Verbonden Leven

Mc.3,31-35 (24/01/2023)

Nu kwamen zijn moeder en broers naar hem toe. Buiten staande, zonden ze iemand om hem te roepen. Er zat een menigte rond hem. Ze zeiden: “Kijk, je moeder en broers staan buiten en zoeken je.”
Hij antwoordde hun: “Wie is mijn moeder? Wie zijn mijn broers?” En rondkijkend naar al wie in een kring rondom hem zat, zei hij: “Kijk … mijn moeder en mijn broers …! Want al wie de bedoelingen van God doet, die is mijn broer, mijn zus, mijn moeder.”

De oproep vanuit het Evangelie vandaag is vrij simpel duidelijk:
Ben ik ‘moeder’ (vader mag ook) of ‘broer’ (zus mag ook) van Jezus?
Én ben ik moeder, vader, broer, zus van díe mensen waarin Jezus zich vandaag laat zien? Hoe laat ik dat blijken aan hen?

Mc.7,14-23 (8/02/2023)

Toen hij de menigte weer bij zich had geroepen [na een onderhoud met de farizeeën (v.1-13)], zei hij tegen hen: “Luister allen naar mij, en kom tot begrip! Niets wat van buitenaf de mens binnenkomt kan hem ontwijden, maar wat van binnenuit de mens buitengaat, dat kan hem ontwijden. Wie oren heeft om te horen, moet luisteren!”
Toen hij van de menigte thuis was gekomen, vroegen zijn leerlingen hem naar die gelijkenis. Hij zei tegen hen: “Zijn jullie ook zo onbegrijpend? Weet je niet dat al wat van buitenaf de mens binnenkomt, hem niet kan verontreinigen? Want het gaat niet binnen in zijn hart, maar in zijn buik en gaat dan weer naar buiten, alle voedsel reinigend. Maar wat van uit de mens naar buiten komt, dat ontwijdt hem. Want uit het hart van de mensen komen kwade gedachten naar buiten: ontucht, diefstal, moord, overspel, hebzucht, boosaardigheid, bedrog, losbandigheid, een kwaad oog [afgunst], laster, hoogmoed, verdwaasdheid. Al deze slechte dingen gaan van binnen naar buiten en zíj ontwijden de mens.”

Jezus roept de menigte opnieuw samen. Hij wil hen doen inzien dat wat van buiten komt (voedsel) niets van doen heeft met gewijd (G-dgericht) leven. G-dgericht leven vertrekt van binnen-uit, vanuit het hart (het meest wezenlijke). Voor de Bijbelse mens – en dus ook voor Jezus – is het hart immers het oriëntatiepunt van al wat hij zegt en doet. Daar vertrekt wat hij naar buiten toe laat zien, hoe hij leeft.
Het valt Jezus bitter tegen dat zelfs zijn leerlingen dit nog niet begrepen hebben. Het is je hart, je relatie met G-d, waar het om draait. Doorheen je doen en laten komt immers tot uiting wat er reëel aan jouw binnenkant leeft. Als je hart afgestemd is op G-d, dan zal je binnen- en buitenkant in harmonie zijn. Hij maakt z’n leerlingen er attent op, dat het de eigen dwaze gedachten zijn die ontwijden en níet de dingen die van buiten af komen.
Een straffe uitnodiging dus om eerlijk naar onszelf te kijken en te onderscheiden of ons doen en laten al dan niet vertrekt vanuit een levensechte verbondenheid met G-d.

Mc. 9,30-37 (21/02/2023)

Ze gingen van daar weg en trokken door Galilea. Hij wilde niet dat iemand het wist, want hij onderrichtte zijn leerlingen. Hij zei hen:
“De mensenzoon wordt uitgeleverd in de handen van de mensen, en ze zullen hem doden en na drie dagen zal hij opstaan.”
Zij begrepen dat woord echter niet, maar schrikten ervoor terug hem ernaar te vragen.
Ze kwamen in Kafarnaüm. Thuis gekomen, vroeg hij hun: “Waarover ging jullie gesprek onderweg?” Maar ze bleven zwijgen, want ze hadden het erover gehad wie de grootste was.
Hij ging zitten en riep de twaalf. Hij zei hen: “Als iemand wil de eerste zijn, zal hij van allen de laatste zijn en van allen een dienstknecht.”
Hij nam een kind op en zette het in hun midden. Hij omarmde het en zei: “Wie in mijn naam één van zulke kinderen bij/in zich opneemt, neemt mij op, en wie mij opneemt, neemt niet mij op, maar wie mij gezonden heeft.”

De bekende tegenstelling: Jezus spreekt over zijn lijden, en de leerlingen over wie de grootste is. En dan schudden wij eens meewarig het hoofd: “Ach die leerlingen toch …” Maar aan welke kant sta ik zelf? O, als het gaat over zijn letterlijke voorbeeld van ‘kinderen omarmen’, dan lukt dat wel. Dat heeft een hoge ‘aaibaarheidsfactor’. Misschien lukt het ons ook nog enigszins als het gaat over andere ‘kleinen’ in de maatschappij: zieken, ouderen, vluchtelingen (alhoewel dat vaak al een moeilijke is), mensen met psychische problemen (vaak nog moeilijker), daklozen (oeioei, wie slaagt er nog in ze féitelijk te omarmen?), … Maar in wezen gaat het Jezus hier niet over dat omarmen van het uiterlijk kleine, maar het innerlijke! Durf ik omarmen dat ik zélf klein ben? En nog straffer – maar Jezus deed het – durf ik de weg van het kleine te kíezen, de weg waarin ik zelf klein zal zijn en klein gemaakt zal worden? Toch is dát de weg van de opstanding …
We krijgen vanaf morgen 40 dagen tijd om ons daarover te bezinnen én stappen te zetten op díe weg.

Mc.12,1-12 (3/06/2024)

1       Jezus begon tegen hen [de Joodse leiders] in gelijkenissen te spreken:
       “Er was eens een huisheer die een wijngaard aanlegde.
       Hij zette er een omheining rond,
       groef er een perskuip uit
       en bouwde er een wachttoren.
       Toen verhuurde hij hem aan wijnbouwers
       en vertrok naar het buitenland.
     Op de gunstige tijd zond hij een dienaar naar de wijnbouwers
       om zijn deel van de oogst in ontvangst te nemen.
     Ze namen hem echter vast, sloegen hem
       en zonden hem met lege handen weg.
     Opnieuw zond hij een dienaar naar hen,
       maar die verwondden ze aan het hoofd
       en vernederden hem.
     Weer een andere zond hij,
       maar die doodden zij,
       en ook nog vele andere,
       waarvan ze sommigen sloegen en anderen doodden.
     Nu had hij alleen nog zijn geliefde zoon.
       Als laatste zond hij ook hem naar hen,
       denkend dat ze door zijn zoon tot inkeer zouden komen.
     De wijnbouwers zeiden echter onder elkaar:
       “Dat is de erfgenaam!
       Vooruit, laten we hem doden
       en zijn erfenis in bezit nemen.”
     Ze grepen hem dus vast,
       doodden hem
       en wierpen hem buiten de wijngaard.
     Wat zal de heer van de wijngaard nu doen?
       Hij zal komen om die wijnbouwers te doden
       en de wijngaard aan anderen geven.
10    Herkennen jullie het Schriftwoord niet?
       De steen door de bouwers afgekeurd,
       die steen is hoeksteen geworden.
11    Dat is het werk van de heer,
       een wonder is het in onze ogen.” [Ps.118,22-23]
12    Ze zochten hem te grijpen,
       maar ze waren bang voor het volk.
       Ze begrepen immers dat hij deze gelijkenis had verteld
       met hun op het oog.
       Ze lieten hem en gingen weg.

Als we niet opletten zou het wel eens kunnen gebeuren dat we deze gelijkenis – na oppervlakkige lezing – aan de kant schuiven. We denken dat het niet over ons gaat. Wij slaan toch niemand de kop in, of hebben niet de intentie om iemand te vermoorden. Als we echter dieper durven doordringen in de tekst, merken we dat het in se niet daarover gaat, maar wel over een radicale liefde die ons onvoorwaardelijk wordt gegeven. Iemand legt een wijngaard aan en geeft het als ruimte om te leven aan anderen. Hij gaat zelfs zover dat Hij zich in al z’n kwetsbaarheid te kennen geeft, zover dat Hij het meest eigene van zichzelf zendt.
De vraag is dan: Hoe gaan we daarmee om? Hoe reageren wij op goedheid als deze zo radicaal wordt dat de ander zich hélemaal geeft, om ons alle kansen tot leven te geven? Kunnen we de confrontatie aan met zoveel go(e)dheid?
Vandaag krijgen we de kans om deze gelijkenis in de diepte te laten doorsijpelen. Wie weet komen we op het spoor van het Schriftwoord en mag de steen die door de bouwers werd afgekeurd, ook in ons leven tot hoeksteen worden. Het zou verrijkend kunnen zijn.

Mc.6,1-6 (7/07/2024)

     Jezus ging van daar [Kafarnaüm] weg
       en kwam in zijn vaderstad [Nazaret, ca. 40km van Kafarnaüm].
       Zijn leerlingen volgden hem.
     Toen het sabbat werd
       begon hij te onderrichten in de plaats van samenkomst.
       Velen die het hoorden, stonden versteld:
       “Vanwaar heeft hij die dingen?
       Wat voor een wijsheid is er aan hem gegeven?
       En wat een machtige daden gebeuren er door zijn handen!?
     Is dat niet de timmerman,
       de zoon van Maria
       en de broer van Jakobus, Joses, Judas en Simon?
       Wonen zijn zussen niet hier bij ons?”
       En ze namen aanstoot aan hem.
     Maar Jezus zei tegen hen:
       “Nergens wordt een profeet zo miskend
       als in zijn vaderstad, bij zijn verwanten en in zijn huis.”
     En hij kon daar geen enkele machtige daad [wonder] doen,
       behalve dat hij enkele ziekelijken de handen oplegde
       en hen heelde.
     Hij verwonderde zich over hun niet-vertrouwen
       en trok rond langs de dorpen in de omtrek
       en onderrichtte er.

Wat als jouw buurman op straat plots bijzondere ideeën zou beginnen vertellen? Zelfs als hij er nog merkwaardige daden zou bij stellen? Zouden wij hem dan zomaar volgen? Je kunt dit gerust een retorische vraag noemen. We kennen het antwoord: neen, we zouden hem niet volgen! Maar waarom zouden we dan Jézus volgen? Voor de mensen van Nazaret was hij niets anders dan onze buurman voor ons!
Opvallend in deze passage is dat het enkel een paar ziekelijken zijn die zich wél kunnen overgeven aan Jezus’ bijzondere kracht. Wat hebben die voor op hun stadsgenoten? Hebben zij dan geen vooroordelen? Zij hadden toch ook Jezus als buur gehad?
We mogen hen niet ophemelen, alsof zieken automatisch dichter bij Jezus staan, maar onvermijdelijk is wel dat ziek-zijn kwetsbaar maakt. Wie gezond is denkt en doet alsof hij niemand nodig heeft. Wie ziek is weet – vaak tegen zijn eigen zin in – dat hij anderen nodig heeft. Ziek-zijn geeft de mens de kans (!) vooroordelen los te laten en mede-mensen in een ander licht te zien! Wie dat probeert zal helende krachten bij de ander ontdekken …

Mc.6,30-34 (21/07/2024) 

30    De uitgezondenen [aposteloi] verzamelden zich weer bij Jezus
       en gaven hem verslag
       over alles wat ze gedaan en onderwezen hadden.
31    Hij zei tegen hen:
       “Komen jullie nu zelf eens mee naar een eenzame plaats
       om een beetje uit te rusten.”
       Want er waren er zovelen die kwamen en gingen
       dat ze zelfs geen gelegenheid hadden om te eten.
32    Ze vertrokken met de boot
       naar een eenzame plaats, alleen.
33    Velen zagen hen vertrekken
       en ze begrepen wat er gaande was.
       Vanuit de steden renden ze te voet erheen
       en waren er nog vóór hen.
34    Toen Jezus uitstapte
       zag hij dan ook een grote menigte.
       Hij werd ten diepste bewogen om hen,
       want ze waren als schapen zonder herder.
       En hij begon hen over vele dingen te onderrichten.

Het lijkt wel een vakantie-evangelie: “Kom nu zelf eens mee naar een eenzame plaats om wat uit te rusten.” We zouden er inderdaad onze eigen vakantieplannen kunnen aan toetsen: Zijn ze erop gericht uit te rusten? Of jakkeren wij ons alleen maar op een andere manier af dan gedurende het jaar? Voeren ze ons naar eenzamere, stillere plaatsen? Of zoeken wij toch maar weer de ‘gezellige drukte’ op, om de stille stem van G-d niet te hoeven horen?
En er is nog een ander belangrijk criterium om na te gaan of onze vakantie ‘evangelisch’ is: Is ze geen terugplooiing op ons eigen ikje, maar een bezinnings- en herbronningstijd voor onze verantwoordelijkheid voor het rijk van G-d? Maakt ze mij juist gevoeliger voor de innerlijke noden van mijn medemens en laat ik mij daarop dan aanspreken?
Jezus nodigt je uit: “Kom eens mee met mij naar een stille plek …” Ga je mee?