Mc.10,28-31 (30/05/2023)
28 Petrus ging daarop in
[op Jezus’ uitspraken over de rijke jonge man]
en zei tegen Jezus:
“Kijk, wíj hebben toch maar alles losgelaten
en wíj zíjn je gevolgd …”
29 Jezus antwoordde:
“Amen, ik zeg jullie:
Er is niemand die zijn huis heeft losgelaten,
of zijn broers of zussen,
of zijn vader of moeder,
of zijn vrouw en kinderen,
of zijn akkers,
omwille van mij en de bevrijdende boodschap [Euangelion],
30 die niet, nu in deze tijd,
honderdvoudig huizen ontvangt,
en broers en zussen,
en moeders en kinderen,
en akkers,
– zij het mét vervolgingen –
en in de nieuwe tijd het volle leven.
31 Maar vele eersten zullen laatsten zijn
en de laatsten de eersten!”
Na 2de Pinksterdag is de Paastijd voorbij en hernemen we de ‘gewone tijd door het jaar’ (de liturgische kleur wordt weer groen ipv wit). We vallen een beetje plomp binnen in de lopende lezing van het Marcusevangelie. Na de verheven taal van Johannes wordt het hier opnieuw bloednuchter en concreet.
Petrus boogt op het feit dat zij als apostel toch maar alles achtergelaten hebben – wat een hele prestatie was in vergelijking met ‘de rijke jongeling’. Jezus ontkent het niet. Integendeel, hij bevestigt en versterkt dat nog: wie loslaat, ontvangt! Heb je zelf nog nooit de waarheid hiervan ondervonden? Probeer maar: wie echt zijn eigen ikje en zijn eigen beslommeringen aan de kant zet, ontvangt een meervoud aan anderen, ja zelfs ook aan goederen!
Jezus geeft er echter wel twee waarschuwingen bij: 1° het zal niet gaan zonder ‘vervolgingen’, moeilijkheden en tegenkantingen van allerlei slag, en 2° denk niet te snel dat je door zo te handelen ook automatisch ‘de eerste’ bent; ook dat menselijke verlangen moeten we loslaten …
Mc.3,22-30 (22/01/2024)
22 De schriftgeleerden die van Jeruzalem afgekomen waren, zeiden: “Hij heeft Beëlzebul:
door de heerser van de demonen drijft hij demonen uit!”
23 Hij riep hen bij zich
en in gelijkenissen zei hij tegen hen:
“Hoe kan een satan een satan uitdrijven?
24 Als een koninkrijk innerlijk verdeeld is,
kan het niet standhouden,
25 en als een huis innerlijk verdeeld is,
kan het niet standhouden.
26 Als nu de tegenstander [satan] opgestaan is tegen zichzelf
en innerlijk verdeeld is,
kan hij geen stand houden,
maar is zijn einde gekomen.
27 Niemand kan het huis van een sterke binnengaan
en zijn huisraad roven,
als hij niet eerst die sterke bindt.
Dan kan hij diens huis beroven.”
28 “Zeker, ik zeg jullie:
Alles zal aan de mensen vergeven worden,
alle zonden en alle godslasteringen,
hoeveel ze ook gelasterd hebben.
29 Maar wie lastert tegen de heilige Geest,
vindt in eeuwigheid geen vergeving,
maar valt onder het eeuwig oordeel.”
30 Dit [zei hij] omdat ze gezegd hadden:
Hij is bezeten van een onreine geest.
Jezus, lijdzaam als hij meestal is, kan het niet hebben als men de geest waarin hij werkt (G-ds Geest) in een kwaad licht stelt. Hij gaat uitdrukkelijk tegen hen. Hij ontkent niet het bestaan van tegenkrachten, maar doorziet er het wezen van: het zijn uiteendrijvende krachten, alles wat mensen van zichzelf en anderen vervreemdt, alles wat mensen weghoudt van de ‘heelheid/heiligheid’ waartoe ze geschapen zijn als ‘G-ds beeld en gelijkenis’. Het zijn krachten waar mensen van nature bang voor zijn en ze dan ook te lijf gaan met bezweringen en loze beschuldigingen aan het adres van een ander. En dat gebeurt evenzeer vandaag nog!
Nochtans is het net van déze angst dat Jezus ons is komen bevrijden. Het verhaal dat Jezus vertelt, zegt juist dat er een kracht gekomen is die sterker is dan de tegenkrachten! In Jezus heeft G-d net laten zien dat tegenkrachten uiteraard wel bestaan (we geven ze zelf hun plaats!), maar dat ze nooit het laatste woord hebben – tenminste als wij zíjn Woord beluisteren en aannemen. Angst hoeft niet meer!
Van ‘bevrijdende boodschap’ gesproken …
Mc.4,1-20 (24/01/2024)
1 Opnieuw begon Jezus onderricht te geven langs het meer.
Er verzamelde zich zo’n menigte rondom hem,
dat hij in een boot stapte en daarin ging zitten, op het meer,
terwijl de menigte op het land langs het meer bleef.
2 Hij onderrichtte vaak in gelijkenissen.
Nu zei hij in zijn onderricht tegen hen:
3 “Luister!
Kijk, een zaaier ging uit om te zaaien.
4 En het gebeurt, tijdens het zaaien,
dat een deel op de weg viel.
De vogels kwamen en aten het op.
5 Een ander deel viel op steenachtige grond
waar het niet veel aarde had.
Onmiddellijk kwam het op,
omdat het niet veel diepte had,
6 maar toen de zon opkwam, verschroeide het,
omdat het geen wortel had.
7 Een ander deel viel tussen de dorens.
Die kwamen op en verstikten het,
zodat het geen vrucht gaf.
8 Een ander deel viel in goede aarde.
Opkomend en groeiend, gaf het vrucht,
deels dertig-, deels zestig-, deels honderdvoudig.”
9 En hij besloot:
“Wie oren heeft om te horen, moet luisteren!”
10 Maar toen hij alleen was,
stelden zij die samen met de twaalf bij hem waren,
hem vragen over de gelijkenissen.
11 Hij zei hen:
“Aan jullie is het gegeven
het geheimenis van het koningschap van God te kennen,
maar voor wie buiten staat, gebeurt dit in gelijkenissen.
12 opdat [vervuld zou worden wat geschreven staat, dat]
zij kijken, maar niet zien,
en horen, maar niet begrijpen,
opdat zij zich niet hoeven te bekeren
en hun zonden vergeven worden.” [Jes.6,9-10]
13 Verder zei hij tegen hen:
“Als jullie de kunst niet verstaan van deze gelijkenis,
hoe zul je dan alle gelijkenissen vatten?
14 De zaaier zaait het woord.
15 Sommigen zijn als [het zaad dat] op de weg [valt]:
Het woord wordt wel gezaaid,
maar wanneer zij het gehoord hebben,
komt onmiddellijk de tegenstander [satan]
en neemt het woord weg dat in hen is gezaaid.
16 Anderen zijn als [het zaad dat] op steenachtige grond [is gezaaid]:
Wanneer zij het woord horen,
nemen zij het onmiddellijk in vreugde aan,
17 maar zij hebben geen wortel
– het zijn mensen van het moment.
Wanneer er vervolgens omwille van het woord
verdrukking of vervolging komt,
struikelen ze onmiddellijk.
18 Anderen zijn als [het zaad dat] tussen de dorens [is gezaaid]:
Zij horen het woord,
19 maar de zorgen van deze wereld,
de begoocheling van de rijkdom
en de begeerte naar allerlei zaken
dringen binnen en verstikken het woord
en het blijft vruchteloos.
20 Anderen zijn als [het zaad dat] in de goede aarde [valt]:
Zij horen het woord en verwelkomen het.
Zij dragen vrucht,
soms dertig-, soms zestig-, soms honderdvoudig.
De zaaier ging uit om te zaaien. Met kwistige hand wordt er gezaaid, heel kwistig, op alle mogelijke bodems: goed bewerkt of niet bewerkt. De zaaier hield zich niet bezig met het binnenhalen van de oogst. Hij kijkt niet om naar het resultaat.
De spiritualiteit van de zaaier is er een van hoop en vertrouwen. Hij wéét dat het zaad hoe dan ook vrucht zal dragen. Hij weet niet wanneer, maar hij weet dát het zal gebeuren.
We zouden in deze tijd veel kunnen leren van de spiritualiteit van de zaaier. We zijn de logica van de wederkerigheid gewoon: Ik geef je dit en ik verwacht dat je me dat geeft. Voor wat hoort wat. Ik nodig jou aan tafel, in de hoop dat jij mij aan tafel uitnodigt. Ik bewijs je een dienst, in de hoop dat jij me ooit een wederdienst kan bewijzen. … Dat is de logica waarin wij leven.
Maar G-d werkt met een andere logica, nl. de logica van de grenzeloze overvloed. Hij verwacht niets terug. Hij gééft, en laat de ander totaal vrij. Totaal belangeloos.
Mc.4,26-34 (26/01/2024)
26 Verder zei hij:
“Zo is het koningschap van God:
Als iemand die zaad uitstrooit op de aarde:
27 hij slaapt en staat op, nacht en dag,
en het zaad ontkiemt en groeit,
zonder dat hij zelf weet hoe.
28 Want uit de in zichzelf aanwezige kracht
brengt de aarde vruchten voort,
eerst de halm, dan de aar, dan het volle koren.
29 En wanneer de vruchten rijp zijn,
slaat hij er onmiddellijk de sikkel in
omdat de oogst is aangebroken.”
30 Verder zei hij:
“Waarmee zouden we het koningschap van God vergelijken?
Welk beeld kunnen we ervoor gebruiken?
31 Het is als een mosterdzaadje:
Wanneer het in de aarde wordt gezaaid,
is het kleiner dan alle zaden op aarde,
32 maar wanneer het is gezaaid,
ontkiemt en groeit het
en wordt groter dan alle tuingewassen
en er komen grote takken aan
zodat de vogels zich in hun schaduw kunnen nestelen.”
33 Met vele zulke gelijkenissen
verkondigde hij hun het woord,
naarmate zij in staat waren het te horen.
34 Alleen in gelijkenissen sprak hij tegen hen,
maar apart met zijn leerlingen, gaf hij hen van alles uitleg.
De Evangelielezing van vandaag houdt een vrij nuchtere boodschap in, maar het is een boodschap die tegelijk bemoedigend klinkt: Wat moet ontkiemen en moet groeien zal ontkiemen en groeien als de omstandigheden voldoende zijn, met of zonder ons. Dat is het mysterie van het leven.
Je kan zelf wel allerlei inspanningen doen, maar alles wat met écht leven te maken heeft, begint met vertrouwen. Dat wil ook zeggen: vertrouwen in de kracht van het kleine en soms zelfs van het onzichtbare. Dat is overigens niet alleen van toepassing bij alles wat voortkomt uit menselijke inspanning en verwachting, maar het is ook zo met het Rijk Gods. Ongeacht de beelden en dromen die wij daarover koesteren, zal het telkens weer ontkiemen als iets onooglijk kleins, misschien zelfs op een manier die niet in onze voorstelling past of daar waar wij het helemaal niet voor mogelijk achten. Onze eigen bijdrage daartoe kan enkel maar beginnen met grote ontvankelijkheid, met vertrouwen en met alle zorg en aandacht die daar verder voor nodig is.
Mc.4,35-41 (27/01/2024)
35 Op diezelfde dag, toen het avond was geworden,
zei hij tegen hen:
“Laten we naar de overkant van het meer gaan.”
36 Ze lieten de menigte gaan
en namen hem mee, zoals hij in de boot zat.
Ook andere bootjes waren bij hem.
37 Er stak een hevige stormwind op
en de golven stortten zich op de boot,
zodat die al vol liep.
38 Hij lag ondertussen op het achterschip, op een kussen, te slapen.
Ze maakten hem wakker en zeiden:
“Meester, raakt het jou niet dat we vergaan?”
39 Nu wakker geworden, strafte hij de wind af
en zei tegen het meer: “Zwijg! Wees stil!”
En de wind bedaarde
en er ontstond een grote stilte.
40 Hij zei tegen hen:
“Waarom zijn jullie zo bang?
Hoe kunnen jullie nog zo zonder vertrouwen zijn?”
41 Zij echter werden erg bevreesd
en zeiden tegen elkaar:
“Wie is hij toch,
dat zelfs de wind en het meer hem gehoorzamen?”
Het verhaal van de storm op het meer is een verhaal vol symboliek: op weg gaan, grond die onder je voeten wegzakt, levens-angst, verlies van zekerheden, alle vertrouwen dat smelt als sneeuw onder de zon, grote stilte …
Stel je even voor dat jijzelf in dat wankele bootje terecht gekomen bent. Je leven gaat z’n gewone gangetje tot het plots helemaal omslaat van een rustig voortkabbelend leven naar stormachtige tijden. Zo kwetsbaar is het leven.
De evangelist benoemt het als storm en stilte, als roepen en zwijgen, als slapen en wakker gemaakt worden. Bij hem speelt op de achtergrond vermoedelijk de tekst van Psalm 18 mee, waar staat: “Toen kwam Jij; Je blies je Geest door wind en water: bedding werd ontwaarbaar. Je greep mijn hand, onttrok mij aan het water, ontrukte mij aan mijn machtige vijand. Jij gaf mij weer levensruimte omdat Je mij lief hebt.” (v.8-20)
Zou het kunnen dat het ín de grote stilte is dat je G-ds rust en vertrouwen op het spoor kan komen? Zou het kunnen dat je daar levensruimte ont-dekt en mag beseffen dat G-d je lief heeft?
Mc.5,21-43 (30/01/2024)
21 Nu stak Jezus met de boot weer over
naar de andere kant [Kafarnaüm].
Aan de oever van het meer
verzamelde zich een grote menigte bij hem.
22 Kijk!
Een van de oversten van de synagoge, Jaïrus genaamd,
kwam ook
en toen hij Jezus zag, viel hij aan zijn voeten neer.
23 Hij smeekte hem met aandrang:
“Mijn dochtertje ligt op sterven.
Kom en leg haar de handen op
zodat ze bevrijd wordt en leeft!”
24 Jezus ging met hem mee.
Een grote menigte volgde hem
en ze drongen tegen hem op.
25 Er was een vrouw
die al twaalf jaar aan bloedverlies leed.
26 Ze had veel geleden onder vele artsen
en heel haar bezit eraan besteed,
maar er helemaal geen baat bij gehad;
integendeel, het was nog slechter geworden.
27 Zij had over Jezus gehoord.
Ze naderde hem van achteren in de menigte
en raakte zijn kleed aan,
28 want ze dacht:
“Zelfs als ik maar zijn kleren kan aanraken,
zal ik bevrijd worden.”
29 En onmiddellijk hield het bloedvloeien op
en zij voelde aan haar lichaam
dat ze van haar gesel genezen was.
30 Maar onmiddellijk voelde Jezus in zichzelf
dat er een kracht van hem was uitgegaan.
Hij keerde zich om in de menigte
en vroeg:
“Wie heeft mijn kleren aangeraakt?”
31 Zijn leerlingen zeiden hem:
“Je ziet dat een menigte tegen je opdringt
en jij vraagt: Wie heeft mij aangeraakt?!”
32 Maar hij keek rond
om te zien wie dit gedaan had.
33 De vrouw nu, wetend wat er met haar was gebeurd,
kwam angstig en bevend bij hem,
viel voor hem neer
en vertelde hem de hele waarheid.
34 En hij zei haar:
“Dochter, je vertrouwen heeft je bevrijd.
Ga in vrede, en wees genezen van je gesel.”
35 Hij was nog aan het spreken,
toen ze van het huis van de synagoge-overste kwamen zeggen:
“Je dochter is gestorven.
Wat val je de meester nog lastig?!”
36 Maar Jezus hoorde wat er gezegd werd
en zei tegen Jaïrus:
“Wees niet bang, vertrouw alleen maar.”
37 Hij liet niemand toe hen te volgen,
behalve Petrus, Jakobus
en Johannes, de broer van Jakobus.
38 Ze kwamen in het huis van de overste
en hij zag de grote beroering,
het luide wenen en jammeren.
39 Hij ging binnen en vroeg hun:
“Waarom zo’n beroering en geween?
Het kind is niet gestorven, maar slaapt.”
40 Maar ze lachten hem uit.
Hij stuurde hen echter allemaal weg.
De vader en moeder van het kind
en de leerlingen die bij hem waren,
nam hij mee
en ging de plaats binnen waar het kind lag.
41 Hij pakte de hand van het kind vast
en zei tegen haar:
“Talitha koem!”,
wat vertaald betekent: Meisje, ik zeg je: sta op!
42 Onmiddellijk stond het meisje op en liep rond
– want het was twaalf jaar.
Allen waren buiten zichzelf van verbazing.
43 Hij gebood hun nadrukkelijk
dat niemand dit te weten mocht komen.
En hij zei dat ze haar te eten moesten geven.
Twee totaal verschillende mensen wenden zich tot Jezus.
Jaïrus, de vader van het meisje dat op sterven ligt, is een overste van de synagoge. Hij is een man van aanzien. Wanhopig werpt hij zich voor Jezus op de knieën. Hij durft Jezus te vragen met hem mee te komen.
Een vrouw, ten einde raad, staat midden in een zee van mensen, klein en machteloos. Ze beseft dat ze geen toekomst heeft. Haar groot verlangen naar genezing drijft haar voort. Ondanks het gedrang slaagt ze erin het kleed van Jezus aan te raken.
En Jezus, hij laat zich raken door hun geloof en vertrouwen. Hij gaat met beiden in gesprek. Hij wil deze mensen écht ontmoeten. Het is opvallend hoe menselijk en bezorgd hij is. Hij kende zeker Psalm 72: “Dan wordt bevrijd wie arm is en om hulp roept, wie zwak is en geen helper heeft. Dan is er ontferming over zwakken en behoeftigen, de kleinen wordt het leven gered.” (v. 12-13) Hij maakte deze woorden waar en zo mondt een waar-achtige ontmoeting uit in nieuw leven, een nieuw begin, ook nog na twaalf jaar.