Lc.4,38-44 (31/08/2022)
Nu stond hij op uit de plaats van samenkomst [synagoge] en ging binnen in het huis van Simon. De moeder van Simons vrouw was bevangen door hoge koorts en zij vroegen hem om haar heen. Hij ging over haar heen gebogen staan en sprak de koorts streng toe. Die liet haar los en op hetzelfde ogenblik stond zij op en bediende hen.
Toen de zon onderging brachten de mensen al hun zieken met allerlei kwalen naar hem toe. Bij één-ieder van hen legde hij de handen op, wat hen genas. Uit velen gingen ook demonen weg, die schreeuwden: “Jij bent de zoon van God!” Hij sprak hen streng toe en liet hen niet toe te spreken, omdat zij wisten dat hij de Gezalfde [Christos/Messias] was.
Toen het dag werd, trok hij weg naar een verlaten plaats. Een menigte mensen zocht hem. Ze kwamen naar hem en hielden hem tegen van hen weg te gaan. Hij zei tegen hen: “Ik moet ook aan andere steden de bevrijdende boodschap verkondigen [euangellion] van het koningschap van God, want daartoe ben ik gezonden.
En hij ging verkondigen in de plaatsen van samenkomst van Judea.
Wandel vandaag vanuit deze Bijbelpassage even mee met Jezus. Je zult op veel verschillende plaatsen komen en veel verschillende mensen ontmoeten. Je zult daden stellen, woorden spreken én stil zijn. Je zult mensen dienen én er zal voor je gezorgd worden.
Het kan veel worden. Teveel? Jezus kan het blijkbaar wel aan, niet omdat hij zo’n ‘alleskunner’ is, maar omdat hij zijn dag doorbrengt vanuit het ‘centrum’. In alle vroegte – wanneer de meeste mensen nog slapen – zoekt hij de eenzaamheid en de stilte op, omdat hij daar bij zijn Centrum komt: de band met zijn Vader.
Daar start het, daar vloeit het al van uit – anders zijn het allemaal maar onsamenhangende activiteiten waar we achteraan hollen.
Zal ik vandaag Jezus volgen tot in dit Centrum – of preciezer dus: zal ik met hem stárten vanuit dit Centrum? Zoek ik mijn Verbinding met G-d vóór ik wat dan ook doe vandaag? De diverse mensen en plaatsen waar ik vandaag dan kom, zullen er gezegend mee zijn en iets te horen/zien krijgen van G-ds bevrijdende boodschap!
Lc.7,11-17 (13/09/2022)
De volgende dag trok hij naar een stad die Naïn heet. [ca. 40km ZW van Kafarnaüm] Zijn leerlingen en een grote menigte trokken met hem mee. Toen hij de poort van de stad naderde, – kijk! – werd er een overledene uitgedragen, de enige zoon van zijn moeder en zij was weduwe. Een grote menigte uit de stad was bij haar.
Toen de Heer haar zag, werd hij innerlijk diep bewogen om haar en zei haar: “Ween niet.” Hij kwam naderbij en raakte de kist aan. [open kist/draagbaar onrein] De dragers hielden halt. Hij zei: “Jongeling, ik zeg je, sta op.” De dode ging overeind zitten en begon te spreken, en hij gaf hem terug aan zijn moeder. [1Kon.17,23; cf. Joh.19,26-27]
Ontzag greep allen aan en zij bleven God loven: “Een groot profeet is onder ons opgestaan!” en “God heeft daad-werkelijk omgezien naar zijn volk!”
Dit woord over hem ging rond in heel Judea en omstreken.
Twee stoeten naderen elkaar aan de stadspoort. De ene stoet is vol van verwachting, vol van leven en de andere is bezet door de dood. Twee groepen mensen bewegen zich in tegengestelde richting, met volkomen tegengestelde gemoedsbewegingen. Aan de poort kruisen ze elkaar. Daar op het snijpunt van de wegen zien ze elkaar, Jezus en de vrouw. De confrontatie met haar grijpt Jezus aan tot in zijn ingewanden (veel meer dan ‘hij had medelijden’). Alles in hem verzet zich tegen een leven dat doodloopt, tegen doodgaan aan de dood. Kijk! Liefde laat zich raken, wordt bewogen, en dan begint het wonder. Hij spreekt, komt naderbij, raakt de dood aan zodat leven kan ontluiken. De jonge man staat op en wordt tot Léven gewekt te midden van de dood.
Welke richting ze nadien uitgaan komen we niet te weten. Een ding is zeker, waar mensen door Liefde aangeraakt worden, in beweging komen als leven dood dreigt te lopen, daar wordt leven opnieuw mogelijk gemaakt, daar wordt dood omgevormd tot Léven.
Lc.8,19-21 (20/09/2022)
Nu kwamen Jezus’ moeder en broers naar hem toe, maar ze konden niet bij hem geraken door de menigte. Daarom werd er aan hem bericht: “Je moeder en broers staan buiten en willen je zien.”
Hij richtte zijn antwoord aan allen: “Mijn moeder en mijn broers zijn zij die het woord van God horen én het doen.”
Eigenlijk blijft het vandaag over hetzelfde thema als gisteren (en zaterdag) gaan, alleen valt het woord ‘leerling’ hier niet en wordt het eerder vanuit de andere kant benaderd: dat van de familiebanden.
Volgeling van Jezus word je niet door de automatische familieband. (Dat is in onze tijd misschien des te belang-rijker om te zien: Christen-zijn wordt niet (meer) ‘met de paplepel meegegeven’, maar vraagt heel eigen keuzes en stappen.) Volgeling van Jezus word je door “G-ds woord te horen én te doen” – te lúisteren dus!
Jezus doet hiermee geen uitspraak over zijn moeder en zijn broers, maar wél over zijn leerlingen, net zoals gisteren. Zoals vaak gebruikt hij wel heel concrete aanleidingen uit zijn leven als aanknopingspunt om iets te zeggen over hoe hij ‘het koningschap van G-d’ ziet. Familiebanden staan daar niet automatisch in één lijn mee, maar ook niet automatisch haaks op! Het is aan elke ‘leerling’ om aandachtig te ‘luisteren’ – en dan te doen wat ‘moet’, ook i.v.m. familiebanden.
Lc.10,25-37 (3/10/2022)
Toen stond er een zekere wetgeleerde op en vroeg Jezus, om hem uit te testen: “Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwig leven?” Jezus antwoordde hem: “In de wet, wat staat daar geschreven? Hoe lees jij dat?” Hij antwoordde nu en zei: “Je zult de heer, je God, daadwerkelijk liefhebben, uit heel je hart en heel je wezen, uit heel je kracht en heel je verstand, en je naaste [de mensen rondom je] zoals jezelf.” [Deut.6,5; Lev.19,18] Jezus zei: “Terecht heb je dit geantwoord. Doe dit en je zult leven.”
De wetgeleerde wilde echter zijn vraag verduidelijken en vroeg Jezus daarom nog: “Wie is ‘mijn naaste’?” [“Wie is er vervat in ‘de mensen rondom mij’?”]
Toen vertelde Jezus het volgende:
Op zekere dag ging iemand van Jeruzalem naar Jericho. Onderweg werd hij door rovers overvallen. Ze schudden hem uit en sloegen hem en lieten hem halfdood achter. Toevallig kwam nu ook een priester op dezelfde weg. Toen hij de man in de gaten kreeg, ging hij hem aan de andere kant van de weg voorbij. Ook kwam er een tempelbedienaar langs. Hij ging kijken, maar ging hem ook aan de andere kant van de weg voorbij. Nu kwam er een Samaritaan [vreemdeling] op reis bij die plek. Hij zag de man en raakte diep bewogen. Hij kwam tot bij hem, verbond zijn wonden en goot er olie en wijn over. Dan tilde hij hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en zorgde voor hem. ’s Anderendaags gaf hij twee daglonen aan de herbergier en zei hem: “Verzorg hem, en als je meer moet besteden: ikzelf zal het je bij mijn terugkomst betalen.”
Wat denk je: Wie van deze drie is de naaste geworden [Wie van deze drie heeft gestaan rondom …] van de man die in de handen van de rovers viel?”
De wetgeleerde antwoordde: “Degene die hem barmhartigheid heeft gedaan.” Jezus zei nu tegen hem: “Ga, en jij, doe evenzo!”
Een sleutel om dit cruciale verhaal voor Christenen, over de ‘barmhartige Samaritaan’, te begrijpen, is aandachtig het woord ‘naaste’ te beschouwen. De vraag van de wetgeleerde toen is eigenlijk ook onze vraag: “Wie is ‘mijn naaste’?” Ook voor Christenen is het woord ‘naaste’ en ‘naastenliefde’ zó gewoon geworden, dat het een soort objectieve categorie geworden is, waar wij nauwelijks nog bij stilstaan. Mijn naaste, dat is degene aan wie ik goed doe – denken wij – en daarmee sluiten we alle anderen uit!
Met het verhaal van de barmhartige Samaritaan wijst Jezus ons erop dat het eigenlijk omgekeerd is. Mijn naaste is degene aan wie ik goed te doen héb. En ‘mijn naaste’ dat is: degene die zomaar naast mij staat, degene die ik toevallig ontmoet, degene die op mijn weg komt, degene die in mijn weg ligt!
De mensen rondom mij moeten niet mijn naaste worden, dat zijn ze al! Ik moet naaste worden van hén …
Lc.11,37-41 (11/10/2022)
Nadat Jezus zo sprak, vroeg een farizeeër of hij bij hem wou komen eten. Hij kwam het huis binnen en ging meteen aanliggen. De Farizeeër merkte dit op en verwonderde zich dat hij vóór de maaltijd niet eerst zich [de handen] waste [zoals een door de farizeeën opgelegde regel het stelde].
Maar de heer zei tot hem: “En jullie dan?! Jullie Farizeeën reinigen wel de buitenkant van beker en bord, maar jullie binnenkant is vol hebzucht en slechtheid! Stukken onverstand! Heeft hij die de buitenkant maakte ook niet de binnenkant gemaakt? Geef dus liever de binnenkant in barmhartigheid, dan zul je zien dat alles rein is.”
En Jézus gaat verder met kritiek leveren. Hij gaat wel hard tekeer tegen de farizeeër die hem uitnodigde (ik zou het niet durven zo uit te varen tegen mijn gastheer en zijn vrienden): ‘stukken onverstand’ noemt hij ze. Wat is hier aan de hand? Het lijkt over een futiliteit te gaan – een hygiëne maatregel – maar niets is minder waar. Voor de farizeeën lijkt het ok als je maar genoeg de uiterlijke regels volgt, dan kom je vanzelf aan de binnenkant uit. Jezus echter zegt dat waar-achtig geloof geen kwestie is van plichtsbewust de uiterlijke regels te volgen. Waar-achtig geloof vertrekt van binnenuit, vanuit je liefde voor en je verbinding met G-d. Vertrekken aan de ‘buitenkant’ zal je níet automatisch doen uitkomen aan de ‘binnenkant’. Neen, voor Jezus is het wezenlijke de binnenkant (G-d beminnen), dáár moet je starten – en dat zal zich dan wel vertalen in de buitenkant. Als je daar start, vanuit de binnenkant, dan zal wat er ook naar buiten komt, Go(e)d zijn!
Lc.10,1-9 (18/10/2022)
Hierna stelde de heer nog tweeënzeventig anderen aan. Hij zond hen twee aan twee voor zich uit naar elke stad en plek waar hij zelf wilde komen. Hij zei hen: “De oogst is wel overvloedig, maar arbeiders zijn er weinig. Vraag daarom aan de heer van de oogst dat hij arbeiders uitstuurt in zijn oogst.
Ga, maar let op! Ik zend jullie als lammeren midden de wolven. Belaad je niet met een geldbuidel, niet met een reiszak, noch met sandalen. Groet niemand [uitgebreid] langs de weg.
In welk huis je ook onderdak krijgt, zeg eerst en vooral: “Vrede aan dit huis!” Als daar een zoon van de vrede woont, dan zal jullie vrede op hem rusten. Zoniet, laat ze dan op jullie terugkeren. Blijf in hetzelfde huis, eet en drink wat er is, want de arbeider is zijn loon waard. Verleg je niet van het ene huis naar het andere.
In iedere stad die jullie binnengaan en waar je ontvangen wordt: Eet wat jullie wordt voorgezet, heel haar zieken en verkondig allen: “Het koninkrijk van God is jullie genaderd.”
Soms vraag ik mij af: Als ik in Jezus’ tijd en land had geleefd, zou ik dan een van zijn leerlingen zijn geweest? Wat betreft ‘de twaalf’ valt natuurlijk niet veel te zeggen: die werden door Jezus geroepen – zij moesten uiteraard wel nog ‘ja’ zeggen en er hun gezin en werk voor laten staan! Maar op vele plaatsen in het Evangelie is het duidelijk dat er veel meer zijn én dat ze ook expliciet door Jezus worden ingezet.
Eerste voorwaarde daarvoor is natuurlijk dat ik ga luisteren. En als ik meerdere keren wil luisteren – wat uiteraard nodig is om hem als would-be-leerling beter te leren kennen – dan zal ik hem daar ook uitdrukkelijk moeten voor opzoeken op verschillende plaatsen en tijden. Als het een beetje goed zit, zal ik ook beginnen mijn leefstijl aan te passen aan wat ik van hem hoor en zie.
En als ik dan, op één van die keren, hem aan míj hoor vragen: wil je in mijn naam gaan?, zal ik dan ‘ja’ zeggen’ – ook als ik vervolgens hoor wat dat vergt …?