Verbonden Leven

Mc.8,22-26 (15/02/2023) 

Ze kwamen in Betsaïda [stad(je) aan de noordkant van het meer]. Men bracht hem een blinde en ze smeekten dat hij hem zou aanraken. Jezus pakte de hand van de blinde en leidde hem buiten het dorp. Hij spuwde in zijn ogen, legde hem de handen op en vroeg of hij iets zag.
Hij keek op en zei: “Ik zie de mensen, want ik zie iets als wandelende bomen.”
Toen legde hij opnieuw zijn handen op zijn ogen en deed hem erdoorheen zien. De blinde herstelde zich en zag nu alles duidelijk. Jezus zond hem naar huis en zei: “Ga zelfs het dorp niet in en spreek niemand van het dorp!”

Een fascinerend verhaal over zien en béter zien. Nergens in het Evangelie is het fysieke herstel dat Jezus brengt eerst maar half. Dat is dus hier ook niet zo! Dat ‘de blinde’ eerst ‘wandelende bomen’ ziet, ligt misschien aan die mensen! Misschien zíjn ze wel als wandelende bomen?! Als je naar mensen kijkt, dan kun je wel eens dat idee krijgen: mensen leven wel, maar Léven vaak zo weinig. Ze zien er (afge)mat uit, ongelukkig, stroef.
‘De blinde’ wordt echter door Jezus gevraagd ‘erdoorheen’ te zien. Het is niet duidelijk of dat door de waas van zijn eigen ogen is, door Jezus’ vingers of door het oppervlakkige kijken naar mensen. Het gebeuren hier lijkt ons duidelijk te maken dat die drie net één zijn: door ‘door Jezus’ vingers’ naar mensen te kijken, gaan wij hen heel anders zien! ttz. Dan pas zíen we hoe ze erbij lopen ‘als bomen’; we gaan beseffen dat ze ‘maar half’ leven en dat dit niet G-ds bedoeling is met mensen!
Op het ogenblik dat we dat inzien, zouden we het van de daken willen schreeuwen. Maar Jezus stuurt ons ‘alleen maar’ naar ons eigen huis, onze eigen leefomgeving: kijk dáár de mensen met G-ds liefdesblik tot Léven!

Mc.7,1-13 (6/02/2024)

1      Nu verzamelden zich de farizeeën
       en enkele schriftgeleerden die uit Jeruzalem gekomen waren,
       bij Jezus.
2      Zij merkten op dat sommige van zijn leerlingen
       met onreine – dat wil zeggen: ongewassen – handen het brood aten.

3      (De farizeeën en alle Joden eten immers nooit
       zonder eerst de handen te wassen
       – vasthoudend aan de traditie van de oudsten.
4      Als ze bijvoorbeeld terugkomen van de markt,
       zullen ze niet eten zonder zich eerste te besprenkelen.
       Zo zijn er nog vele andere gewoontes waar ze aan vasthouden,
       zoals de onderdompeling van drinkbekers, kannen en koperen vaten.)

5      Nu vroegen de farizeeën en schriftgeleerden hem:
       “Waarom handelen jouw leerlingen
       niet naar de traditie van de oudsten,
       maar eten zij het brood met onreine handen?”
6      Hij antwoordde hun:
       “Hoe goed heeft Jesaja over jullie geprofeteerd, huichelaars [hypokrites, voorbij het oordeel],
       waar geschreven staat:

       Dit volk eert mij met de lippen,
       maar hun hart is ver van mij verwijderd!
7      Tevergeefs vereren ze mij.
       Wat ze leren, zijn geboden van mensen. [Jes.29,13]

8     Terwijl je het gebod van God loslaat,
       hou je vast aan de traditie van mensen.
9     ’t Is mooi: Je schaft het gebod van God af
       om je eigen traditie in stand te houden!
10     Want bijvoorbeeld:
       Mozes heeft gezegd:

       Eer je vader en je moeder,
       en: Wie aan zijn vader of moeder het kwade toezegt,
       moet sterven. [Ex.20,12]

11    Maar jullie zeggen:

       Als iemand tegen zijn vader of moeder zegt:
       Alles waarmee ik jullie zou kunnen helpen
       is een korban – een offergave [dus voor God bestemd, en niet voor de ouders],

12    dan hoeft hij zijn vader en moeder niet meer te helpen.
13    Zo ontkracht je Gods woord
       door jullie eigen traditie.
       En je doet veel dergelijke dingen.”

We horen vandaag een gedetailleerde discussie tussen Jezus en de Joodse religieuze overheden. Dat is interessant om te begrijpen wat dat toch was dat tussen hem en die ‘farizeeën en schriftgeleerden’ altijd maar opspeelde – en hem uiteindelijk zijn leven heeft gekost. Maar we mogen ons niet blind staren op die Joodse gebruiken van toen.
De te onderzoeken vraag is wat wij zelf, vandaag, doen dat in diezelfde discrepantie staat. Zoeken wij zelf niet – soms of vaak – eigengemaakte uitvluchten om niet te hoeven te doen wat wij redelijkerwijze of vanuit G-ds oogpunt zouden moeten doen? Het wordt ongetwijfeld wat lastig als wij deze vraag ernstig nemen.
Maar is dat nu net niet de bedoeling van een Vastentijd, om onszelf nader te durven onderzoeken waar wij – meer dan we bedoelden en door hadden – ons verwijderden van G-d, om dan met de kracht van zijn roepende Liefde terug te keren en ons wél opnieuw helemaal naar hem te richten?

Mc. 8,14-21 (14/02/2023)

Nu hadden ze vergeten brood mee te nemen waardoor ze maar één brood bij zich hadden in de boot. Jezus drukte hen op het hart: “Zie toe, pas op voor het zuurdesem van de farizeeën en het zuurdesem van Herodes!”
Zij bleven onder elkaar overleggen dat ze geen broden hadden. Toen Jezus dat merkte, zei hij tegen hen: Waarom blijven jullie zeggen dat je geen broden hebt? Besef en begrijp je het nu nog niet? Is jullie hart nog zo verhard? Jullie hebben ogen, en je ziet niet? Jullie hebben oren, en je hoort niet? Herinneren jullie je niet dat ik de vijf broden heb gebroken voor vijfduizend mensen? Hoeveel korven vol resten heb je toen verzameld?” Ze zeiden: “Twaalf.” [Mc.6,41-44] “En toen ik de zeven broden brak voor vierduizend mensen, hoeveel manden met resten heb je toen verzameld?” Ze zeiden: “Zeven.” [Mc.8,5-9]
Hij zei hen: “En je begrijpt het nóg niet …?”

Jezus ziet dat zijn leerlingen zich blind staren op wat ze (niet) hebben: dat ene brood. Hij probeert ze duidelijk te maken dat de essentie van het leven niet het brood maar het desem is. Het is de innerlijke drive die je in beweging zet – die te zien zal zijn in heel je doen en laten – waar je werk van moet maken. Wanneer binnen- en buitenkant in overeenstemming zijn, hoef je niet bezorgd te zijn over dat ene brood. Jezus heeft het nog maar net laten zien: er is overvloed als je deelt vanuit een innerlijke, G-dgerichte drive.
Wil je dus weten of je binnen en buitenkant in overeenstemming zijn, kijk dan naar wat er overblijft als je deelt van wat je hebt.
Waar gedeeld wordt vanuit overeenstemming, die ons altijd op de a/Ander richt, zal er overvloed zijn; waar geleefd wordt vanuit niet-overeenstemming, die ons altijd op onszelf richt, zal er tekort zijn.

Mc.6,53-56 (5/02/2024)

53    Ze staken over naar het gebied van Gennesaret
       en legden aan.
54    Toen ze uit de boot kwamen,
       herkende men hem onmiddellijk.
55    Ze liepen druk de hele omgeving af
       en brachten van overal de zieken op bedden
       naar waar ze hoorden dat Jezus was.
56    Overal waar hij ook kwam,
       in steden, dorpen of gehuchten,
       legde men de zieken op de marktplaats.
       Zij smeekten hem
       dat ze alleen al maar de zoom van zijn kleed
       mochten aanraken.
       En al wie hem aanraakte, werd genezen.

Ik vraag me af: Waaraan zou men Jezus zo goed herkend hebben? Vergeet niet dat er geen TV e.d.m. was! Denk nog even terug aan het commentaar van gisteren, zondag. (En denk er vanaf nu elke keer aan als je Jezus bezig ziet met de zieken etc. …)
O.k., Jezus is duidelijk veel van het ene dorp naar het andere getrokken, maar toch … Het zal uiteraard ook wel opgevallen zijn als iemand met een groepje volgelingen rondtrok, maar toch … Het zal ook ongetwijfeld makkelijk aantrek gevonden hebben als hij genezingen kon doen (ook al deed hij ze meestal in het verborgene), maar toch …
Zou het ‘geheim’ van zijn aantrekkingskracht niet ergens veel dieper liggen? Zou men in hem niet een kracht ontwaren die zoveel dieper, groter, weider en omvattender is dat ze alleen nog ‘g-ddelijk’ genoemd kan worden? Ik denk dat je nog maar ergens in de buurt van Jezus moest komen om dat al te voelen!
En is dat dan verleden tijd? Valt hij vandaag niet meer te herkennen / ervaren / voelen? Toch wel … als wíj hem (na)volgen …

Mc.6,7-13 (14/07/2024)

     Jezus riep nu de twaalf bij zich.
       Hij begon hen twee aan twee uit te zenden [aposteloo]
       en gaf hun volmacht over nog niet gereinigde geesten.
     Hij droeg hun op
       dat ze niets mee zouden nemen op weg
       dan alleen een stok;
       geen reiszak, geen brood, geen geld.
     Sandalen mochten ze wel dragen,
       geen extra kleren.
10    Hij zei tegen hen:
       “Waar je ook onderdak krijgt in een huis,
       verblijf daar tot je weer verder gaat.
11    En overal waar ze jullie niet ontvangen
       en niet naar jullie luisteren:
       trek daar weg
       en schud het stof van je voeten
       als een getuigenis tegen hen.”
12    Ze gingen op weg
       en verkondigden [de bevrijdende boodschap]
       zodat ze zich zouden bekeren.
13    Ze dreven veel demonen uit,
       zalfden veel zieken met olie
       en heelden hen.

Wanneer Jezus zijn leerlingen opdraagt wat hen te doen staat, legt hij tegelijkertijd heel zijn missie uiteen. Het wordt duidelijk wie hij zendt om te gaan verkondigen: Zij die leven van genoeg, geen extra geld, geen extra eten en net genoeg kleren om zich te kunnen vertonen. Dat is wat hij hen vraagt: “Ga zonder iets op weg, geen reiszak, geen brood, geen geld.” Je hebt al die extra’s niet nodig. Je zal onderdak krijgen en er zal voor je gezorgd worden.
Maar stel je even voor dat er iemand aan je deur belt. Je doet open en de man/vrouw voor je vraagt om onderdak. Je zou vreemd opkijken en vermoedelijk nog verbaasder zijn als blijkt dat deze man/vrouw geen geld en kleren bij zich heeft. In het beste geval verwijs je hen door naar een B&B of hotel. Een toevallige passant zonder koffer of reiszak, onderdak geven is bij de meeste van ons geen optie, denk ik. Nochtans zendt Jezus zo zijn leerlingen de wereld in, om zijn boodschap te verkondigen.
Durven wij ons voor hen open te stellen? Mogen zij bij ons binnenkomen?

Mc.9,2-13 (19/02/2022)

Zes dagen later [na de eerste lijdensvoorspelling] nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee naar een hoge berg, geheel alleen. Daar werd hij voor hun ogen van gedaante veranderd. Zijn kleren werden glanzend, hel wit, zoals geen wolbewerker op aarde ze wit kan maken. Elia en Mozes verschenen aan hen; zij waren in gesprek met Jezus.
Petrus reageerde tegen Jezus: “Meester, het is goed dat wij hier zijn. Laten we drie tenten maken, één voor jou, één voor Mozes en één voor Elia.” Want hij wist niet wat te zeggen; ze waren immers van vrees bevangen.
Nu overschaduwde hen een wolk en een stem uit de wolk zei: “Dit is mijn geliefde zoon, luister naar hem.”
Plots rondkijkend, zagen zij niemand meer bij zich dan alleen Jezus. Toen zij van de berg afdaalden, gebood hij hun aan niemand te vertellen wat ze gezien hadden dan wanneer de mensenzoon zou zijn opgestaan uit de doden. Ze bewaarden deze woorden bij zichzelf, maar vroegen zich onder elkaar wel af wat dat ‘opstaan uit de doden’ betekende.
Ze vroegen hem: “Waarom zeggen de schriftgeleerden dat Elia eerst moet komen?”
Hij antwoordde hen: “Ja, Elia komt eerst om alles te herstellen. [Mal.3,24] En hoe staat het geschreven over de mensenzoon? Dat hij veel zal moeten lijden en als niets geacht worden! [Jes.53,3] Maar ik zeg jullie: Elia ís al gekomen en ze hebben met hem gedaan wat ze wilden, zoals over hem geschreven staat.”

Zien, soms even.
Dat is wat het verhaal belooft: dat we het zien, die andere, diepere werkelijkheid; dat we er iets van ontwaren. Samen met de drie discipelen wordt ons een blik op de hemelse heerlijkheid gegund. Daar is veel te ontdekken, als je er gevoelig voor bent.
En als je het ziet dan herken je ook het verlangen van Petrus. Het verlangen om die momenten van inzicht, die piekmomenten, vast te houden. Maar er staat nadrukkelijk dat ze de berg afdaalden. Dat ze opnieuw het gewone, alledaagse leven tegemoet gaan. Want daar wordt het (gelovig)leven geleefd. Niet op de berg, niet met het hoofd in de wolken, maar tussen de mensen, met de voeten op de grond. Als je even die hemelse glimp hebt opgevangen, dan is dat laag-bij-de-grondse nooit meer hetzelfde. Dan krijgt alles van het gewone leven een bijzondere glans. Dan weet je, diep van binnen, dat wij niet voor de grijsheid en de grauwheid zijn bestemd, maar voor het licht, het go(e)de.
Dit verlangen en hiermee concreet aan de slag gaan houdt een mens op de been.