? Waarom oordelen jullie niet uit jezelf wat het rechte is?
Wanneer je met je tegenpartij naar de overheid stapt, doe onderweg dan nog alle moeite om van hem af te komen, want anders sleurt hij je naar de rechter en de rechter zal je overleveren aan de deurwaarder en de deurwaarder zal je in de gevangenis werpen. Ik zeg je: Je zult daar niet uit komen totdat je tot de laatste cent hebt betaald.”
Dubbelzinnigaards, onoordeelkundigen, kronkelaars, … zo noemt Jezus ons vandaag. Ja óns, want in het Evangelie gaat ‘deze tijd’ nooit enkel over ‘de tijd van toen’.
Rondom ons (h)erkennen we het makkelijk, maar zien we het ook in ons eigen leven dat er soms toch wel heel wat ‘verdwaasdheid’ is? We lopen richtingloos rond omdat we de tekenen van de tijd niet onderscheiden, geen onder-scheid weten te maken in wat ‘recht’ of ‘on-recht’ is.
Als Jezus – helemaal in de lijn van de hele Bijbel – spreekt over ‘recht’ en ‘rechtvaardigheid’, dan gaat dat niet over wat wij vandaag een wetboek noemen, waarin alles ‘correct’ en ‘allen gelijk voor de wet’ moet zijn. ‘Recht’ gaat over ‘wat recht is’, wat ‘juist’ is, waarachtig goed, … (In het Duitse: Richtig.) On-recht is dan alles wat daar niet aan beantwoordt. Het verschil tussen recht en on-recht wordt niet gemaakt in een wetboek, maar in een onderscheidend hart!
Als Jezus zo uitvaart vandaag, dan is het omdat hij duidelijk hoopt dat zijn volgelingen recht-vaardige mensen worden, geoefend in het zien én doen van wat recht is!
Lc.14,1.7-11 (30/10/2021)
Het gebeurde eens dat Jezus te gast was voor de maaltijd op sabbat in het huis van een overste van de farizeeën en zij hielden hem in de gaten.
Jezus had opgemerkt hoe de gasten de voornaamste plaatsen aan tafel zochten. Hierop vertelde hij hun een gelijkenis:
Wanneer je door iemand wordt uitgenodigd voor een bruiloftsfeest, ga dan niet aanliggen aan de voornaamste plaatsen. Misschien is er iemand uitgenodigd die voornamer is dan jij. Als die dan komt, zou jullie gastheer zeggen: “Maak plaats voor hem”, en dan zul je vol schaamte de laatste plaats moeten innemen. Nee, wanneer je wordt uitgenodigd, ga dan aanliggen op de laatste plaats. Als dan de gastheer komt, zal hij je zeggen: “Vriend, kom meer naar voor!”, en dan zal je eer te beurt vallen voor de ogen van al je tafelgenoten.
Want ieder die zichzelf groter maakt, zal kleiner worden, en wie zichzelf kleiner maakt, zal groter worden.
Kom op voor jezelf! Hou niet teveel rekening met de ander en zorg ervoor dat jij op de beste, de voornaamste plaats terecht komt! Zulke gedachten zijn ons niet vreemd (als we eerlijk naar onszelf durven kijken tenminste).
De vraag is echter: Wat is de ‘beste’ plaats?
Het is die plaats (dat moment) waar alles in jou op z’n plaats valt. Het is daar waar je voelt dat wat je doet en zegt, klopt en dat je één bent. Het is daar waar je mag groeien als mens. Het is leven in G-d.
Het is Jezus zelf die ons de weg wijst. Heel z’n leven (woord en daad) is een teken van ‘leven op je plaats’. Hij is opmerkzaam op wat er rondom hem gebeurt en ziet zo de ander, niet om te (ver)oordelen of terecht te wijzen, maar omdat de ander er toe doet. Hij staat open voor het ‘Onverwachte’ en maakt ruimte om de a/Ander gastvrij te ontvangen.
Hij laat zien dat een nederige en zachtmoedige levenshouding leidt tot verbondenheid. Vanuit deze verbondenheid mag de ander jou leiden – en jij de ander – naar de ‘beste’ plaats. Daar zal je Léven en écht feesten!