Mc.7,14-23 (9/02/2022)
Toen hij de menigte weer bij zich had geroepen [na een onderhoud met de farizeeën (v.1-13)], zei hij tegen hen: “Luister allen naar mij, en kom tot begrip! Niets wat van buitenaf de mens binnenkomt kan hem ontwijden, maar wat van binnenuit de mens buitengaat, dat kan hem ontwijden. Wie oren heeft om te horen, moet luisteren!”
Toen hij van de menigte thuis was gekomen, vroegen zijn leerlingen hem naar die gelijkenis. Hij zei tegen hen: “Zijn jullie ook zo onbegrijpend? Weet je niet dat al wat van buitenaf de mens binnenkomt, hem niet kan verontreinigen? Want het gaat niet binnen in zijn hart, maar in zijn buik en gaat dan weer naar buiten, alle voedsel reinigend.
Maar wat van uit de mens naar buiten komt, dat ontwijdt hem. Want uit het hart van de mensen komen kwade gedachten naar buiten: ontucht, diefstal, moord, overspel, hebzucht, boosaardigheid, bedrog, losbandigheid, een kwaad oog [afgunst], laster, hoogmoed, verdwaasdheid. Al deze slechte dingen gaan van binnen naar buiten en zíj ontwijden de mens.”
Gisteren hoorden we Jezus een al te pietluttig bezig zijn met de buitenkant afwijzen. Vandaag horen we waaróm. Voor Jezus gaat het altijd om de levensechte verbondenheid met G-d. Relatie is geen theoretische constructie, maar een feitelijk geleefde realiteit.
Dat was voor de Joden niet anders! Jezus was er trouwens zelf een; daar had hij het geleerd! In de loop van hun geschiedenis waren ze die verbondenheid gaan vertalen in regels. “Doe dit en gij zult leven.” Daar was niets mis mee. Integendeel: je geloof móet zich vertalen naar de buitenkant. Ook Jezus schaft nergens de regels af. Alleen mag er geen omkering gebeuren: de regels moeten een uiting zijn van wat aan de binnenkant reëel leeft. Wie denkt met alleen maar de regels na te leven ook de binnenkant vast te hebben, díe zit ernaast. Alleen maar aan de buitenkant ‘rein’ leven, zal mij nooit aan de binnenkant ‘rein’, dat is: relatiebekwaam, maken.
Elke mens is aan G-d toegewijd; de gehele schepping overigens, dus ook alles wat wij eten en aan materiële dingen gebruiken. Dát kan ons dus niet ontwijden. Alleen wijzelf kunnen dat, door ons te laten verdwazen door onze eigen gedachten en neigingen, en ons zo van G-d af te keren.
Mc.8,22-26 (16/02/2022)
Ze kwamen in Betsaïda [stad(je) aan de noordkant van het meer]. Men bracht hem een blinde en ze smeekten dat hij hem zou aanraken.
Jezus pakte de hand van de blind en leidde hem buiten het dorp. Hij spuwde in zijn ogen, legde hem de handen op en vroeg of hij iets zag. Hij keek op en zei: “Ik zie de mensen, want ik zie iets als wandelende bomen.” Toen legde hij opnieuw zijn handen op zijn ogen en deed hem erdoorheen zien. De blinde herstelde zich en zag nu alles duidelijk.
Jezus zond hem naar huis en zei: “Ga zelfs het dorp niet in en spreek niemand van het dorp!”
Een aantal mensen zien de nood van hun even-mens en ze willen er zo graag iets aan doen. Ze stappen met de blinde naar Jezus toe in de overtuiging dat hij hun probleem kan oplossen. Zou er iemand aan gedacht hebben om even te vragen of de blinde dit als goede zorg ervaart?
Jezus pakt het anders aan. Hij neemt hem mee, weg van de mensen. Hij kijkt hem aan, raakt hem aan en vraagt: “Zie je al iets?” Stap voor stap maakt hij verbinding. Hij gaat met de man in relatie. Geduldig blijft hij bij hem, ook als hij in eerste instantie nog niet scherp ziet. Het vraagt tijd om in de wereld van het licht je draai te vinden. Alles is er zo nieuw, zo anders en dat moet je leren zien en waarderen. Als de man zelfstandig op weg kan gaan, stuurt Jezus hem weg met de waarschuwing: Ga niet terug naar je oude vertrouwde omgeving. Je kan al ‘ziende’ niet terug je oude leventje opnemen alsof er niets gebeurd is.
Een nieuwe G-dgerichte kijk op het leven betekent ook nieuwe horizonten.
Mc.3,1-6 (18/01/2023)
Jezus ging opnieuw de plaats van samenkomst [in Kafarnaüm] binnen. Daar was iemand met een verdorde hand. Men hield hem in de gaten of hij op sabbat zou genezen, zodat ze hem konden aanklagen.
Hij zei tegen degene met de verdorde hand: “Sta op. Kom hier in het midden.” En tegen hen zei hij: “Wat moet men doen op sabbat: goed of kwaad, iemand bevrijden of doden?” Maar zij zwegen.
Woedend keek hij rond, diep bedroefd om de verhardheid van hun hart, en hij zei tegen hem: “Strek je hand uit.” Hij strekte zijn hand uit en die herstelde helemaal.
De farizeeën gingen naar buiten en onmiddellijk beraadden ze met de herodianen hoe ze hem zouden kunnen ombrengen.
Hoe dramatisch! – En hoe begrijpelijk Jezus’ woede! Je kunt toch maar één antwoord geven op de vraag of je goed moet doen of kwaad? Maar zij weigerden het te geven, omdat het niet past in hun ‘systeem’.
Wij zijn het gewoon dit soort tegenstelling te horen over Jezus en de farizeeën. Maar mij doet het ook denken aan situaties bij ons: ook in onze samenleving is er veel wat zeker en vast goed zou mogen genoemd worden, maar niet wordt erkend want niet passend in het systeem. In de gezondheidszorg en in de zorg voor ‘rafelrandmensen’ vind je daar veel voorbeelden van.
Jezus werd daar woedend van. Wij ook? Wij staan er in bewondering voor dat Jezus die mens genas, maar ‘ik steek er mijn hand voor uit’ dat als wij zouden optreden zoals Jezus, er ook wonderen zouden gebeuren! Durven wij onze woede over de absurditeit van de weigering van het goede door het systeem te noemen en ernaar handelen? Het vraagt natuurlijk enige moed en de kans bestaat dat ze ons aanklagen, maar we zullen er wel G-ds rijk dichterbij mee brengen.
Mc.3,31-35 (24/01/2023)
Nu kwamen zijn moeder en broers naar hem toe. Buiten staande, zonden ze iemand om hem te roepen. Er zat een menigte rond hem. Ze zeiden: “Kijk, je moeder en broers staan buiten en zoeken je.”
Hij antwoordde hun: “Wie is mijn moeder? Wie zijn mijn broers?” En rondkijkend naar al wie in een kring rondom hem zat, zei hij: “Kijk … mijn moeder en mijn broers …! Want al wie de bedoelingen van God doet, die is mijn broer, mijn zus, mijn moeder.”
De oproep vanuit het Evangelie vandaag is vrij simpel duidelijk:
Ben ik ‘moeder’ (vader mag ook) of ‘broer’ (zus mag ook) van Jezus?
Én ben ik moeder, vader, broer, zus van díe mensen waarin Jezus zich vandaag laat zien? Hoe laat ik dat blijken aan hen?
Mc.7,14-23 (8/02/2023)
Toen hij de menigte weer bij zich had geroepen [na een onderhoud met de farizeeën (v.1-13)], zei hij tegen hen: “Luister allen naar mij, en kom tot begrip! Niets wat van buitenaf de mens binnenkomt kan hem ontwijden, maar wat van binnenuit de mens buitengaat, dat kan hem ontwijden. Wie oren heeft om te horen, moet luisteren!”
Toen hij van de menigte thuis was gekomen, vroegen zijn leerlingen hem naar die gelijkenis. Hij zei tegen hen: “Zijn jullie ook zo onbegrijpend? Weet je niet dat al wat van buitenaf de mens binnenkomt, hem niet kan verontreinigen? Want het gaat niet binnen in zijn hart, maar in zijn buik en gaat dan weer naar buiten, alle voedsel reinigend. Maar wat van uit de mens naar buiten komt, dat ontwijdt hem. Want uit het hart van de mensen komen kwade gedachten naar buiten: ontucht, diefstal, moord, overspel, hebzucht, boosaardigheid, bedrog, losbandigheid, een kwaad oog [afgunst], laster, hoogmoed, verdwaasdheid. Al deze slechte dingen gaan van binnen naar buiten en zíj ontwijden de mens.”
Jezus roept de menigte opnieuw samen. Hij wil hen doen inzien dat wat van buiten komt (voedsel) niets van doen heeft met gewijd (G-dgericht) leven. G-dgericht leven vertrekt van binnen-uit, vanuit het hart (het meest wezenlijke). Voor de Bijbelse mens – en dus ook voor Jezus – is het hart immers het oriëntatiepunt van al wat hij zegt en doet. Daar vertrekt wat hij naar buiten toe laat zien, hoe hij leeft.
Het valt Jezus bitter tegen dat zelfs zijn leerlingen dit nog niet begrepen hebben. Het is je hart, je relatie met G-d, waar het om draait. Doorheen je doen en laten komt immers tot uiting wat er reëel aan jouw binnenkant leeft. Als je hart afgestemd is op G-d, dan zal je binnen- en buitenkant in harmonie zijn. Hij maakt z’n leerlingen er attent op, dat het de eigen dwaze gedachten zijn die ontwijden en níet de dingen die van buiten af komen.
Een straffe uitnodiging dus om eerlijk naar onszelf te kijken en te onderscheiden of ons doen en laten al dan niet vertrekt vanuit een levensechte verbondenheid met G-d.
Mc. 9,30-37 (21/02/2023)
Ze gingen van daar weg en trokken door Galilea. Hij wilde niet dat iemand het wist, want hij onderrichtte zijn leerlingen. Hij zei hen:
“De mensenzoon wordt uitgeleverd in de handen van de mensen, en ze zullen hem doden en na drie dagen zal hij opstaan.”
Zij begrepen dat woord echter niet, maar schrikten ervoor terug hem ernaar te vragen.
Ze kwamen in Kafarnaüm. Thuis gekomen, vroeg hij hun: “Waarover ging jullie gesprek onderweg?” Maar ze bleven zwijgen, want ze hadden het erover gehad wie de grootste was.
Hij ging zitten en riep de twaalf. Hij zei hen: “Als iemand wil de eerste zijn, zal hij van allen de laatste zijn en van allen een dienstknecht.”
Hij nam een kind op en zette het in hun midden. Hij omarmde het en zei: “Wie in mijn naam één van zulke kinderen bij/in zich opneemt, neemt mij op, en wie mij opneemt, neemt niet mij op, maar wie mij gezonden heeft.”
De bekende tegenstelling: Jezus spreekt over zijn lijden, en de leerlingen over wie de grootste is. En dan schudden wij eens meewarig het hoofd: “Ach die leerlingen toch …” Maar aan welke kant sta ik zelf? O, als het gaat over zijn letterlijke voorbeeld van ‘kinderen omarmen’, dan lukt dat wel. Dat heeft een hoge ‘aaibaarheidsfactor’. Misschien lukt het ons ook nog enigszins als het gaat over andere ‘kleinen’ in de maatschappij: zieken, ouderen, vluchtelingen (alhoewel dat vaak al een moeilijke is), mensen met psychische problemen (vaak nog moeilijker), daklozen (oeioei, wie slaagt er nog in ze féitelijk te omarmen?), … Maar in wezen gaat het Jezus hier niet over dat omarmen van het uiterlijk kleine, maar het innerlijke! Durf ik omarmen dat ik zélf klein ben? En nog straffer – maar Jezus deed het – durf ik de weg van het kleine te kíezen, de weg waarin ik zelf klein zal zijn en klein gemaakt zal worden? Toch is dát de weg van de opstanding …
We krijgen vanaf morgen 40 dagen tijd om ons daarover te bezinnen én stappen te zetten op díe weg.