Joh. 3,1-8 (17/04/2023)
Er was iemand uit de farizeeën, een overste van de Joden [lid van de Hoge Raad / Sanhedrin], met de naam Nikodemus, die ’s nachts naar Jezus kwam en hem zei: “Rabbi [meester], wij weten dat jij als leraar vanwege God bent gekomen, want niemand is zo vol-macht de tekenen te doen die jij doet als God niet met hem is.”
Jezus antwoordde hem: “Amen, amen, ik zeg je: Als iemand niet nieuw geboren wordt, is hij niet bij machte het koningschap van God te zien.” Nikodemus vroeg hem: “Hoe kan een mens nog geboren worden als hij al een oude man is? Hij kan toch niet opnieuw in de schoot van zijn moeder om een tweede keer geboren te worden?”
Jezus antwoordde: “Amen, amen, ik zeg je: Als iemand niet geboren wordt uit water en geest [pneuma/ruach], is hij niet bij machte het koningschap van God binnen te gaan. Wat geboren wordt uit het vlees, is vlees; wat geboren wordt uit de geest-adem, is geest-adem. [pneuma/ruach] Verwonder je niet dat ik zei ‘het is nodig nieuw geboren te worden’. De wind [pneuma/ruach] waait waarheen het zijn bedoeling is. Je hoort zijn geluid, maar je weet niet vanwaar hij komt of waarheen hij gaat. Zo is het met ieder die geboren wordt uit de geest-adem [wind/pneuma/ruach]
Nikodemus, overwinnaar van het volk is zijn naam. Dat was hij alvast omdat hij het aandurfde gewoon zijn ogen, oren en hart te geloven en dus te durven erkennen dat Jezus een bijzondere profeet was die van Godswege gezonden was.
Nikodemus, bange rechtschapene, die zijn eigen eerlijke inzichten niet durft te laten zien in zijn leef- en werkkring. Hij wil het zelf wel, maar het moet allemaal een beetje heimelijk ’s nachts gebeuren, zodat de anderen het niet zouden zien – en er hem wellicht zouden om uitlachen, of wie weet nog erger: uitstoten.
Nikodemus verlangt te begrijpen, maar dat lukt hem niet al te best. Wat zit er in de weg? Te rationeel/praktisch? Te gehecht nog aan oude/eigen opvattingen? Te bang om uitgestoten te worden en/of te bang om iets nieuws te omarmen?
Wij zijn het allemaal. Wij moeten nog uit ruach herboren worden, dat onvertaalbare Woord van Gods Begin: levensadem, geest, wind, ja ook stormwind die wel eens kan beangstigen maar ook in beweging zet, losmaakt wat vastzit en onze longen volblaast met éindelijk Léven …
Joh 8, 1-11 (3/04/2022)
Bij de ochtendschemering kwam Jezus weer in de tempel en al het volk kwam naar hem. Hij ging zitten en onderrichtte hen. Maar de schriftgeleerden en farizeeën brachten een vrouw bij hem die op overspel was betrapt en plaatsten haar in het midden. Ze zeiden hem: “Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt op overspel. In de wet heeft Mozes ons geboden zulke vrouwen te stenigen. En jij nu, wat zeg jij?”
Dit vroegen ze om hem op de proef te stellen, opdat ze hem zouden kunnen aanklagen. Maar Jezus boog zich naar beneden en schreef met de vinger in de aarde. [Jer.17,13] Toen ze bleven vragen, boog hij zich naar boven en zei tegen hen: “Wie van jullie zonder zonde is moet maar als eerste een steen op haar werpen.” En opnieuw boog hij zich naar beneden en schreef in de aarde.
Toen ze dit hoorden, gingen ze één voor één naar buiten, beginnend bij de oudsten, tot de laatste. Ze lieten hem alleen achter, met de vrouw die in het midden stond.
Opnieuw boog hij zich naar boven en zag niemand behalve de vrouw. Hij zei tegen haar: “Vrouw, waar zijn je aanklagers? Heeft niemand je veroordeeld?” Ze zei: “Niemand, heer.” En Jezus zei: “Ook ik veroordeel je niet. Ga heen, en zondig [verwijder je] van nu af niet meer.”
De vrouw in het verhaal is niet meer dan een geval, een aanleiding. Haar verhaal interesseert de mannen niet wezenlijk. Ze behandelen haar als een object, als een middel voor eigen doeleinden. Ze wordt gebruikt. Misbruikt. Haar bestaan, haar waardigheid wordt ontkent.
Zo staat ze daar, in het midden. De priemende ogen, de wijzende vingers, de blikken die doden zijn op haar gericht. Ze staat daar voor Jezus. Te schande?
En er gebeurt niets… of toch …? Jezus schrijft in het zand.
De spanning loopt op. Ze dringen aan. Jezus laat zich niet opjagen. Hij neemt de tijd om contact te maken met de/zijn g/Grond. Hij weet dat dááruit Léven ontstaat!
Verbonden met de Grond van zijn bestaan, richt hij zich tot de vrouw. Met aandacht kijkt hij haar aan, ziet haar werkelijk staan en spreekt haar aan. Hij vraagt niet door, veroordeelt niet en zegt: “Ga naar huis, maar … zondig niet meer.”
Ook wij kunnen ons verbinden met die g/Grond en zo levengevend worden voor onze even-mens.
Joh.1,47-51 (29/09/ 2021)
Jezus zag Natanaël naar zich toekomen en zei over hem: “Kijk! Een waarachtige Israëliet, iemand wiens hart geen ongerechtigheid herbergt.” [Ps.32,2] Natanaël vroeg hem: “Vandaar ken jij mij?” Jezus antwoordde: “Vóór Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat, zag ik jou!” Nu zei Natanaël: “Rabbi, jij bent de zoon van God, jij bent de koning van Israël!” Jezus antwoordde hem: “Omdat ik je zei dat ik je zag onder de vijgenboom, geloof je? Je zult grotere dingen dan deze zien!”
En hij zei: “Amen, amen, ik zeg jullie: Je zult de hemel geopend zien en Gods engelen zien opklimmen en neerdalen op de mensenzoon.”
Hoe zou jij reageren als iemand jou als volgt zou aanspreken: “Kijk! Een waarachtige gelovige, iemand wiens hart geen ongerechtigheid herbergt.”? Ik zou denken: “Die mens kent mij niet.” Maar zou het kunnen dat er Iemand is die dieper kijkt, voorbij onze prestaties, voorbij al onze onhebbelijkheden, en kleine kantjes, en daar de mens ziet die we écht zijn?
Jezus is zo’n mens ten voeten uit. Zijn kennen is een bijbels kennen en dat valt samen met beminnen (‘in kennis zijn met’). Dit kennen toelaten, zal je ogen doen open gaan voor wie Jezus écht is en dan kan hij je blik richten, weg van het alledaagse, naar G-d.
Je op die manier gekend weten doet iets met je. Toelaten dat hij je kent, niet zoals mensen je kennen maar ten diepste, dieper dan elk ander (ja zelfs dieper dan je jezelf kent), vraagt ook om wederzijdsheid. Zal ik de stap wagen om met hem in kennis te zijn die ziet wat mij ten diepste beweegt, zelfs in stille en verborgen ogenblikken (onder de vijgenboom)? En zal ik mij laten kennen (liefhebben)?
Joh.16,12-15 (12/06/2022)
Nog veel zou ik jullie willen zeggen, maar je bent nu nog niet bij machte ze te dragen. Maar wanneer díe [de medestander] komt, de Geest van de waarheid, zal hij jullie de weg wijzen in alle waarheid. Want hij zal niet uit zichzelf spreken, maar hij zal uitspreken wat hij hoort en jullie verkondigen wat komt. Hij zal mij eren door te verkondigen wat hij van mij hoorde.
Alles wat de Vader heeft, is het mijne. Daarom zei ik dat hij zal verkondigen wat hij van mij hoorde.
Drievuldigheidszondag, een week na Pinksteren, is a.h.w. een afronding en samenvatting van het hele Paasgebeuren. Toch zien we het beter niet als een einde, maar net als een begin! Wat er met Jezus in het Pasen – uittocht/lijden-doortocht/dood-intocht/verrijzenis – is gebeurd als uiting van wie G-d voor mensen wil zijn, vindt zijn doorwerking in de Geest. Die Geest stuwt ons dezelfde weg op!
Drie-eenheid is dus verrassenderwijze niet een onderonsje in G-d. Het is een wervelwind van Liefde die als een windhoos met zich meesleurt al wie ook maar een beetje in de buurt van die Liefde komt. ‘Perichorese’ is het Griekse woord dat men daar in de 4de eeuw voor bedacht. Je hoort er terecht ons ‘Nederlandse’ woord ‘choreografie’ in. Drie-eenheid is geen onmogelijke rekensom; drie-eenheid is een dans waartoe G-d mij uitnodigt!
Durf ik uit mijn al te stijve schoenen treden en mij door G-d ten dans laten meeslepen in een avontuur van Liefde? Ons leven zal te klein zijn om te vertellen wat er dan gebeurt!
Joh.20,1.11-18 (22/07/2023)
1 Op de eerste dag na de sabbat
kwam Maria van Magdala
vroeg – het was nog donker –
naar het graf
en zag dat de steen van het graf was weggenomen.
11 Maria was wenend bij het graf blijven staan.
Zo wenend, boog zij zich naar het graf toe
12 en aanschouwde twee boodschappers [angeloi]
die daar zaten in het wit,
één aan het hoofdeinde en één aan het voeteneinde,
daar waar het lichaam van Jezus had gelegen.
13 Ze zeiden tegen haar:
“Vrouw, waarom ween je?”
Ze antwoordde hen:
“Omdat ze mijn heer hebben weggenomen
en ik niet weet waar ze hem hebben gebracht.”
14 Toen keerde zij zich om, naar achter [= weg van het graf]
en aanschouwde Jezus die daar stond,
zonder te weten dat het Jezus was.
15 Jezus zei haar:
“Vrouw, waarom ween je? Wie zoek je?”
Menend dat het de tuinman was, zei ze:
“Heer, als jij hem weggedragen hebt,
zeg me waar je hem hebt neergelegd,
zodat ik hem kan halen.”
16 Nu zei Jezus tegen haar: “Maria.”
Zij keerde om en zei: “Rabboeni!”
– wat wil zeggen: mijn meester.
17 Jezus zei haar:
“Hou mij niet vast,
want ik ben nog niet opgegaan naar mijn Vader.
Maar ga naar mijn broers
en zeg hen:
Ik ga op naar mijn en jullie Vader,
naar mijn en jullie God.”
18 Maria van Magdala ging naar de leerlingen
en berichtte hen dat zij de Heer had gezien
en dat hij dit tegen haar had gezegd.
Maria van Magdala is wellicht een van de meest tot de verbeelding sprekende figuren uit het Nieuwe Testament. Hoe komt dat? Wellicht omdat ze ook het meest ‘menselijk’ is, en daardoor het dichtst bij onszelf staat. We horen over haar ‘zondigheid’ en over haar heftige emoties, maar ook over haar gedrevenheid vanuit een heel oprechte liefde.
Die zogezegd vrouwonvriendelijke Bijbel heeft nooit verzwegen dat zíj het was die als allereerste de verrezen heer heeft ontmoet, en dat ze met die boodschap naar de leerlingen moest (!) en dus de eerste geloofsverkondiger was!
Zou ikzelf zo’n boodschap aannemen van iemand die ik eigenlijk nogal aan de (rafel)rand van de maatschappij vind staan?
Om die boodschap te kúnnen brengen, moest Maria wel er zich twee keer voor omkeren! Eén keer weg van het graf, weg van alle doodsheid, weg van haar verknochtheid aan de uiterlijke vormen van vroeger; en één keer weg van zichzelf, weg van het zich wentelen in haar verdriet, weg van de geslotenheid voor haar eigen wezen.
Maria van Magdala gaat mij voor in deze omkering. Durf ik haar volgen?
Joh.10,27-30 (8/05/2022)
“Mijn schapen geven gehoor aan mijn stem.
Ik ken ze
en zij volgen mij.
En ik geef ze volheid van leven,
in der eeuwigheid gaan ze niet verloren,
en niemand zal ze uit mijn hand roven.
Wat de Vader mij gegeven heeft,
is groter dan alles,
en niemand is bij machte
te roven uit de hand van mijn Vader.
En ik en de Vader zijn één.”
Uitermate korte woorden –
voor een uitermate intiem en teder gebeuren:
Wij zijn allen in de hand van G-d
(wordt dat ook niet zo ons toegezegd bij ons doopsel?!),
en omdat Jezus ín G-d is
weidt hij ons daar
naar volheid van leven,
niet met macht en majesteit,
maar louter met de toon van zijn stem
en de zorg van de herder.
Als wij meegeven,
ingaan op dit intieme gebeuren,
wat kan ons dan tegengaan?
Dán worden wij vrije mensen,
kinderen van G-d,
één met alles en allen,
ín G-d.