Joh.14,21-16 (16/05/2022)
Wie mijn wijzingen waar maakt, die is het die mij daad-werkelijk liefheeft. En wie mij daad-werkelijk liefheeft, hem(/haar) zal mijn Vader daad-werkelijk liefhebben. En ik zal hem daad-werkelijk liehebben en mijzelf aan hem(/haar) openbaren.
Judas, niet die van Keriot, vroeg hem: “Heer, hoe komt het dat je je wel aan ons zult openbaren en niet aan de wereld?”
Jezus antwoordde hem: “Als iemand mij liefheeft, zal hij mijn woord be-waren [= vasthouden door waar te maken] en mijn Vader zal hem liefhebben, en wij zullen bij hem komen en ons verblijf bij hem maken. Wie mij niet liefheeft, maakt mijn woorden niet waar. En het woord dat je hoort, is niet míjn woord, maar dat van mijn Vader, door wie ik gezonden ben.
Deze dingen heb ik tegen jullie gezegd terwijl ik bij jullie verbleef. Later zal de medestander, de heilige Geest die de Vader zal zenden in mijn naam, jullie alles leren en in her-innering brengen wat ik tegen jullie heb gezegd.
Dit is een mooi staaltje van wat wederzijdsheid in een relatie ten diepste kan betekenen, nl:
Verlangen om de ander te leren kennen.
Jezelf laten kennen in al je kwetsbaarheid.
Elkaar graag zien en aan elkaar het anders-zijn gunnen, het aanvaarden en als een meerwaarde durven zien voor het geheel.
Alles doen zodat die ander kan en mag leven en in z’n waardigheid gebracht wordt.
Op die wijze daad-werkelijk in relatie durven gaan vanuit die wederzijdse liefde zou heel wat intermenselijke relaties doen herleven.
Voor Jezus gaat de wederzijdsheid zo ver dat hij één wordt, één met de Vader en één met ons mensen (als wij dit toelaten). Maar hij weet ook dat dit menselijk gezien een lastige zaak is (we zien onszelf zo graag). Dus laat hij ons niet alleen achter. Hij belooft een medestander, die ons zal be-geesteren, zodat wij in staat zijn om te her-inneren wat hij ons heeft voorgezegd en voorgedaan.
Joh. 14,7-14 (6/05/2023)
7 Jezus zei: “Als je mij zou leren kennen,
zou je ook mijn Vader leren kennen.
Vanaf nu ken je hem;
je hebt hem gezien!”
8 Filippus zei:
“Heer, toon ons de Vader,
dat is ons genoeg!” [Ps.23,2]
9 Jezus antwoordde hem:
“Je bent nu al zo lang bij mij
en je heb hem niet leren kennen, Filippus?
Wie mij heeft gezien,
heeft de Vader gezien.
Hoe kun je dan zeggen: Toon ons de Vader?!
10 Geloof je niet dat ik in de Vader ben
en de Vader in mij is?
De woorden die ik tegen jullie spreek,
spreek ik niet uit mezelf.
Het is de Vader – die in mij verblijft – die zijn werken doet.
11 Geloof mij
dat ik in de Vader ben
en de Vader in mij
– en zo niet, geloof het dan vanwege de werken zelf.
12 Amen, amen, ik zeg jullie:
Wie vertrouwt in mij
zal de werken die ik doe, ook doen
– en nog grotere dan deze,
omdat ik naar mijn Vader ga.
13 Wat je ook zult vragen in mijn naam,
ik zal het doen,
opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt zou worden.
14 Als je dus iets vraagt in mijn naam,
ik, ik zal het doen!
Filippus zit met een vraag, of is het eerder een verlangen: “Toon ons de Vader?” En dan is daar Jezus’ ongehoorde antwoord: “Wie mij heeft gezien, heeft de Vader gezien.” En Filippus hééft het gezien en ervaren. Hij weet dat er tussen de Vader en Jezus sprake is van een wederzijdse liefde, een wederzijdse geborgenheid. G-d gebeurt in Jezus, daar heeft Filippus weet van. Hij kent Jezus! Maar wat als Jezus er straks niet meer is! Zal hij dan nog kunnen vertrouwen op Jezus, en dus ook op G-d. Zal hij dan nog kunnen vertrouwen op de werking van Jezus in hem? Zal hij durven vertrouwen op wat hij zelf gezien en ervaren heeft toen hij met Jezus onderweg was?
je kan ook het commentaartje van woensdag (3 mei) lezen
Joh.20,19-23 (5/06/2022)
Toen het dan avond was, op die eerste dag, waren de leerlingen bijeen, met gesloten deuren, uit vrees voor de Joden. Jezus kwam, hij stond in hun midden, en zei tegen hen: “Vrede voor jullie!” [Sjaloom] En hij toonde hun zijn handen en zijn zijde.
De leerlingen waren diep verheugd toen ze de Heer zagen. Jezus zei hen opnieuw: “Vrede voor jullie! Zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend ik jullie.”
Toen blies hij over hen en zei: “Ontvang de heilige Geest-adem.” Als je iemands zonden [verwijdering] loslaat [vergeeft], dan worden ze losgelaten; als je ze vasthoudt, worden ze vastgehouden.
Als een stelletje angsthazen zitten de leerlingen bij elkaar. De deuren hebben ze angstvallig gesloten. Verwarring, onzekerheid en onrust hangen in de lucht. Plots staat Jezus in hun midden en wenst hen ‘vrede’ toe. Hij toont zijn handen. Kijk! Het zijn geen loze woorden. Hij weet hoe hard de realiteit is. Hij ontkent de moeite en de angst niet. Hij gaat er niet aan voorbij. Kijk! De littekens zijn zichtbaar, de littekens van doorstane pijn, vernedering … en toch … hij wenst hen ‘vrede’ toe, en linkt deze onmiddellijk aan vergeving van zonde. Doorheen de vergeving wordt verwijdering (zonde) ongedaan gemaakt en kan/mag er opnieuw verbinding ontstaan. Hij zendt hen de wereld in en geeft hen Geest-adem, het vuur van de Liefde, mee. Deze adem zal een beweging teweeg brengen die zich zal tonen in hoe zij de ander tegemoet gaan, met hen in relatie gaan. Het is die G-ds-adem die ook ons naar de ander toe stuwt, die verwijdering ongedaan maakt, vergeving schenkt en doet Léven.
Joh.21,20-25 (27/05/2023)
20 Petrus keerde zich om en zag de leerling die Jezus erg genegen was hen volgen.
Het was hij die bij de maaltijd aan Jezus’ borst
had gevraagd:
“Heer, wie is het die jou zal uitleveren?”
21 Toen Petrus hem zag, vroeg hij aan Jezus:
“Heer, wat met hem?”
22 Jezus zei hem:
“Het is jouw zaak niet of het mijn bedoeling is
dat hij blijft tot ik kom.
Jij moet mij volgen.”
23 Zo ontstond onder de leerlingen de gedachte
dat hij niet zou sterven,
maar Jezus had niet gezegd dat hij niet zou sterven,
maar ‘het is jouw zaak niet of het mijn bedoeling is dat hij blijft tot ik kom’.
24 Het is deze leerling die van deze dingen getuigt
en dit alles beschreven heeft.
Wij weten dat zijn getuigenis waar is.
25 Er zijn nog veel andere dingen die Jezus gedaan heeft.
Als ze echter allemaal beschreven zouden worden,
zou – zo denk ik – de wereld te klein zijn
voor de volgeschreven boeken.
Gisteren over Petrus, vandaag over de leerling Johannes – volgens de traditie ook de evangelist, wat o.a. gebaseerd is op deze eindverzen van het Johannesevangelie. Petrus begint zijn leiderschap goed. Hij is bekommerd om het lot van de – volgens dezelfde traditie – nog erg jonge leerling Johannes.
Jezus doet er wat geheimzinnig over en geeft geen uitleg bij zijn cryptische uitspraak. Hij grijpt het echter wel aan om opnieuw Petrus op zijn éigen taak te wijzen en wat zijn leiderschap inhoudt. Je verantwoordelijkheid opnemen als Christen, houdt niet in dat je exact weet wat er met anderen moet gebeuren en hoe jij dat dan in zogezegd goede banen moet leiden! De allereerste verantwoordelijkheid die elke Christen heeft is … Jezus te volgen!
Dat lijkt logisch, maar het hoeft geen uitgebreid onderzoek om te zien hoe zowel ‘de grote kerk’ als elke Christen afzonderlijk – ikzelf inbegrepen – deze zaken heel makkelijk omkeren.
Aan het eind van dit Johannesevangelie – en aan het eind van deze Paastijd – klinkt dus opnieuw sterk de oproep/roeping: Volg mij in jouw eigen leven, en heb er voor de rest vertrouwen in dat mijn werkzaamheid ook reikt tot in leven van anderen.
Joh. 20,19-31 (16/04/2023)
Toen het dan avond was, op die eerste dag, waren de leerlingen bijeen, met gesloten deuren, uit vrees voor de Joden. Jezus kwam, hij stond in hun midden, en zei tegen hen: “Vrede voor jullie!” [Sjaloom] En hij toonde hun zijn handen en zijn zijde. De leerlingen waren diep verheugd toen ze de Heer zagen.
Jezus zei hen opnieuw: “Vrede voor jullie! Zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend ik jullie.” Toen blies hij over hen en zei: “Ontvang de heilige Geest-adem.” Als je iemands zonden [verwijdering] loslaat [vergeeft], dan worden ze losgelaten; als je ze vasthoudt, worden ze vastgehouden.
Maar Tomas, die ‘de tweeling’ wordt genoemd, één van de twaalf, was niet bij hen toen Jezus kwam. De andere leerlingen zeiden hem: “We hebben de Heer gezien!” Maar hij zei tegen hen: Als ik in zijn handen de inslag van de spijkers niet zie en er mijn vingers in kan steken, en als ik mijn hand niet in zijn zijde kan leggen, hoe kan ik het dan vertrouwen?”
Acht dagen later waren zijn leerlingen weer bijeen en nu was Tomas er wel bij. Jezus kwam –terwijl de deuren gesloten waren – in hun midden en zei: “Vrede voor jullie!” Daarna zei hij tegen Tomas: “Kom met je vinger, kijk naar mijn handen, kom met je hand en leg die in mijn zijde. Wees niet wantrouwig, maar vertrouw!” Tomas antwoordde hem: “Mijn Heer en mijn God!” Jezus zei hem: “Omdat je mij gezien hebt, ben je gaan vertrouwen. Gezegend wie niet gezien heeft én vertrouwen!” Jezus heeft nog veel andere tekens gedaan voor de ogen van zijn leerlingen. Ze zijn niet allemaal opgeschreven in dit boek. Maar deze zijn wel opgeschreven opdat je zou gaan vertrouwen dat Jezus de Gezalfde is, de Zoon van God, en opdat jij, door dit vertrouwen, zou léven, in zijn Naam!
Was Tomas de enige twijfelaar? Misschien, maar aan de anderen toont Jezus ook meteen zijn handen en zijn zijde, hetzelfde als wat Tomas vraagt. En Jezus moet het hen ook twee keer zeggen. En als hij al de twijfelaar was, hij durfde blijkbaar toch buiten te komen, terwijl de anderen zich opsloten uit angst! Jezus maakt dat onderscheid tussen Tomas en de andere leerlingen niet. Wíj doen dat, om ónze twijfel en ónze angst op anderen te kunnen projecteren. “Zíj, ja, … maar ik …”
Voor Jezus gaat het over Léven geven, in de eerste plaats aan de angstige leerlingen, en vervolgens aan heel velen die via hen het bevrijdende nieuws zullen horen. Eigenlijk lezen we hier het Pinkstergebeuren: hoe de leerlingen omslaan van angst naar vreugde en bezieldheid, van twijfel naar Léven en vurigheid.
Het zijn niet alleen de éérste leerlingen die die omslag nodig hebben. Wie de consequenties van een waarachtig christelijke leven begint te zien en daarvoor uit zijn comfortzone moet komen, zal altijd met angst geconfronteerd worden. Alleen een daad-werkelijke bezieling met G-ds Geest kan ons tot zendelingen maken. Voor onze kerk van vandaag is dit Lévens-noodzakelijk …
Joh.17,20-26 (29/05/2022)
Niet alleen voor hen bid ik,
maar ook voor wie door hún woord
nog zullen vertrouwen in mij;
opdat allen één zijn, Vader,
zoals Jij in mij
en ik in Jou;
opdat ook zij in ons één zijn;
opdat de wereld zou geloven
dat Jij mij hebt gezonden.
En ik heb de grootsheid die Jij mij gegeven hebt
ook aan hen gegeven;
opdat zij één zijn
zoals wij één zijn;
ik in hen
en Jij in mij
opdat zij voltooid zouden zijn tot één;
en opdat de wereld erkent
dat Jij mij gezonden hebt
en hen daad-werkelijk hebt liefgehad
zoals Jij mij hebt liefgehad.
Vader,
diegene die Jij mij gegeven hebt,
het is mijn bedoeling
dat ook zij zijn waar ik ben
samen met mij;
opdat zij aanschouwen mijn grootsheid
die Jij mij gegeven hebt
omdat Je mij hebt liefgehad
nog vóór de grondvesting van de wereld.
Integere Vader,
de wereld heeft Jou niet erkend,
maar ik heb Jou erkend
en dezen hebben erkend
dat Jij mij gezonden hebt;
en ik heb hen
Jouw naam bekend gemaakt
en zal die blijven bekend maken
opdat de daad-werkelijke liefde
waarmee Jij mij hebt liefgehad
ook in hen is
en ik in hen.
Het kan enigszins verrassend zijn net dít Evangelie te horen op de zondag voor Pinksteren. De Geest komt er helemaal niet in voor!
Is dat zo? Eigenlijk alleen maar als woord is de Geest er niet in aanwezig! Voor de rest ademt (!) de hele tekst net Geest! Herlees nog even het commentaar van vorige zondag: daar stond het ook al hoe de innige band tussen Jezus en zijn vrienden net die Geest ís.
Hier gaat Jezus dus ook heel innig ín dat verband (Verbond) staan: hij bidt voor zijn vrienden – de wereldwijd ruime kring leerlingen waar wij ook bijhoren! – bij zijn Vader. Zo wordt hij ‘bemiddellaar’, ‘doorstroomkanaal’ van G-ds Geest naar de mensen – én vice versa. Het is een eenheid die wij als leerling dus ook mogen beleven en doorgeven.
Dat kan groots klinken – dat ís ook groots – maar net tot dat grootse zijn wij als kleine mens geroepen. Zó innig lief heeft G-d ons!
Zal ik mij openstellen, heel-hartig, zodat zijn Geest door mij heen mag waaien en mij innerlijk beroeren tot zijn Liefde?