Mc.6,7-13 (3/02/2022)
Jezus riep nu de twaalf bij zich. Hij begon hen twee aan twee uit te zenden [aposteloo] en gaf hun volmacht over nog niet gereinigde geesten. Hij droeg hun op dat ze niets mee zouden nemen op weg dan alleen een stok; geen reiszak, geen brood, geen geld. Sandalen mochten ze wel dragen, geen extra kleren. Hij zei tegen hen: “Waar je ook onderdak krijgt in een huis, verblijf daar tot je weer verder gaat. En overal waar ze jullie niet ontvangen en niet naar jullie luisteren: trek daar weg en schud het stof van je voeten als een getuigenis tegen hen.”
Ze gingen op weg en verkondigden [de bevrijdende boodschap] zodat ze zich zouden bekeren. Ze dreven veel demonen uit, zalfden veel zieken met olie en heelden hen.
Jezus stuurt zijn leerlingen twee aan twee de wereld in, bestemming onbekend. Alle nadruk ligt op het gezonden worden, uitgezonden om het goede nieuws te delen. Het is een op weg gaan dat verder reikt dan de persoonlijke, innerlijke groei, het moet anderen ten goede komen. Daarom worden niet gereinigde geesten uitgedreven en mensen van hun angst bevrijd.
Bij het vertrek draagt Jezus hen het volgende op:
Ga en reis licht: “Neem niets mee voor onderweg”. Zorg dat je bagage (kleren, eten en kennis) geen ballast wordt, noch voor jezelf, noch voor een ander. Ga de ander tegemoet in al je kwetsbaarheid om zo de kwetsbare openheid van de ander te naderen. Geloof kan immers pas gedeeld kan worden, als er een gedeelde basis is van vertrouwen en wederzijds respect. Dus, als je ergens niet welkom bent, trek dan verder.
Kortom: Ga op weg. Laat G-d je leiden. Ga onbevangen, niet langs uitgestippelde paden, maar daar waar G-d je brengt en leef-IN-vertrouwen.
Ga je mee?
Mc.7,24-30 (10/02/2022)
Jezus vertrok van daar [Galilea] en ging naar het [niet-Joodse] grensgebied van Tyrus en Sidon. Hij trok er in een huis en wilde niet dat iemand het wist. Maar hij kon moeilijk verborgen blijven.
Een vrouw van wie het dochtertje last had van een nog niet gereinigde geest, kwam naar hem toe en viel aan zijn voeten neer. Die vrouw was een Helleense van Syro-Fenicische afkomst [dus niet-Joods, ‘heidens’]. Zij vroeg hem de demon uit haar dochter te verdrijven.
Maar Jezus zei haar: “Laat eerst de kinderen [= Joden] verzadigd worden! Want het is niet goed het brood van de kinderen te nemen en dat naar de hondjes [= ‘heidenen’] te werpen.”
Maar zij antwoordde hem: “Toch wel, Heer, want ook de hondjes eten onder de tafel van de kruimels van de kindjes!”
Nu zei Jezus haar: “Omwille van deze woorden: ga heen; de demon is uit je dochter weggegaan.” De vrouw ging naar huis en vond het kind in haar bed; de demon was weggegaan.
In deze passage zien we iets heel interessants gebeuren. Jezus laat zich vermurwen. Door een vrouw nog wel, en zelfs een ‘heidense’, een vreemdelinge.
Om de reikwijdte van dit gebeuren te vatten, was het woord ‘vermurwen’ nog niet precies genoeg gekozen. Je kunt je laten vermurwen door allerlei tijdelijke, oppervlakkige of louter sentimentele redenen. Dat is hier niet het geval! Jezus komt werkelijk tot een nieuw inzicht.
Het is duidelijk dat Jezus er aanvankelijk van overtuigd was dat hij enkel gezonden was naar ‘de kinderen’, dat zijn de Joden. Het is deze buitenlandse vrouw die hem doet zíen dat zijn boodschap verder reikt.
Dit kan een troostvolle gedachte zijn voor ons bidden. Jezus laat zich blijkbaar vermurwen, dus hoeven wij niet bang te zijn of te aarzelen om iets te vragen!
Maar vandaag mag de volgeling van Jezus zich ook wel de vraag stellen of hij/zij zó volgeling is dat hij/zij de eigen inzichten in vraag durft laten stellen door de ‘ander’, van welke aard ook!? Kan ik afstappen van een bestaand idee, bij mezelf of ‘omdat het altijd zo is geweest’, om echt open te worden voor iets helemaal nieuws?
Mc.8,27-33 (17/02/2022)
Jezus ging met zijn leerlingen van daar weg naar de dorpen van Caesarea van Filippi [ca. 40km noordelijker, aan de voet van de Hermon, bij de bronnen van de Jordaan; overwegend heidens].
Onderweg vroeg hij hen: “Wie zeggen de mensen dat ik ben?” Ze antwoorden: “Ze zeggen: Johannes de doper; anderen zeggen Elia, of nog anderen één van de profeten.” Toen vroeg hij hun: “Maar jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?” Petrus antwoordde: “Jij bent de Gezalfde [Christos/Messiah]!” Streng zei hij hen hierover met niemand te spreken.
Hij begon hen te onderrichten dat het ‘moest’ [= nodig, noodzakelijk, in de lijn v.d. Bijbelse / Goddelijke logica van de Liefde] dat de mensenzoon veel zou lijden en worden verworpen door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden, dat hij zou worden gedood en na drie dagen opstaan. Hij zei dit vrijmoedig [= in blij vertrouwen].
Petrus nam hem apart en begon hem hierover te weerleggen. Maar Jezus keek om naar zijn leerlingen en sprak Petrus streng toe: “Ga weg, achter mij, weerstrever [satan], want wat je bedenkt is niet van God, maar van mensen.”
Petrus mag dan aanvankelijk wel een voorbeeldig antwoord gegeven hebben, zijn zicht op Jezus is nog niet helemaal ok. Hij wil zo graag een Messias-bevrijder, één die alle onrecht ongedaan maakt. Niet een Messias die zelf ten onder zal gaan aan het onrecht. Dat past niet in zijn plaatje. Hij liet zijn job niet staan om iemand achterna te gaan die voortdurend mensen optilt maar zelf ten onder gaat. Op de koop toe beweert hij dan ook nog dat je er helemaal niets van begrepen hebt als je niet bereid bent dat er bij te nemen. Je verpandt je hart en je ziel toch niet aan een project om het (of jezelf) te laten neerhalen. Dat zal hij Jezus eens uit de doeken doen. Maar hij krijgt lik op stuk: ‘Je denkt niet aan wat G-d wil maar alleen aan wat de mensen willen.’
Jezus volgen houdt ook in ‘zijn kruis opnemen, lijden aanvaarden’. Niet omdat het lijden – om wat voor reden dan ook – goed zou zijn, ook niet omdat het omwille van een goddelijk plan zou moeten, maar omdat het ongewild en ongezocht deel uit maakt van élke grote liefde. Bereid zijn lief te hebben, veronderstelt ook bereid zijn te lijden.
Mc.16,15-20 (25/04/2022) – feest vd evangelist Marcus
Jezus zei tegen hen [zijn leerlingen]: “Ga de hele wereld in en verkondig de bevrijdende boodschap aan de gehele schepping! Wie in vertrouwen zal leven en ondergedompeld worden, die zal bevrijd worden; maar wie niet in vertrouwen zal leven, zal veroordeeld worden.
En dit zijn de tekenen die de vertrouwenden zullen vergezellen: Ze zullen in mijn naam demonen uitdrijven, ze zullen nieuwe talen spreken, ze zullen slangen vastnemen en dodelijk vergif drinken zonder dat het hen schaadt, ze zullen zwakken de handen opleggen en ze zullen het goed stellen.”
Nadat de Heer zo tegen hen gesproken had, werd hij opgenomen in de hemel [1Kon.2,11] en zit aan de rechterhand van God. [Ps.110,1] Maar zij trekken er op uit en verkondigen overal. De Heer werkte met hen mee en bekrachtigde het woord door de tekens die het vergezelden.
Marcus is het oudste Evangelie dat we kennen. Jezus is dan wellicht zo’n 30 jaar dood en het groepje leerlingen een marginaal fenomeen, zelfs in Palestina, laat staan op het wereldtoneel. Toch is hij aan het eind van zijn boek, waarin hij het leven en sterven van Jezus heeft verteld, er heel duidelijk over: en nu is het aan jullie! Wat je ontvangen hebt, geef het door, en niet zomaar een beetje hier of daar, maar aan de gehele schepping! Als dát niet van vertrouwen spreekt?!
En waarmee moeten ze het doen? “Dit zijn de tekenen die de vertrouwende zullen vergezellen” … Her- en herlees maar … en durf erop vertrouwen, want “God werkt met hen mee”!
Ja, ook vandaag geldt deze opdracht én belofte nog onverminderd voor elk wie het meent met zijn leerlingschap van Jezus. De kracht van die belofte – die tegelijk de kracht is om de opdracht op te nemen – wordt des te duidelijker als we de tekenen in ons leven beginnen te herkennen. Zíe – en vertrouw – dat je ‘demonen uitdrijft’; hóor – en vertrouw – dat je ‘een nieuwe taal spreekt’; … en je zult met deze bevrijdende boodschap voortgestuwd worden naar de gehele schepping!
Mc.6,34-44 (10/01/2023)
Toen Jezus uitstapte zag hij dan ook een grote menigte. Hij werd ten diepste bewogen om hen, want ze waren als schapen zonder herder. En hij begon hen over vele dingen te onderrichten.
Toen het al laat geworden was, kwamen zijn leerlingen hem zeggen: “Dit is een eenzame plaats en het is al laat. Stuur hen weg zodat ze naar de dorpen en gehuchten rondom kunnen gaan om eten voor zichzelf te kopen.” Maar hij antwoordde: “Geven jullie hun maar te eten.” Ze vroegen: “Moeten wij dan voor tweehonderd daglonen brood gaan kopen om hen te eten te geven?”
Maar hij vroeg: “Hoeveel broden hebben jullie, ga eens kijken?” Ze keken het na en zeiden: “Vijf, en twee vissen.” Hij gebood hun zich neer te zetten, in groepen op het groene gras. Ze zetten zich in groepen van honderd en van vijftig. Hij nam de vijf broden en de twee vissen, keek op naar te hemel, zegende en brak de broden. Hij gaf ze aan zijn leerlingen om ze hun voor te zetten. Ook de twee vissen deelde hij aan allen.
Allen aten tot ze voldoende gevoed waren en van de overgebleven stukken verzamelden ze twaalf korven – ook van de vissen. Het waren ongeveer vijfduizend mannen die van de broden hadden gegeten.
Jezus wordt innerlijk diep beroerd door de innerlijke nood van de mensen. Maar deze ‘innerlijkheid’ belet hem niet ook oog te hebben voor de ‘uiterlijkheid’. Sterker nog: het is zijn innerlijke beroering die hem in beweging zet om ook uiterlijk tot actie te komen en ook de uiterlijke noden van de mensen te lenigen.
In ons eigen leven is die dubbele beweging niet altijd zo evenwichtig aanwezig. We willen uiterlijk wel wat doen – geld geven bv. – maar zijn met ons hart niet betrokken op de mensen voor wie dat gebeurt. Of schrijnende situaties kunnen ons wel beroeren – “ach, hoe erg!” – maar daar blijft het dan bij.
Het is een hele uitdaging om – als Jezus – ons te laten diep beroeren door wat we bij medemensen zien gebeuren, en dan tegelijk ook in actie te komen. We stellen ons daar heel veel ‘rationele vragen’ bij: dat kan toch niet, … wie ben ik om daaraan te verhelpen, …? Maar Jezus zegt – óns: doe maar! En áls wij dat doen – innerlijk en uiterlijk elkaar laten inspireren – zal er overvloed zijn!
Mc. 3,7-12 (19/01/2023)
Jezus en zijn leerlingen trokken zich terug naar het meer. Een grote menigte volgde hem, vanuit Galilea, Judea, Jeruzalem, Idumea; en van over de Jordaan en rond Tyrus en Sidon. Heel velen die hoorden wat hij allemaal deed, kwamen naar hem.
Hij zei tegen zijn leerlingen dat ze een bootje in de buurt moesten houden opdat ze hem niet zouden verdringen. Want hij genas velen, zodat al wie een of andere kwaal had op hem aandrong om hem aan te raken. En toen de nog niet gereinigde geesten hem zagen, vielen zij voor hem neer en krijsten: “Jij bent de zoon van God!” Maar hij snauwde hen met kracht af dat ze hem niet bekend mochten maken.
Altijd maar weer die meute zieken en gekwelden. Ze dringen tegen hem op in de hoop genezen te worden. Hij had er zijn handen aan vol. Zou hij ze nooit eens beu zijn geraakt? Tenslotte belemmerden ze hem zijn boodschap te verkondigen …
Nee dus. Iedere keer opnieuw geeft hij hen zijn aandacht, zijn tijd en – daardoor – zijn helingskracht. Elders lezen we hoe ze hem ‘beroerden tot in zijn baarmoeder’, zijn ‘barmhartigheid’. Daar voelt hij hun lijden, hun ellende, wanhoop en verwarring. En ze mogen dichtbij komen. Hij laat zich raken door hen – hij laat zich aanraken door hen. Warme nabijheid is helend …
… én verkondigend! Voor Jezus is er geen tegenstelling tussen ‘de bevrijdende boodschap verkondigen’ en ‘mensen bevrijden’ door ze te helen. Woord en daad zijn één voor hem, net zoals in het hele scheppingsgebeuren. In aandachtige nabijheid bij lijdende mensen worden zij (én degene die nabij is) herschapen tot het beeld van G-d dat zij in wezen zijn!