Verbonden Leven

Lc. 9,18-24 (19/06/2022)

Op zekere dag was Jezus aan het bidden op een eenzame plek.
Zijn leerlingen waren bij hem en hij vroeg hun: “Wie zeggen de mensen dat ik ben?” Zij antwoordden: “Johannes de doper, anderen Elia, en nog anderen dat een van de vroegere profeten is opgestaan.”
“Maar jullie, vroeg Jezus, wie zeggen jullie dat ik ben?” Petrus antwoordde: “De gezalfde [christos / messiah] van God!” Maar hij drukte hen met klem op het hart dit aan niemand te zeggen. “Eerst zal de mensenzoon veel moeten lijden en door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden verworpen en gedood moeten worden en op de derde dag opgewekt zijn.”
Jezus zei tegen zijn leerlingen: “De mensenzoon zal eerst veel moeten lijden
en door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden verworpen en gedood moeten worden en op de derde dag opgewekt zijn.”
En tegen allen zei hij: “Als iemand van zin is achter mij aan te komen, moet hij volstrekt neen zeggen tegen zichzelf, elke dag zijn kruis [symbool van de ter dood veroordeelde] opnemen en mij volgen. Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij, zal het redden.

Als je zin hebt om achter Jezus aan te gaan, bezin dan eer je begint! Het is niet niks. Er wordt ‘t één en ‘t ander van je verwacht. Een vaag idee van wie hij zou kunnen zijn of een vaag vermoeden van zijn naam is niet voldoende. Het is geen kwestie van namen noemen. Het gaat heel wat verder.
De Gezalfde navolgen, is zijn weg gaan door dik en door dun. Het is G-d zichtbaar laten worden in je leven niet door heldendaden, maar door daden van volgehouden liefde, daden van aandacht en zorg voor elkaar. Het is de weg van de minste gaan en jezelf kwetsbaar opstellen. Daarom is het nodig om af en toe de stilte in te gaan om op adem te komen en zijn Adem te laten binnenstromen.
Belijden dat Jezus de Gezalfde is, daagt uit zelf ´gezalfde´ te worden. Dat is de pijn van ons geloven, maar het geeft wel zicht op Léven.

Lc.1,39-56 (15/08/2022) – hoogfeest Maria Tenhemelopneming

Kort daarop reisde Maria met haast naar het bergland, naar een stad in Judea. Ze ging het huis van Zacharias binnen en begroette Elisabet. Toen Elisabet de begroeting van Maria hoorde, sprong het kind in haar schoot op en Elisabet werd vervuld van heilige geest. Ze riep uit:
“Gezegend ben jij onder de vrouwen
en gezegend de vrucht van jouw schoot!
Vanwaar valt mij dit toe dat de moeder van mijn Heer naar mij toe komt? Kijk! Zodra de klank van je begroeting in mijn oor kwam, sprong het kind in mijn schoot op van uitbundige blijdschap.
Gezegend wie vertrouwde,
want wat haar vanwege de heer is gezegd
zal vervulling vinden.”

En Maria zong het uit:
“Mijn ziel maak groot de Heer,
uitbundig blij is mijn geest om God, mijn bevrijder,
want hij heeft omgezien
naar de kleinheid van zijn dienares.
Kijk! Vanaf nu zullen alle generaties mij gezegend noemen.
Want hij die geestkrachtig is,
deed grote dingen aan mij.
Heilig is zijn Naam!
Zijn barmhartigheid duurt over alle generaties
voor wie hem vreest.
Hij toont machtige daden
en slaat hoogmoedigen van hart uiteen;
machthebbers haalt hij neer van hun troon
en kleinen maakt hij groot;
hongerigen vervult hij met goede gaven
en rijken stuurt hij weg met lege handen.
Hij trekt zich Israël, zijn dienaar, aan,
her-innerend zijn tederheid
– zoals hij het gezegd had tegen onze vaders –
voor Abraham en voor alle generaties, tot in eeuwigheid.”
Maria bleef ongeveer drie maanden bij haar en keerde dan naar huis terug.

Maria zingt vol vertrouwen, wetende dat het niet eenvoudig zal zijn. En toch … Ze zingt en staat ze open en ontvankelijk voor het leven dat haar gegeven wordt. Ze brengt iets aan het licht van een oermoederlijk instinct, een vasthoudendheid en een liefde die bergen verzet. Of ze ooit iets van die gekke zoon van haar heeft begrepen, weet ik niet. Misschien is ze – net als de leerlingen - pas na de verrijzenis gaan begrijpen wat de diepere kern van zijn leven was.
Maar voorafgaand dat geloofsinzicht, voorafgaand alle mooie voorstellingen is er dat onverwoestbaar moederlijke instinct: dit is mijn kind, ik ben er voor hem. Zij verbeeldt het oudste gevoel dat ons leven beheerst: krachtige nabijheid, liefde die zich door geen geweld laat afschrikken, goddelijke liefde. Zo leeft ze: als vasthoudende kracht voorbij leven en dood, als troost voor een met tranen gevuld gezicht. Zo geeft zij het leven door en net als zij mogen ook wij elkaar leven door-geven, in de zorg die we dragen voor elkaar doorheen het leven van alledag.

Jes.66,18-21 – Ps.122 – Lc.13,22-30 (21/08/2022)

Verder onderweg naar Jeruzalem, trok Jezus door steden en dorpen en gaf daar onderricht.
Iemand vroeg hem: “Heer, zijn het er weinig die bezig zijn gered te worden?”
Hij zei tegen allen: “IJver ervoor om binnen te gaan door de nauwe deur, want ik zeg jullie: Velen zullen trachten er binnen te gaan, maar niet in staat zijn.
(Wanneer de heer des huizes zal zijn opgestaan en de deur heeft gesloten, zullen jullie buiten staan en kloppen op de deur: “Heer, doe open voor ons!” Dan zal hij antwoorden: “Ik weet niet van waar jullie zijn.” Dan zullen jullie zeggen: “In jouw bijzijn hebben wij gegeten en gedronken en in onze straten heb je onderricht gegeven.” Maar hij zal antwoorden: “Ik weet niet van waar jullie zijn. Weg van mij! – die ongerechtigheid doen. [Ps.6,9] Daar zal het weeklagen en tandenknarsen zijn, wanneer jullie Abraham, Isaak en Jakob en al de profeten in het koninkrijk van God zien, terwijl jullie zelf buiten geworpen zijn. Zíj zullen komen van oost en west, van noord en zuid, en zíj zullen aan tafel gaan in het koninkrijk van God.)
Kijk! Er zijn laatsten die eersten zullen zijn, en eersten die laatsten zullen zijn.

Het is G-ds groots(t)e droom al zijn mensen te verenigen, één te maken met elkaar, één te maken met Hem, één te maken ín Hem. Dáárnaar zijn wij uitgenodigd; dáárnaar zijn wij onderweg.
Het is het Visioen van de profeet Jesaja; het is het beeld van de Pelgrimspsalm die alle volken oproept naar Jerusalem, stad van Vrede; het is de missie van Jezus; het is ónze taak die missie verder te zetten!
De uitnodiging is er. Die ‘staat als een huis’. De weg is echter lang – én smal. Wij kunnen enkel beginnen – en herbeginnen. Wij kunnen enkel op weg gaan. Het thuiskomen is aan Hem. Hij staat er mee klaar om het ons te schenken wanneer wij de weg van de ontvankelijkheid gaan.
Onderweg krijgen we wel elkaar. Samen kunnen we zoveel meer dan alleen. Samen worden de krachten van de laatsten en van de eersten even-waardig en hoeft niemand achter te blijven. Samen raak je makkelijker door de nauwe deur!
Ga je mee? We kunnen elkaar alvast ontmoeten in een huis onderweg …

Lc. 4,16-30 (29/08/2022)
 
Ook kwam hij in Nazaret, waar hij was opgegroeid. Zoals hij gewoon was, ging hij op de dag van de sabbat binnen in het huis van samenkomst. Hij stond op om voor te lezen en men gaf hem een boekrol van de profeet Jesaja. Hij opende de boekrol en vond de plaats waar geschreven staat:
De geest van de Heer is over mij gekomen – 
hij heeft mij gezalfd,
om de bevrijdende boodschap te verkondigen
aan wie zich arm weten.
Hij heeft mij gezonden
om wie gebroken is te genezen,
om wie gevangen zit vrijlating te melden,
om wie blind is het zicht terug te geven,
om wie verdrukt wordt te bevrijden;
om af te kondigen
een genadejaar van de Heer. [Jes.61,1-2]
Hij rolde het boek dicht, gaf het terug aan de dienaar en ging zitten. De ogen van allen in het huis van samenkomst waren aandachtig op hem gericht. Hij begon nu tegen hen te spreken:
“Vandaag is voor jullie oren dit Schriftwoord in vervulling gegaan!”
Allen vielen hem bij en verwonderden zich over de woorden van genade die uit zijn mond kwamen, en ze zeiden: “Is dat niet de zoon van Jozef?”
Hij zei tegen hen: “Natuurlijk zullen jullie mij de spreuk voorhouden: Geneesheer, heel jezelf! Al die dingen die in Kafarnaüm gebeurd zijn – naar wij gehoord hebben – doe ze ook eens hier in je vaderstad.”
Daarop zei hij: “Zeker, ik zeg jullie dat geen enkele profeet welkom is in zijn vaderstad. Naar waarheid zeg ik jullie: In de dagen van [de profeet] Elia waren er veel weduwen in Israël toen de hemel gedurende drieëneenhalf jaar gesloten bleef zodat er grote hongersnood kwam over heel het land. Toch werd Elia naar geen van hen gezonden [om haar te redden van de hongerdood – 1 Kon.17] maar naar een weduwe is Sarepta bij Sidon [= buiten Israël]. En ten tijde  van de profeet Elisa waren er veel melaatsen in Israël. Toch werd geen enkele van hen gereinigd maar wel de Syriër [= buitenlander] Naäman.”
Allen die in de samenkomst [synagoge] waren en dit hoorden raakten overvol woede. Ze stonden op en wierpen hem buiten de stad. Ze dreven hem naar de rand van de berg waarop hun stad gebouwd was, om hem van de steilte te gooien. Maar hij ging midden tussen hen door en trok weg.
 
Bij ‘t begin van zijn openbare leven leest Jezus heel bewust deze profetische tekst voor. We denken vaak dat profetieën over de toekomst gaan, maar een profetie kijkt niet zozeer vooruit, maar wel in de diepte. In de diepte peilt ze naar wat er ondergronds al aan het veranderen is. Een profeet profeteert over zijn eigen tijd, over nu, over vandaag!
Dat is ook wat Jezus doet en zegt: “Vandaag is voor ….”. 
Hij breekt het perspectief open en laat een andere manier van leven zien. Dwars tegen elke tijdgeest in. Dwars tegen menselijke neigingen in om je te verheffen, om je heil in macht en bezit te zoeken, om je groot te maken.
Hij vraagt om vandaag reeds vanuit die profetische woorden te leven en daagt uit om de boodschap aan te nemen als een waarheid die het leven van binnenuit verandert. Dan ga je meedoen in zijn beweging en wie meedoet is al veranderd. Hij heeft met de profeet dieper gepeild dan de oppervlakte. Hij leeft van het ‘en toch’ in plaats van het ‘nu eenmaal’.

 

Lc.6,12-19 (6/09/2022)

Het gebeurde nu in die dagen dat hij wegtrok naar de berg om te bidden. Hij was de hele nacht door in gebed van God. Toen het dag werd, riep hij zijn leerlingen bij zich en koos er twaalf uit die hij afgezanten [apostolos] noemde: Simon, die hij ook rots [petros] noemde, en zijn broer Andreas, Jakobus en Johannes, Filippus en Bartolomeüs, Matteüs en Tomas, Jakobus [de zoon] van Alfeüs en Simon die de ijveraar [zeloot] genoemd werd, Judas van Jakobus en Judas, de man van Keriot, die een verrader werd.
Toen hij met hen de berg was afgedaald, bleef hij staan op een vlakke plaats. Een groot aantal van zijn leerlingen en een menigte mensen uit heel Judea en Jeruzalem en van de kuststreek van Tyrus en Sidon, waren gekomen om hem te horen en van hun ziekten te worden genezen. Ook wie belast was met nog niet gereinigde geesten, werden geheeld. Heel de menigte zocht hem aan te raken, want er ging een dynamiek van hem uit die allen genas.

“Er ging van hem een dynamiek uit.” Zo eindigt de Evangeliepassage vandaag. Eigenlijk is dat amper het vermelden waard, want we wéten dat. We hebben dat zelf ondervonden! Waarom zijn we vandaag anders nog steeds gefascineerd door die merkwaardige figuur? Waarom anders lees jij elke dag dit commentaar?
De vraag is dus niet hoe die dynamiek van hem uitstroomde, maar hoe ze bij hem binnenstroomde. En dat staat te lezen aan het begin: “Hij trok weg naar de berg – een stille, eenzame plaats – en bracht er de hele nacht door in gebed van G-d.” Dáár ligt duidelijk de krachtbron van Jezus’ dynamiek, die mensen met zich meetrekt.
Jezus volgen gaat er voor ons dus niet in de eerste plaats om spectaculaire dingen te doen. In de kracht van zijn Geest zal er wellicht wel een en ander bijzonders gebeuren, maar dat is niet wat wij uit eigen kracht kunnen bewerken. Het enige wat wij kunnen – en moeten – doen is die krachtbron opzoeken. Pas als wij zijn kracht in ons laten binnenstromen, zal die ook op zijn tijd en wijze naar buiten stromen.

 

Lc.15,1-32 (11/09/2022) 
Wie echter dichterbij kwamen om inderdaad te luisteren, waren allemaal ‘tollenaars en zondaars’ [uitschot in andermans ogen]. De farizeeën en schriftgeleerden morden daarover: “Die daar verwelkomt zondaars en eet met hen!” Daarom vertelde Jezus [drie] gelijkenissen tegen hen:
“Wie onder jullie, die honderd schapen heeft en er één van verliest, laat niet de negenennegentig alleen achter en zoekt het verloren schaap, totdat hij het vindt? En als hij het gevonden heeft, legt hij het op zijn schouders en is blij!: Als hij thuiskomt roept hij zijn vrienden en buren samen: Wees blij samen met mij, want het schaap dat verloren was, heb ik gevonden!”
Ik zeg jullie: Zo zal er blijheid zijn in de hemel om één zondaar die zich toekeert [naar God en zijn mensen], meer dan om negenennegentig rechtvaardigen die geen toekeer nodig hebben.
“Of welke vrouw, die tien zilveren munten heeft en er één van verliest, zal niet een lamp aansteken, het huis vegen en zorgvuldig zoeken, totdat ze die vindt? En als zij die gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buurvrouwen samen: Wees blij, samen met mij, want de zilveren munt die verloren was, heb ik gevonden!”
Ik zeg jullie: Zo zal er blijheid ontstaan bij de engelen van God om één zondaar die zich toekeert.
Jezus ging verder: “Iemand had twee zonen. De jongste zei tegen de vader: “Vader, geef mij het deel van het vermogen dat mij toekomt.” En de vader verdeelde zijn bezit onder hen. Niet veel later zamelde de jongste alles bijeen en trok naar een ver land. Daar vergooide hij zijn vermogen met een reddeloos [asotèr / on-be-vrij-d] leven.
Toen hij nu alles uitgegeven had, kwam er een zware hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden. Hij ging op zoek en klampte zich vast aan een stedeling, die hem naar zijn velden stuurde om varkens te hoeden. Hij wou zelfs zijn buik vullen met de schillen die de varkens aten, maar niemand gaf ze hem. Daar kwam hij tot zichzelf en zei: “Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed, terwijl ik hier om kom van de honger?! Ik zal opstaan, naar mijn vader gaan en hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen [mij verwijderd van] de hemel en tegen jou. Ik ben niet meer waard je zoon genoemd te worden. Maak mij tot één van je dagloners.”
En hij stónd op en ging naar zijn vader.
Toen hij nog ver weg was, zag zijn vader hem al en raakte ten diepste bewogen. Hij snelde op hem af, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk.
Nu zei de zoon tegen hem: “Vader, ik heb gezondigd tegen [mij verwijderd van] de hemel en tegen jou. Ik ben niet meer waard je zoon genoemd te worden.”
Maar de vader zei tegen zijn knechten: “Breng snel het voornaamste [= mijn] feestgewaad en bekleed hem ermee, geef hem een ring [= familie-zegelring] aan zijn hand en sandalen aan zijn voeten [= zodat hij als vrij man kan gaan waar hij wil]. Breng het vetgemeste kalf en slacht het. Laten we een feestmaal houden en blij zijn, want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en werd teruggevonden!” En ze begonnen feest te vieren.
Nu was zijn oudste zoon op het veld. Toen hij aankwam en het huis naderde, hoorde hij muziek en dans. Hij riep een van zijn knechten/jongens en ondervroeg hem wat dat allemaal was. Die zei nu tegen hem: “Je broer is teruggekomen en je vader heeft het vetgemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.” Hij werd woedend en wilde onder geen beding binnenkomen.
Daarom kwam de vader naar buiten hem tegemoet en probeerde hem over te halen. Maar hij antwoordde zijn vader: “Kijk! Al zoveel jaren sta ik jou ten dienste en nooit heb ik een gebod van jou overtreden, en aan míj heb je nooit een bokje gegeven om eens met mijn vrienden feest te vieren. En nu die zoon van jou, die je vermogen heeft verbrast met hoeren,
teruggekomen is, slacht je voor hém het vetgemeste kalf.”
Maar nu zei hij tegen hem: “Mijn kind, jíj bent altijd bij mij, en al wat van mij is, is van jou. Maar er moet feest en blijheid zijn, want die broer van jou was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en werd teruggevonden!””
 
Een óverbekend (en lang) verhaal. Gelukkig komt het vaak voor zodat we telkens een ander detail kunnen oplichten. Vandaag leggen we de focus op de toehoorders, zij die – net als wij (?) – luisteren naar wat Jezus hen te zeggen heeft. Het waren ‘allemaal’ tollenaars en zondaars, staat er. Willen wij ons bekennen tot die groep mensen? Of kijken we, net als de farizeeërs, argwanend naar de man (of vrouw) wiens toehoorders voornamelijk bestaan uit het uitschot van de maatschappij? Als ik eerlijk ben, moet ik toegeven dat ik niet snel geneigd ben om me bij dat clubje aan te sluiten. Waarom? Zijn ze te min? Voel ik me beter? Het zijn nochtans die zondaars (dat uitschot) die haarfijn aanvoelen hoeveel deugd het doet als iemand de moeite neemt om naar hen op zoek te gaan en als ze mogen ervaren dat ze er toch toe doen voor een ander. 
En zijn we al niet even argwanend wanneer een van die zondaars, ‘die zoon’, ook nog eens alle aandacht krijgt omdat hij verloren was en werd teruggevonden? Voelen we ons benadeeld? 
En dan vraag ik me af: Ben ik nu degene naar wie gezocht moet worden of ga ik op zoek?