Mc.9,30-37 (19/ 09/2021)
Ze gingen van daar weg en trokken door Galilea. Hij wilde niet dat iemand het wist, want hij onderrichtte zijn leerlingen. Hij zei hen:
“De mensenzoon wordt uitgeleverd in de handen van de mensen, en ze zullen hem doden en na drie dagen zal hij opstaan.”
Zij begrepen dat woord echter niet, maar schrikten ervoor terug hem ernaar te vragen.
Ze kwamen in Kafarnaüm. Thuis gekomen, vroeg hij hun: “Waarover ging jullie gesprek onderweg?” Maar ze bleven zwijgen, want ze hadden het erover gehad wie de grootste was.
Hij ging zitten en riep de twaalf. Hij zei hen:
“Als iemand wil de eerste zijn, zal hij van allen de laatste zijn en van allen een dienstknecht.”
Hij nam een kind op en zette het in hun midden. Hij omarmde het en zei:
Wie in mijn naam één van zulke kinderen bij/in zich opneemt, neemt mij op, en wie mij opneemt, neemt niet mij op, maar wie mij gezonden heeft.”
Als Jezus een kind in het midden zet, is dat omwille van één heel specifieke eigenschap: nl. de pretentieloze ontvankelijkheid van een kind. Daar kunnen volwassenen veel van leren. Een kind kent die pretentie niet waarmee wij, volwassenen, toch dikwijls menen onze persoonlijkheid te moeten bevestigen en zo in concurrentie komen te staan met anderen. Een kind leeft niet van concurrentie maar van verbondenheid met anderen. De vanzelfsprekende kleinheid van een kind maakt hen tegelijk ontvankelijk voor het grootse. G-ds grootheid laat zich juist zien in de Lévenskracht van het kleine, het onaanzienljke.
Het mooie is … dat ‘iedereen’ het kan ’leven in kleinheid’. Je hebt er geen universitair diploma voor nodig, je hoeft niet in staat te zijn om werkwoorden en onderwerpen te doen overeenstemmen en je hoeft ervoor niet fysisch sterk te zijn. Je hebt alleen een hart nodig dat aangeraakt is door de genade, door de liefde en dan de nodige moed om van daaruit te leven.