Mc.9,2-13 (19/02/2022)
Zes dagen later [na de eerste lijdensvoorspelling] nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee naar een hoge berg, geheel alleen. Daar werd hij voor hun ogen van gedaante veranderd. Zijn kleren werden glanzend, hel wit, zoals geen wolbewerker op aarde ze wit kan maken. Elia en Mozes verschenen aan hen; zij waren in gesprek met Jezus.
Petrus reageerde tegen Jezus: “Meester, het is goed dat wij hier zijn. Laten we drie tenten maken, één voor jou, één voor Mozes en één voor Elia.” Want hij wist niet wat te zeggen; ze waren immers van vrees bevangen.
Nu overschaduwde hen een wolk en een stem uit de wolk zei: “Dit is mijn geliefde zoon, luister naar hem.”
Plots rondkijkend, zagen zij niemand meer bij zich dan alleen Jezus. Toen zij van de berg afdaalden, gebood hij hun aan niemand te vertellen wat ze gezien hadden dan wanneer de mensenzoon zou zijn opgestaan uit de doden. Ze bewaarden deze woorden bij zichzelf, maar vroegen zich onder elkaar wel af wat dat ‘opstaan uit de doden’ betekende.
Ze vroegen hem: “Waarom zeggen de schriftgeleerden dat Elia eerst moet komen?”
Hij antwoordde hen: “Ja, Elia komt eerst om alles te herstellen. [Mal.3,24] En hoe staat het geschreven over de mensenzoon? Dat hij veel zal moeten lijden en als niets geacht worden! [Jes.53,3] Maar ik zeg jullie: Elia ís al gekomen en ze hebben met hem gedaan wat ze wilden, zoals over hem geschreven staat.”
Zien, soms even.
Dat is wat het verhaal belooft: dat we het zien, die andere, diepere werkelijkheid; dat we er iets van ontwaren. Samen met de drie discipelen wordt ons een blik op de hemelse heerlijkheid gegund. Daar is veel te ontdekken, als je er gevoelig voor bent.
En als je het ziet dan herken je ook het verlangen van Petrus. Het verlangen om die momenten van inzicht, die piekmomenten, vast te houden. Maar er staat nadrukkelijk dat ze de berg afdaalden. Dat ze opnieuw het gewone, alledaagse leven tegemoet gaan. Want daar wordt het (gelovig)leven geleefd. Niet op de berg, niet met het hoofd in de wolken, maar tussen de mensen, met de voeten op de grond. Als je even die hemelse glimp hebt opgevangen, dan is dat laag-bij-de-grondse nooit meer hetzelfde. Dan krijgt alles van het gewone leven een bijzondere glans. Dan weet je, diep van binnen, dat wij niet voor de grijsheid en de grauwheid zijn bestemd, maar voor het licht, het go(e)de.
Dit verlangen en hiermee concreet aan de slag gaan houdt een mens op de been.
Mc. 8,11-13 (13/02/2023)
De farizeeën gingen naar Jezus toe en ze begonnen met hem te twisten door van hem een teken uit de hemel te verwachten en hem zo op de proef te stellen. Uit het diepst van zijn wezen slaakte Jezus een zucht, en zei: “Waarom verwachten jullie toch een teken? Ik verzeker jullie: dat zal niet gebeuren!”
Hij liet hen achter, stapte weer in de boot en ging weg naar de overkant.
We zijn rotsvast overtuigd van alles wat we zelf onder controle hebben: regels, afspraken, wetenschap, … enz. Voor die zaken wil niemand tekenen zien, er lijkt daarvoor ‘bewijs’ genoeg aanwezig te zijn. Maar als het gaat over wat we niet in de hand hebben, over je toevertrouwen aan, over go(e)de dingen, … dan willen we weten waar het vandaan komt. We aarzelen en vragen ons af of het wel te betrouwen is? Zit er misschien meer achter? …
Jezus moet er van zuchten. Heel zijn doen en laten straalt uit dat het van G-d komt en toch wordt het in vraag gesteld. Hij kan niet verstaan dat mensen zo hardleers kunnen zijn. Willen ze hem wel volgen? Jezus’ boodschap is er één van trouw, niet aan enige menselijke macht, maar aan G-d zelf. Ze zeggen wel dat ze geloven in G-d, maar durven ze echt ten volle aannemen dat Jezus hen naar die G-d kan leiden?
Durven wij ons aan hem toevertrouwen of houden ook wij liever de touwtjes in eigen handen?
Mc.1,29-39 (4/02/2024)
29 Onmiddellijk daarna gingen zij naar buiten,
weg uit de plaats van samenkomst,
en gingen naar binnen
in het huis van Simon en Andreas,
samen met Jakobus en Johannes.
30 Maar Simons schoonmoeder lag neer,
gegrepen door koorts.
Onmiddellijk spaken zij hem over haar.
31 Hij ging naar haar toe,
nam haar bij de hand
en richtte haar op.
Onmiddellijk verliet de koorts haar
en zorgde zij voor hen.
32 Toen de zon was ondergegaan
en de sabbat ten einde,
brachten ze hem al wie erg zwak was
of bezeten.
33 Heel Kafarnaum kwam samen bij de deur
34 en hij heelde velen die erg zwak waren
door allerlei lijden
en wierp veel demonen naar buiten,
maar hij liet niet toe dat de demonen
van hem getuigden.
35 Heel vroeg in de morgen,
toen het nog donker was,
stond hij op en ging weg
naar een eenzame plaats,
om daar te bidden.
36 Simon en wie bij hem waren,
gingen hem achterna.
37 Toen ze hem gevonden hadden,
zeiden ze tegen hem: “Iedereen zoekt je!”
38 Hij antwoordde hen:
“Laten we naar ergens anders gaan,
naar de omliggende dorpen,
zodat ik ook daar kan verkondigen.
Dat is immers waarom ik op weg ben gegaan.”
39 Zo ging hij verkondigen
in de plaatsen van samenkomst [synagoge]
in heel Galilea,
en dreef demonen uit.
N.a.v. dit stukje Evangelie – dat je zou kunnen zien als een korte samenvatting van héél het Evangelie (behalve het cruciale aspect van Jezus’ dood en verrijzenis) – wil ik even wijzen op een verschil dat vaak te merken valt tussen wat we Jezus zien doen en wat we in onze hedendaagse kerkelijk praktijk doen.
Waar horen en zien we Jezus meest bezig? Bij de zieken, de zwakken, bezetenen, sukkelaars, uitgerangeerden, … Ik wil niet lastig doen, maar kunnen we er omheen? Véél minder zien en horen we Jezus in de tempel; af en toe – zoals hier ook – wel ‘op eenzame plaatsen om te bidden (dat is blijkbaar ook niet de tempel of de synagoge! – daar komt hij vooral om te verkondigen!)
En onze kerk vandaag (ík vandaag)? Doen wij wat Jezus deed? Hanteren wij dezelfde verhouding tussen ons ‘in het kerkgebouw zijn’ en ‘onder de mensen (vooral de uitgerangeerden) zijn’? Maken wij niet de foute keuzes in de verdeling van onze tijd?
Laat dit niet zomaar een verzuchting zijn, maar een oproep het van nu af anders te doen – ttz: hetzelfde als onze voorganger.
Mc.6,30-34 (3/02/2024)
30 De uitgezondenen [aposteloi] verzamelden zich weer bij Jezus
en gaven hem verslag
over alles wat ze gedaan en onderwezen hadden.
31 Hij zei tegen hen:
“Komen jullie nu zelf eens mee naar een eenzame plaats
om een beetje uit te rusten.”
Want er waren er zovelen die kwamen en gingen
dat ze zelfs geen gelegenheid hadden om te eten.
32 Ze vertrokken met de boot
naar een eenzame plaats, alleen.
33 Velen zagen hen vertrekken
en ze begrepen wat er gaande was.
Vanuit de steden renden ze te voet erheen
en waren er nog vóór hen.
34 Toen Jezus uitstapte
zag hij dan ook een grote menigte.
Hij werd ten diepste bewogen om hen,
want ze waren als schapen zonder herder.
En hij begon hen over vele dingen te onderrichten.
We kennen dit verhaal; we weten het trouwens uit onze eigen ervaring; en toch ‘vergeten’ we het iedere keer weer hoe nodig het is om ons regelmatig eens wat terug te trekken uit de drukte, en de echte stilte en eenzaamheid op te zoeken. Dat gaat niet louter over ‘vakantie nemen’ (hedendaagse vakantieoorden beantwoorden niet altijd aan het criterium ‘stil en eenzaam’). Jezus bedoelt het duidelijk als ‘herbronning’: opnieuw contact zoeken met je bron, je kern, de reden waartoe en van waaruit je je leven leeft.
In de drukte van onze bezigheden verliezen wij vaak het contact daarmee en weten wij soms niet meer waarom we eigenlijk doen wat we doen! Vraag het maar eens aan een collega (óók binnen het pastorale werk!) – of nog beter: vraag het aan jezelf!
Jezus nodigt ons uit – of eigenlijk juister: hij gebiedt ons! – om toch regelmatig eens naar ‘een eenzame plaats’ te gaan. Het is de plek waar we onszelf kunnen hervinden, omdat we er ons opnieuw bewust van worden dat we “in G-d leven, bewegen en zijn” (Hand.17,28).
Mc.6,7-13 (1/02/2024)
7 Jezus riep nu de twaalf bij zich.
Hij begon hen twee aan twee uit te zenden [aposteloo]
en gaf hun volmacht over nog niet gereinigde geesten.
8 Hij droeg hun op
dat ze niets mee zouden nemen op weg
dan alleen een stok;
geen reiszak, geen brood, geen geld.
9 Sandalen mochten ze wel dragen,
geen extra kleren.
10 Hij zei tegen hen:
“Waar je ook onderdak krijgt in een huis,
verblijf daar tot je weer verder gaat.
11 En overal waar ze jullie niet ontvangen
en niet naar jullie luisteren:
trek daar weg
en schud het stof van je voeten
als een getuigenis tegen hen.”
12 Ze gingen op weg
en verkondigden [de bevrijdende boodschap]
zodat ze zich zouden bekeren.
13 Ze dreven veel demonen uit,
zalfden veel zieken met olie
en heelden hen.
Jezus zendt zijn leerlingen erop uit. Zet jezelf maar even in de rij en kijk alvast eens rond wie jouw ‘duojob-er’ is. Zie je die niet? Misschien herken je hem of haar niet, de ander is nu eenmaal … anders …
Jezus zegt vooral wat je niet moet meenemen: alles wat alleen maar ballast zou zijn laat je beter thuis. Hij geeft ook wel aan wat je wel mag meenemen: dat wat je nodig hebt om stevig op stap te gaan en in beweging te komen.
Maar eigenlijk begint het er mee dat je iets mee krijgt! Het blijkt iets heel typisch te zijn voor Jezus. Wie hem zag verwonderde er zich steeds over, maar hij houdt het niet voor zichzelf, maar deelt er gul van uit aan zijn leerlingen, nl.: de ‘volmacht over de nog niet gereinigde geesten’. Jawel, ook aan jou – als leerling van Jezus – wordt die kracht gegeven! Wees dus niet bang voor alle ‘demonen’ die je ook vandaag weer zult tegenkomen. Treed met Jezus’ durf en liefde de mensen die er last van hebben tegemoet en je zult – wellicht tot je eigen verbazing – veel mensen helen!
Mc.6,1-6 (31/01/2024)
1 Jezus ging van daar [Kafarnaüm] weg
en kwam in zijn vaderstad [Nazaret, ca. 40km van Kafarnaüm].
Zijn leerlingen volgden hem.
2 Toen het sabbat werd
begon hij te onderrichten in de plaats van samenkomst [synagoge].
Velen die het hoorden, stonden versteld:
“Vanwaar heeft hij die dingen?
Wat voor een wijsheid is er aan hem gegeven?
En wat een machtige daden gebeuren er door zijn handen!?
3 Is dat niet de timmerman,
de zoon van Maria
en de broer van Jakobus, Joses, Judas en Simon?
Wonen zijn zussen niet hier bij ons?”
En ze namen aanstoot aan hem.
4 Maar Jezus zei tegen hen:
“Nergens wordt een profeet zo miskend
als in zijn vaderstad, bij zijn verwanten en in zijn huis.”
5 En hij kon daar geen enkele machtige daad [wonder] doen,
behalve dat hij enkele ziekelijken de handen oplegde
en hen heelde.
6 Hij verwonderde zich over hun niet-vertrouwen
en trok rond langs de dorpen in de omtrek
en onderrichtte er.
Zie het even in je gedachten voor je dat je iemand tegen komt die je in je jeugdjaren wel wat hebt gekend, maar nadien lange tijd uit het oog hebt verloren. Nu ontmoet je hem/haar opnieuw en blijkt hij een succesvolle rondtrekkende goeroe te zijn die ‘boeiende wijsheden’ vertelt en een hele aanhang heeft. Zouden wij anders reageren dan de mensen uit Nazaret? Laat ons maar braafjes erkennen dat wij even sceptisch zouden zijn. Wij vertrouwen het nog niet zo gauw …
In vele gevallen is het ongetwijfeld goed eerst wat ‘de geesten te onderscheiden’, maar toch klaagt Jezus het niet-vertrouwen aan. Er is blijkbaar een verschil tussen noodzakelijke onderscheiding en onontvankelijke geslotenheid. Wellicht niet toevallig zijn het weeral eens de sukkelaars die het juister zagen …
Ook vandaag zal ik mensen ontmoeten die mij éigenlijk ‘iets wijs te bieden hebben’. De kans is echter reëel dat ík het niet zal zien, of niet zal willen erkennen. Zal ik er durven op vertrouwen dat ze mij ‘van G-dswege’ gegeven zijn?