Mc.8,14-21 (15/02/2022)
Nu hadden ze vergeten brood mee te nemen waardoor ze maar één brood bij zich hadden in de boot. Jezus drukte hen op het hart: “Zie toe, pas op voor het zuurdesem van de farizeeën en het zuurdesem van Herodes!” Zij bleven onder elkaar overleggen dat ze geen broden hadden. Toen Jezus dat merkte, zei hij tegen hen: Waarom blijven jullie zeggen dat je geen broden hebt? Besef en begrijp je het nu nog niet? Is jullie hart nog zo verhard? Jullie hebben ogen, en je ziet niet? Jullie hebben oren, en je hoort niet? Herinneren jullie je niet dat ik de vijf broden heb gebroken voor vijfduizend mensen? Hoeveel korven vol resten heb je toen verzameld?” Ze zeiden: “Twaalf.” [Mc.6,41-44] “En toen ik de zeven broden brak voor vierduizend mensen, hoeveel manden met resten heb je toen verzameld?” Ze zeiden: “Zeven.” [Mc.8,5-9] Hij zei hen: “En je begrijpt het nóg niet …?”
Wat zijn de leerlingen toch hardleers! En dat moeten dan apostelen zijn!
Wat ben ík toch hardleers …
Jezus maar klinkklaar hen ten overvloede van brood voorzien, zowel het letterlijke brood als zijn woord en waarschuwingen voor het ‘zuurdesem van de farizeeën’, en zij maar blijven hangen in de praktische besogne van het feit dat ze maar één brood bij hebben.
“Begrijpen jullie het nóg niet …?” Je zou voor minder zuchten.
Hoe lang moet Jezus nog over míj zuchten? Hoe lang moet hij het mij nog inprenten? Hoe lang moet hij nog wachten op mij totdat ik openga en eindelijk – éindelijk – zie wat al te zien ís: dat G-d voorziet in al wat de mens nodig heeft! Dat heeft Jezus ons in zijn daad-werkelijke liefde komen tonen.
Gelukkig – hoe wonder toch – is Jezus ook méns genoeg om te weten dat ik tijd nodig heb om te groeien in dat vertrouwen. En ook al moet hij soms eens zuchten over mij – is dat mij wat meer Geest inblazen? – hij gaat toch met mij door … tot ik van leerling apostel, gezondene, word …
Mc.10,28-31 (1/03/2022)
Petrus ging daarop in [op Jezus’ uitspraken over de rijke jonge man] en zei tegen Jezus: “Kijk, wíj hebben toch maar alles losgelaten en wíj zíjn je gevolgd …”
Jezus antwoordde: “Amen, ik zeg jullie: Er is niemand die zijn huis heeft losgelaten, of zijn broers of zussen, of zijn vader of moeder, of zijn vrouw en kinderen, of zijn akkers, omwille van mij en de bevrijdende boodschap [Euangelion], die niet, nu in deze tijd, honderdvoudig huizen ontvangt, en broers en zussen, en moeders en kinderen, en akkers – zij het mét vervolgingen – en in de nieuwe tijd het volle leven.
Maar vele eersten zullen laatsten zijn en de laatsten de eersten!”
En onze steeds ijverige Petrus denkt dat híj het begrepen heeft. Híj heeft toch maar alles losgelaten om Jezus te volgen! Jezus ontkent dat ook niet, maar hij wijst wel op enkele consequenties daarvan, die tegelijk krachtig en ontzettend zijn.
Nee, wie de weg van Jezus gaat en zijn eigen dingen loslaat, hoeft niet te vrezen voor een leeg en saai leven! Je zult absoluut – nu in deze tijd – een levenstaak hebben vol verantwoordelijkheid en uitdagingen op allerlei domeinen. Geen enkele vacature kan er nog maar aan tippen!
Maar omdat deze weg niet zomaar over een ‘taak’ gaat, maar over de liefde voor G-d en zijn mensen, kan Jezus niet anders dan eraan toevoegen – en hij is er heel eerlijk in, hij verzwijgt het niet: liefde brengt lijden met zich mee. Wie niet bereid is alle consequenties op zich te nemen van deze weg van liefde, kan zich geen volgeling noemen. Daad-werkelijke liefde, goddelijke goedheid, roept in ‘de wereld’ nu eenmaal weerstand op.
Zal ík nog alles loslaten? Er wacht mij een uiterst boeiend leven, maar …
We weten meteen waar mee bezig te zijn in de Vastentijd die morgen start!
Mc.16,9-15 (23/04/2022)
Toen Jezus in de vroegte van de eerste dag was opgestaan, verscheen hij het eerst aan Maria van Magdala, van wie hij zeven demonen had weggedreven. Ze ging het berichten aan wie met hem was en die nu treurden en weeklaagden. Toen zij hoorden dat hij leefde en door haar was gezien, vertrouwden zij het niet.
Maar hierna verscheen hij, in een andere vorm, wandelend, aan twee van hen die onderweg waren buiten de stad. Ook zij gingen het berichten aan de anderen, maar ook hen vertrouwden zij niet.
Wat later toonde hij zich aan de elf, terwijl ze aan tafel waren. Hij maakte hen een verwijt over hun gebrek aan vertrouwen en de verhardheid van hun hart, omdat ze geen vertrouwen hadden geschonken aan wie hem hadden gezien als de opgestane.
Jezus zei tegen hen [zijn leerlingen]: “Ga de hele wereld in en verkondig de bevrijdende boodschap aan de gehele schepping!”
De evangelist Marcus houdt de verschijningsverhalen bijzonder kort. Hij noemt zelf dat ze telkens “in een andere vorm” gebeurden. Die eerste verschijningen gebeuren níet aan de apostelen (de latere bisschoppen; de allereerste zelfs aan een vrouw) – meer nog, die geloven er niet veel van.
Het zien van de Lévende is nooit een spektakelverhaal en kan aan iedereen gebeuren. Vandaag is dat niet anders dan toen. Veel woorden zijn er niet voor nodig; een hart dat liefheeft des te meer. Maria van Magdala was zo iemand; ‘die twee onderweg (naar Emmaüs)’ waren na enig gekneed ook; de elf ook, maar die hadden nog meer tijd nodig om voorbij hun rationeel on-vertrouwen te geraken. Ze krégen ook die tijd.
Als ík mijn demonen heb laten verdrijven door Jezus,
waardoor alle plaats is gemaakt voor mijn liefde voor hem,
zal hij bij mij binnenstappen als dé Lévende
en zal ik léven – én leven geven “aan de gehele schepping!”
Mc.2,23-28(17/01/2023)
Op zekere sabbat liep Jezus door korenvelden. Zijn leerlingen plukten al gaande aren. De farizeeën zeiden tegen hem: “Kijk! Waarom doen zij iets wat op sabbat niet mag?”
Hij antwoordde: “Hebben jullie nooit kennis genomen van wat David deed toen hij gebrek leed en hij en zijn metgezellen honger kregen? [1Sam.21,1-6] Hoe hij – ten tijde van de hogepriester Abjatar – het huis van God binnenging en de uitstallingsbroden opat, die niemand mag eten behalve de priesters, en hoe hij ze ook gaf aan zijn metgezellen?”
“De sabbat is er voor de mens, en niet de mens voor de sabbat. Zo is de mensenzoon heer, ook van de sabbat.
Is dit een staaltje losbandig leven van Jezus? Jezus die de wet aan z’n laars lapt? Of speelt hier meer? Waar gaat het ten diepste om voor Jezus?
Hij focust zich op de kern van de zaak: een G-dgericht leven! Geen vrijblijvende losbandigheid maar ‘vrijheid’. Deze ‘vrijheid’ stelt hem in staat om te doen wat hij moet doen en wijst ons een richting ten Léven: Vrij en onbevangen op weg gaan met mensen zodat je hun leven kunt leren kennen, je op hen afstemmen en hun perspectief aannemen, zodat je ziet wat er voor die ander op het spel staat. De ander alert en zorgzaam nabij blijven, gefocust op de kern van de zaak – G-dgericht! Dan kan je in alle vrijheid – en verantwoordelijkheid – doen wat moet gedaan opdat de ander zou leven. En ja misschien moet daarvoor, soms even, de wet, een afspraak of een regel wijken.
Dit is geen pleidooi voor losbandigheid, geen uitnodiging om zomaar te doen waar je zin in hebt, maar om vrij te leven vanuit een diep geworteld zijn in G-d (Liefde). En door het go(e)de te doen, G-d te eren (daar is de sabbat toch voor bedoeld?).
Mc.3,22-30 (23/01/2023)
De schriftgeleerden die van Jeruzalem afgekomen waren, zeiden: “Hij heeft Beëlzebul: door de heerser van de demonen drijft hij demonen uit!”
Hij riep hen bij zich en in gelijkenissen zei hij tegen hen: “Hoe kan een satan een satan uitdrijven? Als een koninkrijk innerlijk verdeeld is, kan het niet standhouden, en als een huis innerlijk verdeeld is, kan het niet standhouden. Als nu de tegenstander [satan] opgestaan is tegen zichzelf en innerlijk verdeeld is, kan hij geen stand houden, maar is zijn einde gekomen.
Niemand kan het huis van een sterke binnengaan en zijn huisraad roven, als hij niet eerst die sterke bindt. Dan kan hij diens huis beroven.”
“Zeker, ik zeg jullie: Alles zal aan de mensen vergeven worden, alle zonden en alle godslasteringen, hoeveel ze ook gelasterd hebben. Maar wie lastert tegen de heilige Geest, vindt in eeuwigheid geen vergeving, maar valt onder het eeuwig oordeel.”
Dit [zei hij] omdat ze gezegd hadden: Hij is bezeten van een onreine geest.
Ook al klinkt het nog behoorlijk beschaafd, hier valt Jezus toch ongebruikelijk scherp uit tegen zijn opposanten. Dat ze hem beschuldigen van onder een hoedje te spelen met “Beëlzebul, de vorst der duivels” was duidelijk een brug te ver en kwetste hem wellicht diep. Hij haalt twee argumenten aan om hen te weerleggen, een rationeel en een religieus.
Hij zet de schriftgeleerden in hun hemd door de simpele redenering aan te wijzen: als de ene satan de andere uitdrijft, dan is zijn rijk toch direct om zeep, hoe kun je nu zo dom zijn om dat te denken? Maar nog pijnlijker zal het geklonken hebben als Jezus uitgerekend tegen schriftgeleerden zegt dat ze ‘”lasteren tegen de heilige Geest en daarmee onder het eeuwig oordeel vallen”!
Uit welke kracht Jezus dan wél “de demonen uitdreef” wordt hier niet aangehaald. Wat denk ík daar zelf over? En hoe ver zou ik gaan om dat te verdedigen?
Mc. 4,35-41 (28/01/2023)
Op diezelfde dag, toen het avond was geworden, zei hij tegen hen: “Laten we naar de overkant van het meer gaan.” Ze lieten de menigte gaan en namen hem mee, zoals hij in de boot zat. Ook andere bootjes waren bij hem.
Er stak een hevige stormwind op en de golven stortten zich op de boot, zodat die al vol liep. Hij lag ondertussen op het achterschip, op een kussen, te slapen. Ze maakten hem wakker en zeiden: “Meester, raakt het jou niet dat we vergaan?” Nu wakker geworden, strafte hij de wind af en zei tegen het meer: “Zwijg! Wees stil!” En de wind bedaarde en er ontstond een grote stilte.
Hij zei tegen hen: “Waarom zijn jullie zo bang? Hoe kunnen jullie nog zo zonder vertrouwen zijn?”
Zij echter werden erg bevreesd en zeiden tegen elkaar: “Wie is hij toch, dat zelfs de wind en het meer hem gehoorzamen?”
Vandaag horen we hoe Jezus de daad bij het woord voegt. Wat hij gisteren vertelde in de vorm van een parabel – de zaaier mag erop vertrouwen dat het graan opschiet terwijl hij slaapt – brengt hij nu zelf tot uitvoer. Vol vertrouwen laat hij zich – na een lange, intense werkdag – door zijn leerlingen meenemen in hun boot. In vertrouwen legt hij zich te slapen neer.
Tot er storm opsteekt en het lijkt – voor de leerlingen althans – alsof hij niet geïnteresseerd is in wat er hen overkomt. Het voelt alsof het hem niet kan raken dat zij dreigen te vergaan. Nochtans is het dat waar hij wakker van wordt. Hij voelt hun onmacht om te kunnen vertrouwen. Dat maakt hem pas écht bezorgd. Hoe kan hij dit nog meer voorleven om hen mee te nemen in dat vertrouwen?
Zonder al te veel gedoe legt hij de storm het zwijgen op.
Het werd stil …
Een stilte die hen vrees inboezemt.
Durven wij het aan om die stilte in te gaan?