Mc.6,45-52 (10/01/2024)
45 Onmiddellijk [na de broodbreking voor vijfduizend mensen]
dwong hij zijn leerlingen in de boot te stappen
en hem vooruit te gaan naar de overkant, naar Betsaïda,
terwijl hijzelf het volk zou wegsturen.
46 Hij nam afscheid van hen en vertrok naar de berg
om te bidden.
47 Toen de avond viel
was de boot in het midden van het meer
en hij, alleen, aan land.
48 En hij zag hen zich afbeulen met roeien,
want er stond tegenwind.
Naar het einde van de nacht toe
kwam hij naar hen toe, wandelend over het meer,
en hij wilde hen voorbijgaan
[zoals bij Mozes (Ex.33,19.22;34,6) en Elia (1Kon.19,11)].
49 Maar toen zij hem zagen wandelen op het meer,
dachten ze dat het een spookverschijning was
en ze schreeuwden het uit,
50 want ze zagen hem allen
en raakten in paniek.
Onmiddellijk zei hij tegen hen:
“Hou moed! Ik ben het; wees niet bang!”
51 Hij stapte bij hen in de boot
en de wind bedaarde.
Zij waren totaal uit hun lood en verbijsterd
52 want bij het brood-gebeuren
waren ze nog niet tot inzicht gekomen,
hun hart was verhard.
Het Evangelie van vandaag klinkt heel vertrouwd, zo vertrouwd dat het risico bestaat dat we de eerste zinnen zouden overslaan. En dat zou jammer zijn, misschien is dat juist de essentie van dit verhaal.
Het verhaal begint met Jezus die iedereen wegzendt en zich afzondert. Hij gaat de berg op om er te bidden. Hij neemt de tijd om zich te verbinden met G-d.
Zou het kunnen dat juist die verbondenheid met G-d al de rest mogelijk maakt? Verbonden met G-d kan hij staande blijven terwijl hij anderen redt. Hij kan blijven staan tot de wind gaan liggen is en de leerlingen zijn aanwezigheid beginnen te vermoeden, … en dan komt er rust, stille zekerheid.
Leven in verbonden met G-d geeft vertrouwen zodat angst niet de overhand krijgt, ook niet als iedereen om je heen begint te wankelen.
Daar kunnen wij als leerlingen ook nog wel iets van leren vermoed ik, nl. regelmatig de tijd nemen om stil te vallen, ons afstemmen op G-d, zodat G-ds Geest ons mag leiden en wij staande kunnen blijven.
Mc.2,18-22 (15/01/ 2024)
18 De leerlingen van Johannes en die van de farizeeën hielden vasten.
Ze kwamen naar Jezus:
“Waarom vasten die leerlingen wel,
maar jouw leerlingen niet?”
19 Jezus antwoordde:
“De vrienden van de bruidegom kunnen toch niet vasten
zolang de bruidegom bij hen is?
Al de tijd dat zij hem bij zich hebben, kunnen zij niet vasten.
20 Maar er zullen dagen komen
dat de bruidegom van hen is weggenomen.
Dan zullen zij vasten.
21 Niemand naait een lap van ongekrompen stof op een oud kledingstuk;
anders trekt het nieuwe aan het oude
en wordt de scheur erger.
22 En niemand doet nieuwe wijn in oude leren zakken;
anders doet de wijn de zakken barsten
en gaat de wijn verloren met de zakken.
Nee. Nieuwe wijn hoort in nieuwe leren zakken.”
De farizeeën stellen het gedrag van de leerlingen in vraag. In hun beleving klopt het niet wat zij doen: er wordt niet gevast en regels worden overtreden … Wat er écht gebeurt, dat zien ze niet. Ze zien niet de aanwezigheid van G-d in hun midden, niet de blijdschap, noch de vreugde en het helende effect dat die Aanwezigheid met zich meebrengt. Net zo min zien ze de ommekeer, die het toelaten van die Aanwezigheid in je leven teweeg brengt.
Jezus’ logica is duidelijk van een andere orde en vereist een nieuwe manier van kijken en denken, die pas te zien is als je je eigen logica durft op te schorten.
Hij veroordeelt niet wat er gebeurt, maar nodigt uit om niet krampachtig vast te houden aan wat was. Hij daagt de farizeeën (en ons) uit om ten volle voor het ontluikende nieuwe te gaan en het oude los te laten. Een combinatie van oud en nieuw zal immers niet werken. Ze zullen samen ten onder gaan.
Durf G-ds aanwezigheid toe te laten! Er zal nog tijd genoeg zijn om te vasten (je te bezinnen) als het lastiger wordt of als de inspirator uit het zicht verdwijnt.
Mc.2,23-28 (16/01/2024)
23 Op zekere sabbat liep Jezus door korenvelden.
Zijn leerlingen plukten al gaande aren.
24 De farizeeën zeiden tegen hem:
“Kijk! Waarom doen zij iets wat op sabbat niet mag?”
25 Hij antwoordde:
“Hebben jullie nooit kennis genomen van wat David deed toen hij gebrek leed
en hij en zijn metgezellen honger kregen? [1Sam.21,1-6]
26 Hoe hij – ten tijde van de hogepriester Abjatar –
het huis van God binnenging en de uitstallingsbroden opat,
die niemand mag eten behalve de priesters,
en hoe hij ze ook gaf aan zijn metgezellen?”
27 “De sabbat is er voor de mens,
en niet de mens voor de sabbat.
28 Zo is de mensenzoon heer, ook van de sabbat.
Het twistgesprek gaat verder. De farizeeën blijven zich blindstaren op de eigengemaakte regels en wetten, op wat wel en niet mag op sabbat. Zo dreigt de mens uit hun vernauwde blikveld te verdwijnen.
Voor Jezus daarentegen gaat het níet over regels en wetten, maar wel over ‘de mens’. Zijn metgezellen doen hem inzien wat er al dan niet moet gebeuren, ook op sabbat. Zijn diepe verbondenheid met G-d maakt het mogelijk om in alle ‘vrijheid’ om te gaan met mensen, hun noden te zien en erop in te gaan.
Deze ‘vrijheid’ gaat niet over gewoon je goesting doen. Het is zeker geen vrijblijvende losbandigheid, maar échte ‘vrijheid’. Ze ontstaat vanuit een diep geworteld zijn in G-d en stelt je in staat om te onderscheiden wat er op welk moment moet gedaan worden. Het is de stevige verankering die het mogelijk maakt vrij genoeg te zijn zodat je de ander zorgzaam nabij kan zijn en blijven. Diepe wortels geven immers voldoende stevigheid om in alle vrijheid het go(e )de te doen en zo G-d te eren (daar is toch de sabbat voor bedoeld?).
Mc.3,1-6 (17/01/2024)
1 Jezus ging opnieuw de plaats van samenkomst [in Kafarnaüm] binnen.
Daar was iemand met een verdorde hand.
2 Men hield hem in de gaten
of hij op sabbat zou genezen,
zodat ze hem konden aanklagen.
3 Hij zei tegen degene met de verdorde hand:
“Sta op. Kom hier in het midden.”
4 En tegen hen zei hij:
“Wat moet men doen op sabbat: goed of kwaad,
iemand bevrijden of doden?”
Maar zij zwegen.
5 Woedend keek hij rond,
diep bedroefd om de verhardheid van hun hart,
en hij zei tegen hem:
“Strek je hand uit.”
Hij strekte zijn hand uit en die herstelde helemaal.
6 De farizeeën gingen naar buiten
en onmiddellijk beraadden ze met de herodianen
hoe ze hem zouden kunnen ombrengen.
We zijn nog maar het 3de hoofdstuk in het Marcus-evangelie, en er is al sprake van dat ze Jezus uit de weg willen ruimen! Wat deed hij toch fout dat hij die schriftgeleerden zo tegen zich in het harnas joeg? ‘Niets’, zou het antwoord moeten zijn vanuit wat hier beschreven is; Jezus doet eigenlijk helemaal niets. Wél stelt hij twee vragen, één aan die schriftgeleerden en één aan de ongelukkige man. De enen beantwoorden zijn vraag niet, de ander wel. Wat dan ook aan de enen vervolgens gebeurt is onheil, aan de ander heil!
Het had ook anders gekund, als ze maar wilden ingaan op zijn heilbrengende vraag! G-ds heil heeft Jezus nooit voor hen verborgen gehouden, maar als zij het niet willen, kan hij niet voorbij hun halsstarrigheid geraken. En hoe wordt halsstarrigheid verdedigd? Niet met redelijkheid – vraag en antwoord. Ook niet met ‘kleine goedheid’ – kijk gewoon naar de daden. Wel met de vermeende tegenstander te liquideren.
Durf ik zó’n vragen te stellen of zó’n daden van goedheid te doen dat ze tegenstand oproepen? En durf ik in te gaan op Jezus’ vraag, of zal ík hem maar liquideren?
Mc.3,7-12 (18/01/2024)
7 Jezus en zijn leerlingen trokken zich terug naar het meer.
Een grote menigte volgde hem,
vanuit Galilea, Judea, Jeruzalem, Idumea;
8 en van over de Jordaan en rond Tyrus en Sidon.
Heel velen die hoorden wat hij allemaal deed,
kwamen naar hem.
9 Hij zei tegen zijn leerlingen
dat ze een bootje in de buurt moesten houden
opdat ze hem niet zouden verdringen.
10 Want hij genas velen,
zodat al wie een of andere kwaal had
op hem aandrong om hem aan te raken.
11 En toen de nog niet gereinigde geesten hem zagen,
vielen zij voor hem neer en krijsten:
“Jij bent de zoon van God!”
12 Maar hij snauwde hen met kracht af
dat ze hem niet bekend mochten maken.
Het is opvallend hoeveel volk er altijd samenstroomt rond Jezus. Nu, dat is op onze dagen niet anders als er zich ergens iemand met bijzondere genezingsgaven manifesteert. We weten uit andere Evangeliepassages dat die massa niet altijd de juiste dingen zoekt bij Jezus, of toch minstens hem niet zo in de diepte zoeken te begrijpen, maar al snel blij zijn dat ze genezen zijn of brood gekregen hebben. Jezus wijst die verschillende lagen wel aan, maar voor de rest laat hij dat ‘massa-fenomeen’ gewoon gebeuren en gaat er ruimschoots in mee!
Het zou ons ertoe mogen inspireren onze opdracht als Jezus-volger niet te beperken tot de ‘happy few’, ook niet tot degenen die in het Jezus-verhaal helemáál meegaan. Jezus heeft in zijn (korte!) leven heel veel ‘gezaaid’, wat hij zelf nooit heeft zien vruchten dragen, soms zelfs niet eens heeft zien opgroeien. Er is een gulheid en a-selectiviteit in hem die ons verbluft: “Doe goed en zie niet om”, dát is de manier om het ‘koninkrijk Gods’ te verkondigen!
Mc.3,13-19 (19/01/2024)
13 Jezus ging het gebergte in
en riep dezen bij zich met wie hij een bedoeling had,
en zij kwamen naar hem.
14 Hij maakte een twaalftal
om dicht bij hem te zijn,
om hen uit te zenden om te verkondigen [apostelloo]
15 en om volmacht te hebben ziekten te genezen
en demonen uit te drijven.
16 Dit zijn de twaalf:
Simon, aan wie hij de naam rots [/steen – Heb.: kefas – Lat.: petrus] gaf,
17 Jakobus, [de zoon] van Zebedeüs, en zijn broer Johannes,
aan wie hij de naam boanerges gaf,
wat betekent: zonen van de donder [gods stem],
18 Andreas en Filippus,
Bartolomeüs en Matteüs,
Tomas en Jakobus, [de zoon] van Alfeüs,
Tadeüs en Simon de Kananeeër [/de ijveraar/de zeloot],
19 en Juda, de man uit Kerioth, die hem ook heeft overgeleverd.
Wellicht heb je al gemerkt dat wij hier een wat andere vertaling gebruiken. Het is een eigen werkvertaling. Die heeft geen enkele pretentie, behalve dan dat ze af en toe eens doet nadenken over de gekozen woorden. Zo ook vandaag.
Jezus ‘maakte’ een twaalftal. Zo zouden we dat niet zeggen in een gepolijste taal. Maar het nieuwtestamen-tisch Grieks gebruikt hier een woord dat eigenlijk al een vertaling wil zijn van een belangrijk oudtestamentisch begrip, nl. G-d ‘maakte’ de hemel en de aarde, ttz: Hij schiep de hemel en de aarde. Jezus zet hier nadrukkelijk G-ds scheppingswerk verder! In de ‘creatie’ van zijn volgersgroep bouwt hij verder op hoe G-d zijn schepping heeft bedoeld. Dat is ook te zien aan die andere vreemde uitdrukking: “met wie hij een bedoeling had” (en dan volgt 4 x “om …”)
Wij allen als ‘Jezusvolgers’ zijn geroepen ‘om’ dat scheppingswerk verder te zetten. Híj schept ons tot gemeenschap; wij moeten dat verder uitbouwen door te doen wat hij daar vervolgens onder vervat (om … om …).
Scheppingswerk aan de winkel dus!