Verbonden Leven

Mc.1,29-39(12/01/2022)

Onmiddellijk daarna gingen zij naar buiten, weg uit de plaats van samenkomst, en gingen naar binnen in het huis van Simon en Andreas, samen met Jakobus en Johannes. Maar Simons schoonmoeder lag neer, gegrepen door koorts. Onmiddellijk spaken zij hem over haar. Hij ging naar haar toe, nam haar bij de hand en richtte haar op. Onmiddellijk verliet de koorts haar en zorgde zij voor hen. Toen de zon was ondergegaan en de sabbat ten einde, brachten ze hem al wie erg zwak was of bezeten. Heel Kafarnaum kwam samen bij de deur en hij heelde velen die erg zwak waren door allerlei lijden en wierp veel demonen naar buiten, maar hij liet niet toe dat de demonen van hem getuigden.
Heel vroeg in de morgen, toen het nog donker was, stond hij op en ging weg naar een eenzame plaats, om daar te bidden.
Simon en wie bij hem waren, gingen hem achterna. Toen ze hem gevonden hadden, zeiden ze tegen hem: “Iedereen zoekt je!” Hij antwoordde hen: “Laten we naar ergens anders gaan, naar de omliggende dorpen, zodat ik ook daar kan verkondigen. Dat is immers waarom ik op weg ben gegaan.” Zo ging hij verkondigen in de plaatsen van samenkomst [synagoge] in heel Galilea, en dreef demonen uit.

De gebeurtenissen volgen zich snel op: Na zijn onderricht in de synagoge gaat Jezus naar het huis van Simon, geneest er zijn schoonmoeder, en daaropvolgend ook een heel aantal andere zieken uit de stad.
Op dezelfde wijze eindigt ook dit stukje Evangelie: “Dat is immers waarom ik op weg ben gegaan. Zo ging hij verkondigen … en dreef demonen uit.”
Maar daar tussenin, tussen begin en einde, staat een kern waarzonder ‘de rand’ niet zou kunnen: Hij zocht een eenzame plaats op om te bidden …
Dat Jezus bij momenten een erg druk bestaan had, horen we vaak aan het vele volk dat hem opzoekt. En ze mógen – zo groot is zijn diepe bekommernis om en zijn betrokkenheid op de mensen. Minder opvallend maar even aanwezig is het feit dat Jezus zich zeer regelmatig in de stilte terugtrekt. Zijn grote betrokkenheid op mensen wordt immers enkel en alleen gevoed vanuit zijn grote betrokkenheid op G-d.
Het is een wijze, en Jezus-gelijkvormige, manier van leven als elk van onze dagen iets van beide zou in zich dragen.

Mc.3,1-6 (19/01/2022)

Jezus ging opnieuw de plaats van samenkomst [in Kafarnaüm] binnen.
Daar was iemand met een verdorde hand. Men hield hem in de gaten of hij op sabbat zou genezen, zodat ze hem konden aanklagen.
Hij zei tegen degene met de verdorde hand: “Sta op. Kom hier in het midden.” En tegen hen zei hij: “Wat moet men doen op sabbat: goed of kwaad, iemand bevrijden of doden?” Maar zij zwegen. Woedend keek hij rond, diep bedroefd om de verhardheid van hun hart, en hij zei tegen hem: “Strek je hand uit.” Hij strekte zijn hand uit en die herstelde helemaal.
De farizeeën gingen naar buiten en onmiddellijk beraadden ze met de herodianen hoe ze hem zouden kunnen ombrengen.

In de synagoge, de plaats van samenkomst, komen mensen aangewaaid van allerlei pluimage:
• Een man met een verdorde hand, niet van tel, vol verdriet
• Mensen vastgeroest in een systeem van regels en wetten
• Mensen wiens hart meer en meer verhard raakt
• …
En Jezus ziet ze allemaal, ieder met de eigen nood, ieder met z’n onmacht en onbegrip.
Hij voelt de onmacht bij zichzelf en bij de man met de verdorde hand. Hij voelt het verdriet omwille van de beperkingen en zegt: “Kom! Kom hier in het midden. Hier mag je mens zijn. Strek je hand maar uit.” De man gaat in op Jezus’ uitnodiging. Geheeld en bevrijd gaat hij zijn weg verder.
Enkele anderen hielden hem in de gaten. Ze zwijgen in alle talen maar ondertussen spreekt hun lichaamstaal boekdelen. Jezus wordt er kwaad (zelfs woedend) om, want zonder communicatie is er geen relatie mogelijk. De verhardheid van hun hart doet hem pijn.
Tegen hen zegt hij: “Kijk verder dan je eigen regels en wetten. Laat je raken door de mens tegenover je en doe dan wat moet gedaan.”
Ze weigeren de uitgestoken hand en verhard gaan ze verder, zinnend op wraak.

Mc.4,1-20 (26/01/2022)

Opnieuw begon Jezus onderricht te geven langs het meer. Er verzamelde zich zo’n menigte rondom hem, dat hij in een boot stapte en daarin ging zitten, op het meer, terwijl de menigte op het land langs het meer bleef. Hij onderrichtte vaak in gelijkenissen. Nu zei hij in zijn onderricht tegen hen:
“Luister! Kijk, een zaaier ging uit om te zaaien. En het gebeurt, tijdens het zaaien, dat een deel op de weg viel. De vogels kwamen en aten het op. Een ander deel viel op steenachtige grond waar het niet veel aarde had. Onmiddellijk kwam het op, omdat het niet veel diepte had, maar toen de zon opkwam, verschroeide het, omdat het geen wortel had. Een ander deel viel tussen de dorens. Die kwamen op en verstikten het, zodat het geen vrucht gaf. Een ander deel viel in goede aarde. Opkomend en groeiend, gaf het vrucht, deels dertig-, deels zestig-, deels honderdvoudig.”
En hij besloot: “Wie oren heeft om te horen, moet luisteren!”

Maar toen hij alleen was, stelden zij die samen met de twaalf bij hem waren, hem vragen over de gelijkenissen. Hij zei hen: “Aan jullie is het gegeven het geheimenis van het koningschap van God te kennen, maar voor wie buiten staat, gebeurt dit in gelijkenissen. opdat [vervuld zou worden wat geschreven staat, dat] zij kijken, maar niet zien, en horen, maar niet begrijpen, opdat zij zich niet hoeven te bekeren en hun zonden vergeven worden.” [Jes.6,9-10]
Verder zei hij tegen hen: “Als jullie de kunst niet verstaan van deze gelijkenis, hoe zul je dan alle gelijkenissen vatten? De zaaier zaait het woord. Sommigen zijn als [het zaad dat] op de weg [valt]: Het woord wordt wel gezaaid, maar wanneer zij het gehoord hebben, komt onmiddellijk de tegenstander [satan] en neemt het woord weg dat in hen is gezaaid. Anderen zijn als [het zaad dat] op steenachtige grond [is gezaaid]: Wanneer zij het woord horen, nemen zij het onmiddellijk in vreugde aan, maar zij hebben geen wortel – het zijn mensen van het moment. Wanneer er vervolgens omwille van het woord verdrukking of vervolging komt, struikelen ze onmiddellijk. Anderen zijn als [het zaad dat] tussen de dorens [is gezaaid]: Zij horen het woord, maar de zorgen van deze wereld, de begoocheling van de rijkdom en de begeerte naar allerlei zaken dringen binnen en verstikken het woord en het blijft vruchteloos. Anderen zijn als [het zaad dat] in de goede aarde [valt]: Zij horen het woord en verwelkomen het. Zij dragen vrucht, soms dertig-, soms zestig-, soms honderdvoudig.

Veronderstel (Je kunt het nu volgende commentaar simpel verwerpen door te zeggen dat het een veronderstelling is, maar eigenlijk bedoel ik dat élke Christen, net zoals Jezus, iets te vertellen heeft.) Veronderstel dus dat ik meen iets zinvols te vertellen te hebben en de mensen dat wil leren.
Wáár zou ik dat dan doen? Wellicht aan een universiteit, of toch minstens een school of een zaal met enige allure (en een goede versterkingsinstallatie). En hóe zou ik dat doen? Wellicht met een stevig uitgewerkte theorie, schema’s, inventieve woorden (véél woorden 😉).
En Jezus?, naar wij zeggen toch ons grote voorbeeld? Die wandelt gewoon langs het meer, dat is de plaats waar mensen gewoon met hun werk bezig zijn: aan de ene kant (letterlijk) boeren, aan de andere kant vissers, en al wat daar tussen zit aan handelaars én tollenaars. En hij vertelt verhaaltjes, met beelden puur uit het leven gegrepen.
Als ik vandaag leerling van Jezus wil zijn, moet ik gewoon op de plek waar ik vandaag kom, bij de mensen die ik vandaag ontmoet, verhaaltjes vertellen, vanuit het leven, voor het Léven.

 

 

Mc.7,14-23 (9/02/2022)

Toen hij de menigte weer bij zich had geroepen [na een onderhoud met de farizeeën (v.1-13)], zei hij tegen hen: “Luister allen naar mij, en kom tot begrip! Niets wat van buitenaf de mens binnenkomt kan hem ontwijden, maar wat van binnenuit de mens buitengaat, dat kan hem ontwijden. Wie oren heeft om te horen, moet luisteren!”
Toen hij van de menigte thuis was gekomen, vroegen zijn leerlingen hem naar die gelijkenis. Hij zei tegen hen: “Zijn jullie ook zo onbegrijpend? Weet je niet dat al wat van buitenaf de mens binnenkomt, hem niet kan verontreinigen? Want het gaat niet binnen in zijn hart, maar in zijn buik en gaat dan weer naar buiten, alle voedsel reinigend.
Maar wat van uit de mens naar buiten komt, dat ontwijdt hem. Want uit het hart van de mensen komen kwade gedachten naar buiten: ontucht, diefstal, moord, overspel, hebzucht, boosaardigheid, bedrog, losbandigheid, een kwaad oog [afgunst], laster, hoogmoed, verdwaasdheid. Al deze slechte dingen gaan van binnen naar buiten en zíj ontwijden de mens.”

Gisteren hoorden we Jezus een al te pietluttig bezig zijn met de buitenkant afwijzen. Vandaag horen we waaróm. Voor Jezus gaat het altijd om de levensechte verbondenheid met G-d. Relatie is geen theoretische constructie, maar een feitelijk geleefde realiteit.
Dat was voor de Joden niet anders! Jezus was er trouwens zelf een; daar had hij het geleerd! In de loop van hun geschiedenis waren ze die verbondenheid gaan vertalen in regels. “Doe dit en gij zult leven.” Daar was niets mis mee. Integendeel: je geloof móet zich vertalen naar de buitenkant. Ook Jezus schaft nergens de regels af. Alleen mag er geen omkering gebeuren: de regels moeten een uiting zijn van wat aan de binnenkant reëel leeft. Wie denkt met alleen maar de regels na te leven ook de binnenkant vast te hebben, díe zit ernaast. Alleen maar aan de buitenkant ‘rein’ leven, zal mij nooit aan de binnenkant ‘rein’, dat is: relatiebekwaam, maken.
Elke mens is aan G-d toegewijd; de gehele schepping overigens, dus ook alles wat wij eten en aan materiële dingen gebruiken. Dát kan ons dus niet ontwijden. Alleen wijzelf kunnen dat, door ons te laten verdwazen door onze eigen gedachten en neigingen, en ons zo van G-d af te keren.

Mc.8,22-26 (16/02/2022)

Ze kwamen in Betsaïda [stad(je) aan de noordkant van het meer]. Men bracht hem een blinde en ze smeekten dat hij hem zou aanraken.
Jezus pakte de hand van de blind en leidde hem buiten het dorp. Hij spuwde in zijn ogen, legde hem de handen op en vroeg of hij iets zag. Hij keek op en zei: “Ik zie de mensen, want ik zie iets als wandelende bomen.” Toen legde hij opnieuw zijn handen op zijn ogen en deed hem erdoorheen zien. De blinde herstelde zich en zag nu alles duidelijk.
Jezus zond hem naar huis en zei: “Ga zelfs het dorp niet in en spreek niemand van het dorp!”

Een aantal mensen zien de nood van hun even-mens en ze willen er zo graag iets aan doen. Ze stappen met de blinde naar Jezus toe in de overtuiging dat hij hun probleem kan oplossen. Zou er iemand aan gedacht hebben om even te vragen of de blinde dit als goede zorg ervaart?
Jezus pakt het anders aan. Hij neemt hem mee, weg van de mensen. Hij kijkt hem aan, raakt hem aan en vraagt: “Zie je al iets?” Stap voor stap maakt hij verbinding. Hij gaat met de man in relatie. Geduldig blijft hij bij hem, ook als hij in eerste instantie nog niet scherp ziet. Het vraagt tijd om in de wereld van het licht je draai te vinden. Alles is er zo nieuw, zo anders en dat moet je leren zien en waarderen. Als de man zelfstandig op weg kan gaan, stuurt Jezus hem weg met de waarschuwing: Ga niet terug naar je oude vertrouwde omgeving. Je kan al ‘ziende’ niet terug je oude leventje opnemen alsof er niets gebeurd is.
Een nieuwe G-dgerichte kijk op het leven betekent ook nieuwe horizonten.

Mc.3,1-6 (18/01/2023)

Jezus ging opnieuw de plaats van samenkomst [in Kafarnaüm] binnen. Daar was iemand met een verdorde hand. Men hield hem in de gaten of hij op sabbat zou genezen, zodat ze hem konden aanklagen.
Hij zei tegen degene met de verdorde hand: “Sta op. Kom hier in het midden.” En tegen hen zei hij: “Wat moet men doen op sabbat: goed of kwaad, iemand bevrijden of doden?” Maar zij zwegen.
Woedend keek hij rond, diep bedroefd om de verhardheid van hun hart, en hij zei tegen hem: “Strek je hand uit.” Hij strekte zijn hand uit en die herstelde helemaal.
De farizeeën gingen naar buiten en onmiddellijk beraadden ze met de herodianen hoe ze hem zouden kunnen ombrengen.

Hoe dramatisch! – En hoe begrijpelijk Jezus’ woede! Je kunt toch maar één antwoord geven op de vraag of je goed moet doen of kwaad? Maar zij weigerden het te geven, omdat het niet past in hun ‘systeem’.
Wij zijn het gewoon dit soort tegenstelling te horen over Jezus en de farizeeën. Maar mij doet het ook denken aan situaties bij ons: ook in onze samenleving is er veel wat zeker en vast goed zou mogen genoemd worden, maar niet wordt erkend want niet passend in het systeem. In de gezondheidszorg en in de zorg voor ‘rafelrandmensen’ vind je daar veel voorbeelden van.
Jezus werd daar woedend van. Wij ook? Wij staan er in bewondering voor dat Jezus die mens genas, maar ‘ik steek er mijn hand voor uit’ dat als wij zouden optreden zoals Jezus, er ook wonderen zouden gebeuren! Durven wij onze woede over de absurditeit van de weigering van het goede door het systeem te noemen en ernaar handelen? Het vraagt natuurlijk enige moed en de kans bestaat dat ze ons aanklagen, maar we zullen er wel G-ds rijk dichterbij mee brengen.