Mc.12,35-37 (9/06/2023)
35 Jezus onderwees in de tempel.
Hij vroeg:
“Hoe kunnen de schriftgeleerden zeggen
dat de Gezalfde [Christos/Messiah]
een zoon van [koning] David is?
36 Zelf heeft David immers door de heilige Geest gezegd:
De Heer [God] zei tot mijn heer [de Gezalfde]:
“Zit aan mijn rechterhand,
Ik maak je weerstrevers tot je voetbank.”
[Ps.110,1]
37 Als David zelf hem dus ‘heer’ noemt,
hoe kan hij dan zijn zoon zijn?”
De talrijke aanwezigen luisterden graag naar hem.
Mijn excuses, maar deze evangeliepassage kan ik niet uitleggen, omdat ik ze zelf eigenlijk niet goed begrijp. ☹ Jezus speelt hier nogal met woorden, en ik denk dat je een beetje ‘joodser’ moet zijn om het fijne daarvan te zien.
Dat er uitgerekend na déze uitspraak gezegd wordt dat mensen graag naar hem luisterden, kan volgens mij er alleen om gaan dat in de discussies met de schriftgeleerden Jezus altijd het meesterschap blijkt te hebben, en dat hij dat niet doet met ingewikkelde redeneringen of een beroep op zijn gezag – zoals de schriftgeleerden dat vaak wel deden – maar door eenvoudige verwijzingen naar de Schrift, en de ‘energie’ (= de geest!) waarin hij dat doet.
Wie mij déze woorden van Jezus wél kan uitleggen, mag dat – graag – alsnog doen, maar voor de rest zou ik zeggen: blijven luisteren! Verhéug je erin luisteraar van zijn Woord te zijn!
Mc.12,28b-34 (25/03/2022)
Er kwam een schriftgeleerde bij hem die vroeg: “Wat is de eerste wijzing [het voornaamste gebod] van alle wijzingen [geboden]?”
Jezus antwoordde hem: “De eerste van alle wijzingen is: Luister, Israël, de Heer is onze God, de Heer is één. Je zult de Heer je God daad-werkelijk liefhebben, uit geheel je hart, uit geheel je geest, uit geheel je verstand en uit geheel je kracht. [Deut.6,4-5] Dit is de eerste wijzing.
De tweede, gelijke, is: Je zult wie jou nabij komt daad-werkelijk liefhebben als jezelf. [Lev.19,18] Een andere wijzing, groter dan deze, is er niet.”
De schriftgeleerde zei hem nu: “Goed, meester, het is waar wat je zegt: God is één en er is geen ander behalve hem, en hem daad-werkelijk liefhebben uit geheel je hart, uit geheel je geest, uit geheel je verstand en uit geheel je kracht, en wie je nabij komt daad-werkelijk liefhebben als jezelf, dat is méér dan alle brandoffers en andere gaven.”
Jezus zag dat hij wijs had geantwoord en zei hem: “Je bent niet ver van het koningschap van God.” En niemand durfde hem nog een vraag stellen.
Als je er verschillende commentaren zou op nalezen en naar een aantal preken over dit stukje Evangelie zou luisteren, dan kun je ervan op aan dat de meeste uiteindelijk toch de grootste klemtoon leggen op de tweede wijzing, ‘want die is toch gelijk aan de eerste’.
Zolang het over mensen gaat, volgen we nog wel wat. Maar als we eerlijk lezen, staat hier dat onze liefde voor Gód eerst zou moeten zijn – de rest zal daar wel uit volgen.
Hoe vaak sta ik er bij stil dat mijn dagelijkse handelingen, en dus ook mijn inzet voor mijn medemensen, éigenlijk ‘bewegwijzerd’ zijn door mijn liefde voor G-d? En wat als die liefde voor G-d maar magertjes is? …
Aangezien mensen even mens zijn als ik even mens ben, loopt onze solidariteit en nabijheid het risico oppervlakkig, beperkt, ‘mager’ of tijdelijk te zijn, als wij die niet voeden met G-ds liefde, voor mij en voor die ander.
Ja, ik wil het even extra beklemtonen, omdat het te vaak verzwegen wordt: De éérste wegwijzer voor een Christen is Gód liefhebben!
Mc.11,27-33 (3/06/2023)
27 Ze kwamen weer in Jeruzalem.
Toen ze op het tempelplein wandelden,
kwamen hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten naar hem
28 en vroegen:
“Met welke volmacht doe jij deze dingen
[de zuivering van het tempelplein],
en wie heeft je die volmacht gegeven om dat te doen?”
29 Jezus antwoordde hen:
“Ik zal jullie ook één iets vragen,
en als je mij antwoord geeft,
zal ik jullie zeggen met welke volmacht ik dit doe.
30 Het doopsel door Johannes,
was dat van de hemel uit, of van mensen uit?
Geef mij antwoord.”
31 Ze overlegden onder elkaar:
“Als we zeggen: van de hemel uit,
dan zal hij zeggen:
waarom heb je dan geen geloof gehecht aan hem?
32 Maar als we zeggen: van de mensen uit, …”
Ze waren bang voor het volk,
want allen hielden hem werkelijk voor een profeet.
33 Ze gaven Jezus ten antwoord:
“Wij weten het niet.”
En daarop zei Jezus tegen hen:
“Dan zeg ik jullie ook niet met welke volmacht ik dit doe.”
Een open gesprek over wie je bent en over wat je in het leven drijft, vraagt een zekere wederzijdsheid. Je zal dit dan ook niet met de eerste de beste voorbijganger doen. Het vraagt de bereidheid om je kwetsbaar op te stellen, om open en in alle eerlijkheid met elkaar te willen/kunnen spreken. Als een van de gesprekspartners daartoe niet bereid is, dan houdt het gesprek op.
Jezus ís bereid om de anderen te vertellen wie hij écht is, maar niet zomaar, niet in een vrijblijvende losse babbel, niet als die anderen niet bereid zijn om naar het antwoord te luisteren of zelf niet willen uitspreken wat zij écht denken. Vandaar zijn wedervraag over het doopsel door Johannes. Als het stil blijft aan de andere kant, kan ook hij niet antwoorden, ook al zou hij het willen.
Wil ík dat open gesprek met G-d aangaan? Met andere woorden zal ik me kwetsbaar durven opstellen en kenbaar maken wie ik écht ben zodat de a/Ander mij kan raken?
Mc.7,31-37 (5/9/2021)
Jezus ging weer weg van het gebied van Tyrus en Sidon en kwam bij het meer van Galilea, in het gebied van Dekapolis. [dus aan de oostzijde van het meer, ook Helleens/’heidens’ gebied]
Men bracht hem een dove, die ook moeilijk sprak, en ze smeekten hem de handen op te leggen. Jezus nam hem uit de menigte apart, stak zijn vingers in zijn oren, spuwde en nam zijn tong vast. Hij keek op naar de hemel, zuchtte en zei tegen hem: “Effata!” – wat betekent: word geopend. Onmiddellijk openden zich zijn oren en werd de band van zijn tong los en kon hij gewoon spreken.
Jezus gebood hun het aan niemand te zeggen, maar hoe meer hij het verbood, hoe meer zij het verkondigden. Ze waren uitermate versteld en zeiden: “Alles doet hij goed! Doven doet hij horen en sprakelozen spreken.”
Men brengt een man bij Jezus. Hij hoort niet en spreekt moeilijk. Het kan niet anders dan dat dit gestoorde communicatie tot gevolg heeft. Er is een medische oorzaak (doofheid) voor die communicatiestoornis, maar er is ook sprake van een storing in het intermenselijke verkeer. De man kan (mag?) niet voor zichzelf spreken. Alles wordt door derden voor hem geregeld. De mensen om hem heen denken heel goed te weten wat hij nodig heeft (met de beste bedoelingen!).
Maar Jezus neemt hem weg uit die menigte, weg van onder de goedbedoelde, maar verstikkende laag van liefdadigheid, die de eigen stem smoort. “Ga open, Effata!”, zegt hij tégen hem. Hij spreekt hem aan. “Breek uit de stereotypen waarin mensen jou gevangenhouden”. Is dat niet wat ieder mens verlangt? Dat er Eén is die je aanspreekt, die je kent. Eén die je aanspreekt in je kwetsbaarheid, in je eigenheid en niet op je gebrek.
Dat is het wonder dat Jezus hier doet – en steeds opnieuw doet – nl. zeggen, als een belofte: “Ga, open!”
Mc.11,11-25 (2/06/2023)
11 Zo kwam Jezus aan in Jeruzalem,
ging de tempel binnen en nam alles in ogenschouw.
Het werd laat.
Hij trok naar buiten, naar Betanië, samen met de twaalf.
12 De volgende morgen gingen ze weg uit Betanië.
Hij kreeg honger.
13 Hij zag in de verte een vijgenboom met bladeren
en ging kijken of er iets aan te vinden was.
Maar daar gekomen vond hij niets dan bladeren;
het was ook nog niet de gunstige tijd voor de vijgen.
14 Jezus reageerde hierop en zei:
“Tot in eeuwigheid zal niemand nog vruchten van jou eten.”
Zijn leerlingen hoorden dit.
15 Ze kwamen in Jeruzalem
en toen Jezus de tempel binnenging,
begon hij de kopers en verkopers van het tempelplein te jagen,
en de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de verkopers
omver te gooien
16 en hij liet niet toe
dat iemand nog met goederen
het tempelplein als doorpassage gebruikte.
17 En hij onderrichtte hen: “Staat er niet geschreven:
Mijn huis zal een huis van gebed voor alle volken genoemd worden? [Jes.56,7]
Maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!” [Jer.7,11]
18 De schriftgeleerden en hogepriesters hoorden dit
en zij zochten hoe ze hem konden uit de weg ruimen,
maar ze waren bang voor hem,
want heel het volk was uitermate vervuld over zijn leer.
19 Toen het al laat was geworden, trokken ze weg uit de stad.
20 Toen ze ’s morgens vroeg weer langs de vijgenboom kwamen,
zagen ze dat die verdord was vanaf de wortel.
21 Her-innerend zei Petrus tegen Jezus:
“Rabbi [meester], kijk, de vijgenboom die je vervloekt hebt, is verdord!”
22 Jezus antwoordde aan allen: “Heb vertrouwen in God.
23 Amen, ik zeg jullie:
Wie tegen deze berg zegt: verhef je en werp je in zee,
en in zijn hart niet twijfelt,
maar vertrouwt dat wat hij zegt gebeurt,
voor hem zal het zijn zoals hij zegt.
24 Daarom zeg ik jullie:
Alles wat je biddend vraagt [je verlangen uitspreekt],
vertrouw dat je ontvangt, en het zal er voor je zijn.
25 Wanneer je bidt,
vergeef [laat los], als je tegen iemand iets hebt,
opdat ook jullie Vader in de hemelen
jullie overschrijdingen vergeeft.
Waar-achtig gebed vraagt om lege ruimte waar de stilte spreekt, waar niet onderhandeld wordt, maar waar dit juist stil gelegd wordt en verdreven.
Het Griekse woord voor tempel (τέμνώ) betekent snijden of afbakenen. Oorspronkelijk was de tempel dan ook een afgesneden stuk dat scherp afgebakend was van de rest eromheen, een afgezonderd terrein voor heilige handelingen, een gewijde ruimte. Daar (in tempel of de kerk) zou dus een lege ruimte te vinden kunnen zijn, een plek om te ervaren dat er iets is dat voorbij de logica van geld en handel reikt, nl. ‘leven-gevende’ ruimte en tijd van Léven. Het is in die ruimte, in die tijd dat wij het goddelijke mogen/kunnen ontmoeten. Het is daar dat wij her-innerd worden waartoe wij bestaan. Daar zijn geen woorden nodig, daar spreekt de stilte in jou en krijgt G-d de kans om in jou aan het woord te komen en in jou te bidden.
Mc.12,18-27 (7/06/2023)
18 Nu kwamen er sadduceeën bij hem.
Zij [als religieuze stroming voor wie enkel de eerste vijf boeken van de Schrift bepalend waren] zeggen dat er geen opstanding [uit de doden] is.
Ze vroegen Jezus:
19 “Meester, Mozes heeft ons geschreven:
Als iemands broer sterft
en een vrouw achterlaat, maar geen kinderen,
dan moet die broer bij de vrouw een nakomeling verwekken
voor zijn broer. [Deut.25,5-10]
20 Nu waren er eens zeven broers.
De eerste huwde en stierf zonder nakomeling.
21 De tweede huwde haar, maar ook hij stierf zonder nakomeling.
De derde evenzo.
22 Zo huwden alle zeven haar zonder een nakomeling na te laten.
Als laatste stierf ook de vrouw.
23 Bij de opstanding nu,
van wie zal zij de vrouw zijn,
want alle zeven hebben haar als vrouw gehad?”
24 Jezus antwoordde hen:
“Dwalen jullie niet,
omdat je niet in kennis bent met de Schrift
noch met de dynamiek van God?
25 Want wanneer zij opstaan uit de doden,
huwen ze niet en worden niet gehuwd,
maar zijn ze als engelen in de hemelen.
26 En over de doden, dat zij opstaan:
Hebben jullie niet gelezen in het boek van Mozes
hoe God bij de braamstruik tegen hem zei:
‘Ik ben de God van Abraham,
de God van Isaak en de God van Jakob’?
27 Hij is toch geen God van doden, maar van levenden?!
Jullie dwalen ernstig!”
Het geloof in een ‘leven na de dood’ is pas in de loop van de bijbelse tijden ontwikkeld. Ten tijde van Jezus was de discussie nog niet helemaal beslecht, zo lezen we dat hier. Ook lezen we dat Jezus resoluut standpunt kiest vóór.
Wij noemen ons Christenen. Geloven wij ook resoluut in een leven na de dood …?
Wij vinden het argument van de sadduceeën wellicht een beetje lachwekkend, maar in wezen volgen ze dezelfde denktrant die wijzelf ook vaak maken: Ik kan er mij niets bij voorstellen, mijn binnenwereldse vergelijkingspunten schieten tekort, … dus geloof ik het niet.
Maar geloof is nu eenmaal geloof, en geen ‘weten’. Jezus gelóófde het. Hij had zijn Bijbel gelezen en was tot de conclusie gekomen dat G-d een G-d van Léven is. ‘Dood’ heeft daar geen plaats – transformatie van leven wel; zelfs ook juist transformatie van het dode naar het levende. Hij geloofde er zódanig in … dat hij zijn leven ervoor gaf!