Mc.3,31-35 (23/01/2024)
31 Nu kwamen zijn moeder en broers naar hem toe.
Buiten staande, zonden ze iemand om hem te roepen.
32 Er zat een menigte rond hem.
Ze zeiden:
“Kijk, je moeder en broers staan buiten en zoeken je.”
33 Hij antwoordde hun:
“Wie is mijn moeder? Wie zijn mijn broers?”
34 En rondkijkend naar al wie in een kring rondom hem zat, zei hij:
“Kijk … mijn moeder en mijn broers …!
35 Want al wie de bedoelingen van God doet,
die is mijn broer, mijn zus, mijn moeder.”
Nog pas zaterdag – amper 10 verzen voor deze (Mc.3,20-21) – ging het ook al over Jezus’ familie. Er is geen reden om te denken dat Jezus zou gebroken hebben met zijn familie. Waarom zou hij ook? Zijn moeder was ‘zijn trouwste supporter’ (tot onder het kruis!) en speelde voor de eerste leerlingengroep duidelijk een belangrijke rol. Ook verschillende van zijn broers namen verantwoordelijkheid voor de eerste christengemeenschap op zich na Jezus’ dood.
Wel trekt hij het familie-begrip open. Bloedbanden kunnen op zich belangrijk en mooi zijn, ze houden echter niet automatisch in dat er ook in eenzelfde lijn wordt gedacht en geleefd. (Ik veronderstel dat iedereen van ons dat ook in zijn eigen familie ziet.) De bloedbanden moeten we daarom eren om wat ze zijn; aan de andere kant moeten we ‘een nieuwe familie’ zoeken en creëren. De christengemeenschap zou net dat voor elkaar moeten zijn: een kring van mensen waar men tegelijk sterk betrokken is op elkaar en samen zoekt wat het betekent ‘de bedoeling van G-d doen’.