Joh. 18,1 – 19,42 (7/04/2023)
Een lijdensweg, een kruis,
een laatste klacht
in doodse duisternis.
Een mens die lijdt, die sterft,
uiterste kwetsbaarheid.
Toen boog Jezus het hoofd
en gaf de Geest.
…
Leven uit handen gegeven
aan een ruimte
die niet meer de onze is.
Niets dat overblijft,
leegte, stilte,
een akelige stilte
verloren stilte
…
Hoe deze stilte leven,
ze uithouden?
Door te laten,
los te laten,
toe te laten,
dat G-d,
ten volle G-d mag zijn.
Joh. 20,2-8 (27/12/2022)
Ze liep dus snel naar Simon Petrus en ‘de andere leerling’ – degene die Jezus erg genegen was – en zei hen: “Men heeft de heer uit het graf weggenomen en we weten niet waar ze hem hebben gebracht!”
Petrus en ‘de andere leerling’ gingen dus mee naar buiten, naar het graf. De twee liepen samen, maar ‘de andere leerling’ liep wat sneller vooruit dan Petrus en kwam zo als eerste bij het graf. Voorover bukkend, zag hij de linnen doeken liggen, maar ging niet naar binnen.
Nu kwam ook Simon Petrus gevolgd en ging wel binnen in het graf. En hij aanschouwde de linnen doeken die daar lagen. De zweetdoek, die zijn hoofd had bedekt, lag niet bij de doeken, maar afzonderlijk opgevouwen op één plaats.
Nu ging ook ‘de andere leerling’, die als eerste bij het graf was, naar binnen. Hij zag en vertrouwde.
Alweer zo’n verrassend Evangelie: twee dagen na Kerstdag een verrijzenisverhaal! Gisteren haalden we al aan hoezeer het Kerst- en Paasgebeuren met elkaar samenhangen, maar hier wordt er op nog iets anders gewezen. ‘De andere leerling’ – men is er altijd van uit gegaan dat dat de leerling Johannes was, die dan dezelfde zou zijn als de evangelist Johannes – vertoont hier een houding die verrassenderwijze heel dicht bij die van de herders ligt!
Om het Kerst- (of Paas-)gebeuren te peilen, moet je vooruit durven lopen op zeggen van anderen (engelen of vrouwen), die een op zich onbegrijpelijke, maar wel vreugdevolle boodschap brengen. Om het Kerst- (of Paas-)gebeuren te peilen, moet je “zien en vertrouwen” (= geloven) wat niet te zien is! Dat die baby de Messias is, is niet ‘te zien’; dat de Heer verrezen is, is niet ‘te zien!
Kerstdag wordt pas Kerstdag
(Pasen wordt pas Pasen)
als wij “zien en vertrouwen” …
Joh.2,13-22 (9/11/2021)
Pesach, het Joodse Paasfeest, was nabij en Jezus ging op naar Jeruzalem. Op het tempelplein trof hij de verkopers van runderen, schapen en duiven aan en ook de geldwisselaars. Hij maakte van touwen een zweep en dreef allen de tempel uit, met hun schapen en runderen. De tafels van de geldwisselaars wierp hij om en hun munten rolden over de grond. Tegen de duivenverkopers zei hij: “Doe dat weg van hier! Maak van het huis van mijn Vader geen marktplaats!”
Zijn leerlingen her-innerden zich dat er geschreven staat: De ijver voor jouw huis heeft mij verteerd. [Ps.69,10]
Enigen uit de omstaanders ondervroegen hem nu: “Welk teken kun jij ons tonen dat je zoiets mag doen?” Jezus antwoordde hen: “Verwoest het binnenste van deze tempel en in drie dagen zal ik het doen verrijzen.” Zij zeiden nu: “Zesenveertig jaar is er aan deze tempel gebouwd en jij zult hem in drie dagen doen verrijzen?” Maar hij sprak over het binnenste van de tempel dat zijn lichaam was.
Toen hij later uit de doden verrezen was, her-innerden zijn leerlingen zich dat hij dit gezegd had, en zij vertrouwden op de Schrift en op het woord dat Jezus had gesproken.
Het liturgisch feest dat vandaag gevierd wordt, kan wat ver van ons bed lijken. De basiliek van Lateranen is de eerste officieel erkende kerk van de bisschop van Rome, ingewijd in 324. Toch heeft dit een interessante boodschap, zeker als je ziet welk Evangelie men gekozen heeft voor dit feest. Men had begrijpelijkerwijze iets triomfantelijks kunnen lezen, of zeker ook iets van vreugde en dankbaarheid. Maar men leest net die passage waar Jezus erg kritisch is voor wie tempels bouwt!
Jezus is niet tégen een tempel. Integendeel, hij had er al als kind graag vertoefd, en ook als volwassene komt hij er vaak. Maar hij hoopt wel vurig (!) dat het een ontmoetingsplaats is met G-d, niet dat men die verlaagt voor eigen zaakjes.
Het zou in onze moeilijke tijd een passend criterium kunnen zijn bij de vraag wat kan of niet kan in een kerkgebouw!, waarbij ‘G-dsontmoeting’ zeker breed mag geïnterpreteerd worden, maar eigenbelang ook duidelijk geweigerd. En als het primair om G-dsontmoeting gaat, dan zou zeker moeten gepleit worden voor meer open kerken – letterlijk én figuurlijk!
Joh.16,12-15 (25/05/2022)
Nog veel zou ik jullie willen zeggen, maar je bent nu nog niet bij machte ze te dragen. Maar wanneer díe [de Medestander] komt, de Geest van de waarheid, zal hij jullie de weg wijzen in alle waarheid. Want hij zal niet uit zichzelf spreken, maar hij zal uitspreken wat hij hoort en jullie verkondigen wat komt. Hij zal mij eren door te verkondigen wat hij van mij hoorde.
Alles wat de Vader heeft, is het mijne. Daarom zei ik dat hij zal verkondigen wat hij van mij hoorde.
Door de ‘logische’ opeenvolging van Pasen-Hemelvaart-Pinksteren kunnen we wellicht makkelijk denken dat het ook in de kerk en in ons eigen leven over zo’n nette opeenvolging van feiten gaat: Jezus kwam, ging, en stuurde (in de verleden tijd) ons zijn Geest om ons nu te helpen.
Maar zou dat niet eerder een dynamiek zijn die telkens opnieuw in het leven van elke gelovige zich afspeelt, en niet één keer, maar meerdere keren – voortdurend eigenlijk, zolang wij ons laten stuwen door de Geest?
Dat we Jezus aanwezig weten in ons leven, herkennen we in perioden toch wel; dat hij zich in andere perioden uit ons leven lijkt terug te trekken, herkennen we helaas ook maar al te goed. Maar herkennen we ook dat wij daartussendoor ‘begeesterd’ worden, dat wij een Kracht als stuwing en medestanding ontvangen en mogen beleven, dat wij ‘wegen gewezen worden’, …
Allemaal niet zo netjes afgebakend in ons leven. Dat is omdat wij nog te ‘groeien’ hebben. Wij zijn nog niet bij machte de volle wasdom van een leven in G-d te dragen. Maar als wij ons láten leiden door de Geest, zullen wij waarachtig groeien.
Joh. 15,26 – 16,4a (15/05/2023)
26 Maar wanneer de medestander komt
die ik van bij de Vader naar jullie zal zenden,
de Geest van de waarheid
die van de Vader uitgaat,
zal díe over mij getuigen.
27 En ook jullie zullen getuigen,
omdat je vanaf het begin bij mij bent geweest.
1 Ik heb jullie deze dingen gezegd
opdat je niet zou struikelen.
2 Ze zullen jullie uit de samenkomsten weren.
Ja, er komt een uur
dat ieder die jullie doodt
zal denken een dienst aan God te doen!
3 En ze zullen dat doen
omdat ze noch mij noch de Vader hebben leren kennen.
4 Maar ik heb jullie deze dingen gezegd
opdat wanneer dat uur komt,
je je zou her-inneren dat ik ze gezegd heb.
Jezus belooft ons zijn Geest – en we weten dat Jezus’ beloften niet loos zijn. Wie ín Jezus zoekt te leven – of Jezus ín zich toelaat te leven – kan voluit leven ín en vanuit zijn Geest. Dat is goed – Go(e)d – om weten, want als beperkte mens kunnen wij dat ‘leven ín Hem’ niet zomaar op eigen krachten. G-d zelf zendt ons zíjn kracht, om de onze te ver-vullen.
En dat zal nodig zijn, want voor wie Jezus daad-werkelijk volgt, staan er ‘per definitie’ (de logica van de liefde, weet je nog wel) moeilijke tijden te wachten: ‘de wereld’ ontvangt die goddelijke kracht van de liefde niet. Meer nog: ze denken een dienst aan god te doen door te doden (letterlijk of figuurlijk) wie daad-werkelijk getuigen van die liefde – inderdaad een dienst aan de god van de ik-gerichtheid en de materiële maakbaarheid.
Maar Jezus hééft deze woorden gesproken; hij hééft de belofte van zijn Geest gedaan. Her-inner je zijn woorden, zodat je ín die Geest je weg kunt blijven gaan, ook bij tegenkantingen!
Joh.21,1-19 (1/05/2022)
Na dit alles toonde Jezus zichzelf opnieuw aan de leerlingen bij het meer van Tiberias. [= het meer van Galilea] Dit verliep als volgt:
Simon Petrus, Tomas de tweeling, Natanaël van Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en twee andere van zijn leerlingen waren er bijeen. Simon Petrus zei: “Ik ga vissen.” En zij antwoordden: “Dan gaan wij met je mee.” Ze klommen in de boot, maar die nacht vingen ze niets. Toen het al ochtend begon te worden, stond Jezus aan de oever. De leerlingen wisten echter niet dat het Jezus was. Jezus zei hen: “Jongens, hebben jullie iets voor bij het eten?” Ze antwoordden hem: “Nee …!” Nu zei hij hen: “Werp het net uit naar de rechterkant van de boot en je zult wat vinden.” Ze deden dat, maar konden het net niet meer optrekken door de grote hoeveelheid vissen.
De leerling, die Jezus erg genegen was, zei tegen Petrus: “Het is de Heer!” Toen Simon Petrus dit hoorde, trok hij zijn bovenkleed weer aan en sprong in het water. De andere leerlingen kwamen met het bootje. Ze waren niet ver van het land, ongeveer tweehonderd el [= ca. 100m] en sleepten het net met de vissen mee. Toen ze aan land stapten, zagen ze een houtskoolvuur met vis erop en brood. Nu zei Jezus: “Breng wat van de vissen die je nu gevangen hebt.” Simon Petrus klom in de boot en trok het net op het land. Het zal vol grote vissen: honderddrieënvijftig, en ondanks de grote hoeveelheid scheurde het net niet. Jezus zei hen: “Kom eten.” Niemand van de leerlingen durfde hem te vragen ‘wie ben jij’, terwijl ze wel wisten dat het de Heer was. Maar Jezus nam het brood en gaf het hun. Zo ook met de vis.
Dit was de derde keer dat Jezus zich aan de leerlingen toonde sinds hij was opgestaan uit de dood.
Nadat ze gegeten hadden, zei Jezus tegen Simon Petrus: “Simon, zoon van Johannes, heb je mij daad-werkelijk lief, meer dan de anderen hier?” Hij antwoordde: “Ja, Heer, Je weet dat ik van jou houd.” Jezus zei hem: “Weid mijn lammeren.” En opnieuw vroeg hij hem: “Simon, zoon van Johannes, heb je mij daad-werkelijk lief?” Hij antwoordde: “Ja, Heer, Je weet dat ik van jou houd.” Jezus zei hem: “Wees herder voor mijn schapen.” En voor de derde keer vroeg hij hem: “Simon, zoon van Johannes, hou je van mij?” Petrus werd bedroefd omdat hij dit voor de derde keer vroeg. Hij zei: “Heer, jij weet alles. Jij weet dat ik van je houd.” Nu zei Jezus: “Weid mijn schapen. Amen, amen, ik zeg jou: Toen je jong was, deed je zelf je gordel om en ging je waar je wilde, maar wanneer je oud wordt, zul je je handen uitstrekken en een ander zal je omgorden en je brengen waar je niet wil.” Zo duidde hij aan met wat voor dood hij God zou grootsmaken. Toen zei hij nog: “Volg mij.”
“Heb jij mij lief?“ dat is de vraag die Jezus vandaag stelt aan Petrus, maar ook aan ieder van ons. Voor Jezus is herder zijn alleen maar mogelijk vanuit de liefde voor G-d, door dienstbaar te zijn en zo een gegeven mens te worden voor anderen. Jezus écht beminnen (niet op eigen kunnen maar als geschenk van G-d), is intreden in een andere wereld, in de wereld van G-d. Tot driemaal toe stelt Jezus de vraag: “Hou je van mij?”, want liefhebben vanuit G-d is een groeiproces. Het vraagt tijd en inzicht om jezelf te leren geven en je te laten leiden door wat go(e)d is, niet voor jezelf alleen, maar in de eerste plaats voor de anderen.
Nadien krijgt Petrus (en ook wij) liefdevol zijn opdracht toegezegd. “Hoed mijn schapen, ga aan het werk”, niet je eigen werk maar wel de verderzetting van wat Jezus begonnen is.
Het kan als je hart maar jong genoeg is om écht lief te hebben, te (h)erkennen en de nederige weg te gaan die Jezus ging. Vertrouwvol zal je op weg gaan en je dagelijks werk zal voltooid worden met zijn Aanwezigheid.