Verbonden Leven

Mc.9,38-40 (22/05/2024)

38    Johannes bracht nu in:
       “Meester, wij hebben iemand gezien
       die in jouw naam demonen uitdrijft
       maar die ons niet volgt.
       Daarom hebben wij geprobeerd het hem te verhinderen.
39    Maar Jezus zei:
       “Verhinder het hem niet!,
       want niemand zal in mijn naam een machtige daad doen
       en tegelijk kwaadspreken over mij.
40    Want wie niet tegen ons is,
       is vóór ons!

Mensen lijken toch niet erg te veranderen in de loop van 2000 jaar! – Net daarom overigens, is het nog steeds interessant om de Bijbel te lezen! – Alleen wie zich bij onze club aangesloten heeft, mag de dingen doen die wij doen. Wie zich niet tot onze club wil bekennen, stoten wij af en verhinderen wij. Alsof wij een patent kunnen nemen op het goede.
Jezus zou Jezus niet zijn als hij in dit soort al te klein-menselijkheid zou meegaan. Als het goede maar gebeurt, vindt hij. Goedheid en goedheid – in wat voor naam dan ook – zullen elkaar wel vinden – tenminste uiteraard als je het wíl zien.
Het zou een waarmerk voor Christenen (dus ook voor ons vandaag) moeten zijn, níet te denken dat wij goedheid kunnen opsluiten in onze eigen club, maar integendeel met open oog en hart te erkennen waar goedheid overal gebeurt en daar bondgenootschap mee te sluiten. Immers – om het met de woorden van de veel latere Johannes te zeggen: Waar Liefde is, ís G-d!

Mc.10,17-27 (27/05/2024)

17    Toen hij weer op weg was,
       haastte zich iemand naar hem toe [volgens Matteüs een adolescent].
       Die viel voor hem op de knieën en vroeg:
       “Goede meester,
       wat moet ik doen om deel te krijgen aan het volle leven?”
18    Maar Jezus zei hem:
       “Wat noem je mij goed? –
       niemand is goed behalve één: God.
19    Je kent de wijzingen:
       je zult niet doden,
       je zult niet stelen,
       je zult niet vals getuigen,
       je zult niet beroven,
       eer je vader en je moeder.”
20    Maar hij antwoordde hem:
       “Meester, al deze dingen heb ik in acht genomen
       van zodra ik ze leerde kennen.”
21    Jezus keek hem aan en had hem lief.
       Hij zei: “Aan één iets heb je nog tekort:
       ga, verkoop wat je hebt, en geef het aan wie tekort heeft.
       Zo zul je een schat hebben in de hemelen,
       en kom dan: volg mij!”
22    Hij werd droevig om dat woord
       en ging verdrietig weg – hij had veel bezittingen …
23    En rond kijkend zei Jezus tegen zijn leerlingen:
       “Hoe moeilijk is het
       om het koningschap van God binnen te gaan
       voor wie heeft wat hij meent nodig te hebben.”
24    De leerlingen waren verbaasd over zijn woorden,
       maar Jezus zei opnieuw:
       “Kinderen, wat is het moeilijk
       om het koningschap van God binnen te gaan
       voor wie vertrouwt op wat hij heeft.
25    Makkelijker is het
       voor een kameel door het oog van de naald binnen te gaan
       dan voor een rijke in het koningschap van God.”
26    Zij waren enorm verbaasd en vroegen onder elkaar:
       “Wie kan dan bevrijd worden?”
27    Maar Jezus keek hen aan [met dezelfde blik als naar de adolescent] en zei:
       “Bij mensen is dit onmogelijk, maar niet bij God;
       want bij God is alles mogelijk!” [Gen.18,14]

We zijn geneigd wat compassie te hebben met die ‘rijke jongeling’. Ach, hij meende het goed, maar kon die laatste stap niet zetten. Maar schuiven we het daarmee niet van ons af? Heb ík die ‘laatste stap’ gezet? Ik denk dat weinigen onder ons hier volmondig ‘ja’ kunnen op zeggen!
Eerder dus dan compassie met hem te hebben, moeten we er een voorbeeld aan nemen! Hij stelt zich toch maar de ernstige vraag naar ‘het volle leven’ en onderneemt daar ook heel wat voor. Zo komt hij ook effectief dichter bij Jezus.
We zijn ook geneigd die ‘laatste stap’ vooral op materiële rijkdom toe te passen. Dat kan, maar Jezus ziet het ruimer: het gaat over alles wat we dénken nodig te hebben, over datgene waarop we ons vertrouwen stellen. Terwijl hij ons enkel liefdevol aankijkt en hoopt dat wij dáárop durven vertrouwen en hem daad-werkelijk volgen.

Mc.10,32-45 (29/05/2024)

32     Ze gingen op weg naar Jeruzalem.
       Jezus ging voorop; zij waren verschrikt
       en diegenen die volgden waren bang.
       Hij nam de twaalf opnieuw bij zich
       en begon hen te zeggen wat er hem zou overkomen:
33     “Kijk! Nu gaan we op naar Jeruzalem
       en de mensenzoon zal overgeleverd worden
       aan de hogepriesters en schriftgeleerden
       en ze zullen hem ter dood veroordelen.
       Ze zullen hem overleveren aan de niet-Joodse volken
34    en ze zullen hem bespotten, geselen en bespuwen,
       en ze zullen hem doden
       en op de derde dag zal hij worden opgewekt.”

35     Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeus,
       kwamen bij hem en vroegen:
       “Meester, het is onze bedoeling
       dat je voor ons doet wat wij vragen.”
36    Hij zei hen: “Wat wil je dat ik voor jullie doe?”
37    Ze antwoordden hem:
       “Geef dat wij mogen zetelen in jouw grootsheid,
       één links en één rechts van jou.”
38    Maar Jezus zei hen:
       “Je weet niet wat je vraagt.
       Kunnen jullie de beker drinken die ik zal drinken,
       of je laten onderdompelen met de onderdompeling die ik zal ondergaan?”
39    Ze zeiden hem: “Ja, dat kunnen wij!”
       Hij ging tegen hen verder:
       “Ja, mijn beker zul je wel drinken
       en ondergedompeld worden waarin ik ondergedompeld wordt,
40    maar wat betreft het rechts of links van mij zetelen:
       het is niet aan mij dat te geven,
       dat is voor hen voor wie mijn Vader dit bereid heeft.”

41    De tien [overige leerlingen] hoorden dit
       en raakten diep geschokt over Jakobus en Johannes.
42    Maar Jezus riep hen bij zich en zei:
       “Jullie weten dat de leiders van de volken hen overheersen
       en dat de groten hun macht misbruiken tegen hen.
43    Zo mag het bij jullie niet zijn!
       Wie onder jullie groot wil worden,
       moet jullie dienaar zijn,
44    en wie onder jullie de eerste wil zijn,
       moet jullie knecht zijn;
45    zoals de mensenzoon niet gekomen is
       om gediend te worden,
       maar om te dienen
       en zijn leven te geven als losgeld voor velen [= allen].”

Jezus probeert zijn leerlingen duidelijk te maken wat er met hem te gebeuren staat. Het is overigens niet de eerste keer dat hij deze boodschap probeert te brengen. De leerlingen horen wel wat hij zegt, maar luisteren niet, of beter gezegd: ze luisteren wel, maar in functie van zichzelf. Ze zijn bekommerd om hun eigen toekomst en staan niet stil bij wat Jezus eigenlijk wil zeggen.
Jezus merkt dit op en onmiddellijk laat hij zijn eigen zorg los en richt zich volledig op de twee. Hij gaat mee in hun bekommernis. Hij luistert naar hun zorgen en laat zich erdoor raken. Hij stelt helpende vragen, maar kan hun vraag niet oplossen. Hij is (en blijft) hen wel nabij en in zoverre dit in zijn mogelijkheid ligt, stelt hij de twee gerust.
Ondertussen houdt hij ook nog het groepsproces in de gaten en richt de ganse groep naar dat ene punt waar het om draait: Misbruik je macht niet, maar gebruik haar om elkaar te dienen.

Mc.12,13-17 (4/06/2024)

13    Ze zonden enkele farizeeën en herodianen naar hem
       met de bedoeling hem op een woord te vangen.
14    Ze zeiden hem:
       “Meester, we weten dat jij waarachtig bent
       en in waarachtigheid de weg van God leert.
       Je laat je door niemand voorzeggen
       en kijkt niemand naar de ogen.
       Is het geoorloofd belastingen te betalen?
       Moeten wij betalen of niet?”
15    Maar jezus doorzag hun dubbelzinnigheid en zei hen:
       “Wat stel je mij op de proef?
       Breng mij eens een belastingmunt, dat ik hem zie.”
16    Ze brachten er één.
       Hij vroeg hen: “Van wie is de beeldenaar en het opschrift?”
       Ze antwoordden: “Van de Keizer.”
17    Jezus antwoordden hen:
       “Geef dus aan de keizer wat aan de keizer toekomt,
       en geef aan God wat aan God toekomt.”
       Ze stonden perplex over hem.

De tempelautoriteiten proberen bij Jezus uitspraken uit te lokken over politiek actuele hangijzers. Ze zijn erop uit hem op zijn woorden te vangen. Dat is duidelijk iets van alle tijden – luister maar naar de verkiezingsdebatten die op dit moment volop aan de gang zijn. Maar Jezus antwoordt onverwacht. Zijn antwoord gaat voorbij aan hun strikvragen over bevoegdheden. Het gaat voorbij aan de concrete actualiteit van oorlog, lonen en belastingen. Zijn antwoord is van een tijdloos en diep niveau. (Aan zo’n man zou ik zondag graag mijn stem geven.)
De kern van zijn antwoord zit in het tweede deel: “Geef aan God wat aan God toekomt”. Als wij geschapen zijn naar G-ds beeld en gelijkenis, als hij ons zijn levensadem inblies, dan zijn we van G-d en zijn wij het die zijn aanwezigheid, rechtvaardigheid en liefde – al dan niet – zichtbaar en tastbaar maken in de wereld. Als we ervoor kiezen om aan G-d te geven wat aan G-d toekomt, dan kunnen we niet anders dan hem present stellen in de manier waarop we omgaan met politiek en economie, met geld en mensen.
Aan ieder van ons de keuze.

Mc.4,26-34 (16 /06/2024)

26    Verder zei hij:
       “Zo is het koningschap van God:
       Als iemand die zaad uitstrooit op de aarde:
27    hij slaapt en staat op, nacht en dag,
       en het zaad ontkiemt en groeit,
       zonder dat hij zelf weet hoe.
28    Want uit de in zichzelf aanwezige kracht
       brengt de aarde vruchten voort,
       eerst de halm, dan de aar, dan het volle koren.
29    En wanneer de vruchten rijp zijn,
       slaat hij er onmiddellijk de sikkel in
       omdat de oogst is aangebroken.”

30    Verder zei hij:
       “Waarmee zouden we het koningschap van God vergelijken?
       Welk beeld kunnen we ervoor gebruiken?
31    Het is als een mosterdzaadje:
       Wanneer het in de aarde wordt gezaaid,
       is het kleiner dan alle zaden op aarde,
32    maar wanneer het is gezaaid,
       ontkiemt en groeit het
       en wordt groter dan alle tuingewassen
       en er komen grote takken aan
       zodat de vogels zich in hun schaduw kunnen nestelen.”

33    Met vele zulke gelijkenissen
       verkondigde hij hun het woord,
       naarmate zij in staat waren het te horen.
34    Alleen in gelijkenissen sprak hij tegen hen,
       maar apart met zijn leerlingen,
       gaf hij hen van alles uitleg.

We kennen allemaal de uitspraak: ‘God geeft het zijn beminden in de slaap.’ Of we die gedachte ook kunnen/durven te leven is een ander paar mouwen. Alles draait erom of we durven te vertrouwen dat G-ds rijk niet ons werk is, maar het zijne. Het rijk van G-d is sowieso werkzaam in ons, zonder dat wij erin tussenkomen. Het woord van G-d is als een zaad dat vanzelf groeit. Eender hoe de mensen reageren – goed of slecht – G-d blijft onverstoord ten einde toe zijn weg gaan: in stilte, maar krachtdadig.
Dat is toch wel een hoopvol teken voor hen die de oogst niet zien rijpen! Wie luistert naar het Woord mag dus gerust zijn. Als hij zich beschikbaar stelt om het Woord te onthalen, is hij toch niet verantwoordelijk voor de groei ervan. Daarvoor mag hij op G-d vertrouwen. Als hij al het nodige gedaan heeft om in zijn hart het zaad van het Woord te onthalen, dan mag hij ‘slapen’ en het Woord zelf vrucht laten dragen.

Mc.9,30-37 (19/ 09/2021) 

Ze gingen van daar weg en trokken door Galilea. Hij wilde niet dat iemand het wist, want hij onderrichtte zijn leerlingen. Hij zei hen: 
“De mensenzoon wordt uitgeleverd in de handen van de mensen, en ze zullen hem doden en na drie dagen zal hij opstaan.”
Zij begrepen dat woord echter niet, maar schrikten ervoor terug hem ernaar te vragen.
Ze kwamen in Kafarnaüm. Thuis gekomen, vroeg hij hun: “Waarover ging jullie gesprek onderweg?” Maar ze bleven zwijgen, want ze hadden het erover gehad wie de grootste was.
Hij ging zitten en riep de twaalf. Hij zei hen:
“Als iemand wil de eerste zijn, zal hij van allen de laatste zijn en van allen een dienstknecht.”
Hij nam een kind op en zette het in hun midden. Hij omarmde het en zei:
Wie in mijn naam één van zulke kinderen bij/in zich opneemt, neemt mij op, en wie mij opneemt, neemt niet mij op, maar wie mij gezonden heeft.”

Als Jezus een kind in het midden zet, is dat omwille van één heel specifieke eigenschap: nl. de pretentieloze ontvankelijkheid van een kind. Daar kunnen volwassenen veel van leren. Een kind kent die pretentie niet waarmee wij, volwassenen, toch dikwijls menen onze persoonlijkheid te moeten bevestigen en zo in concurrentie komen te staan met anderen. Een kind leeft niet van concurrentie maar van verbondenheid met anderen. De vanzelfsprekende kleinheid van een kind maakt hen tegelijk ontvankelijk voor het grootse. G-ds grootheid laat zich juist zien in de Lévenskracht van het kleine, het onaanzienljke.
Het mooie is … dat ‘iedereen’ het kan ’leven in kleinheid’. Je hebt er geen universitair diploma voor nodig, je hoeft niet in staat te zijn om werkwoorden en onderwerpen te doen overeenstemmen en je hoeft ervoor niet fysisch sterk te zijn. Je hebt alleen een hart nodig dat aangeraakt is door de genade, door de liefde en dan de nodige moed om van daaruit te leven.