Verbonden Leven

Lc.12,35-38 (19/10/2021)

“Laat jullie lendenen omgord zijn [klaar voor het werk] en jullie lampen brandend [waakzaam op wat komt]. Wees als mensen die hun heer, die terugkomt van een feest, verwachten en onmiddellijk open doen wanneer hij aanklopt. Gezegend de dienaars die de heer wakende vindt wanneer hij thuiskomt.
Zeker, zeg ik jullie: Híj zal zich omgorden, hen aan tafel uitnodigen en hen bedienen. Ja, zelfs als hij pas komt midden in de nacht, of misschien pas aan het einde van de nacht, gezegend de dienaars die hij zó vindt.”

Het leven gaat almaar sneller. Is het daarom dat vandaag de dag wachten door vele mensen ervaren wordt als tijdverlies, als een ’zinloze’ vertraging van iets waarnaar je verlangt? Nochtans zou wachten ook een ‘werk’woord kunnen zijn waar je actief mee aan de slag gaat, dan wordt het een ‘zinvolle’ vertraging. Je creëert de tijd om waakzaamheid aan te scherpen en voorbereidingen te treffen.
Het is niet alledaags en het vraagt keuzes, zo tijd te nemen om je klaar te maken en je met heel je wezen te richten op wie of wat er komt. Het vraagt engagement. Het is een leven met een open blik op de wereld en op je medemens.
Een oproep dus om wakkere en alerte mensen te worden om het gelaat van G-d te zien oplichten in het gelaat van je medemens. Het is immers daar, bij de mens tegenover jou, dat hij telkens weer aanklopt.
Zal je open doen? Ben je bereid?
Laat we onze lendenen omgorden en onze lampen brandend houden, levend van de belofte dat hij zál komen!

 

Lc.13,22-30 (27/10/2021)

Verder onderweg naar Jeruzalem, trok Jezus door steden en dorpen en gaf daar onderricht.
Iemand vroeg hem: “Heer, zijn het er weinig die bezig zijn gered te worden?”
Hij zei tegen allen: “IJver ervoor om binnen te gaan door de nauwe deur, want ik zeg jullie: Velen zullen trachten er binnen te gaan, maar niet in staat zijn. Wanneer de heer des huizes zal zijn opgestaan en de deur heeft gesloten, zullen jullie buiten staan en kloppen op de deur: “Heer, doe open voor ons!” Dan zal hij antwoorden: “Ik weet niet van waar jullie zijn.” Dan zullen jullie zeggen: “In jouw bijzijn hebben wij gegeten en gedronken en in onze straten heb je onderricht gegeven.” Maar hij zal antwoorden: “Ik weet niet van waar jullie zijn. Weg van mij! – die ongerechtigheid doen. [Ps.6,9] Daar zal het weeklagen en tandenknarsen zijn, wanneer jullie Abraham, Isaak en Jakob en al de profeten in het koninkrijk van God zien, terwijl jullie zelf buiten geworpen zijn. Zíj zullen komen van oost en west, van noord en zuid, en zíj zullen aan tafel gaan in het koninkrijk van God.
Kijk! Er zijn laatsten die eersten zullen zijn, en eersten die laatsten zullen zijn.

Van bij het begin wordt de achtergrond van de vraag ‘Heer, zijn het er maar weinig die gered worden’ duidelijk gesteld, nl. Jezus’ leven. Hij gaat, onderricht en verkondigt daad-werkelijk G-ds Liefde op zijn weg naar Jeruzalem. (Daar, op het einde van zijn tocht, zal hij zelf door de nauwe deur van lijden en dood gaan.) Het valt me op dat Jezus niet antwoordt op de vraag. Hij verplaatst als het ware onmiddellijk het accent van een eventuele beloning naar de realiteit van het hier en nu, naar datgene waartoe wij geroepen zijn, nl. ons richten op G-d om ons te engageren voor een wereld van gerechtigheid (zoals Jezus het voorleeft). M.a.w. koester je niet in valse zelfgenoegzaamheid. Verschuil je niet achter theologische invullingen. Het enige wat telt, is: beoefen de naastenliefde, doe gerechtigheid (zoek de rechte weg, G-dgericht) en doe dit hier en nu. Het gaat niet over een andere wereld dan de onze, het is het ‘volmaken’ van deze onvolmaakte wereld. Al de rest is bijkomstig.

Lc.14,15-24 (2/11/2021)

Eén van de tafelgenoten hoorde dit en beaamde: “Gezegend wie mag maaltijd houden in het koninkrijk van God!”
Jezus antwoordde hem: “Iemand richtte een groot gastmaal in en had veel mensen uitgenodigd. Op het uur van het gastmaal zond hij zijn dienaar om de genodigden te melden: “Kom, alles is bereid.” Maar onverwacht begonnen zij allen zich te verontschuldigen: “Ik heb een akker gekocht en ik moet die gaan bekijken; ik vraag je mij te willen verontschuldigen.” “Ik heb vijf ossenspannen gekocht en moet die gaan proberen; verontschuldig mij.” “Ik ben pas getrouwd, daarom kan ik niet komen.” Bij thuiskomst meldde de dienaar dit aan zijn heer. Die werd woedend en zei nu tegen zijn dienaar: “Ga vlug naar de pleinen en stegen van de stad. De armen en gebrekkigen, de lammen en de blinden, breng ze hier binnen!” De dienaar zei: “Heer, wat je opgedragen hebt, is gebeurd, en nog is er plaats.” De heer zei tot de dienaar: “Ga naar de wegen en paden buiten de stad en nodig de mensen met aandrang uit binnen te komen, zodat mijn huis vol raakt. Want ik zeg jullie: Niemand van wie uitgenodigd waren, zullen proeven van mijn gastmaal.”

Net als gisteren klinkt ook vandaag: “Gezegend wie…”. Dus: en marche! Vooruit, op weg ermee!
Het enige wat je moet doen, is komen, want alles is al bereid. De vraag is of ík bereid ben?
Eén voor één klinken de verontschuldigingen (heel herkenbaar): “Ik heb, ik moet, ik vraag … “ . Al die ikkige doenerigheid verhindert mensen om in te gaan op de uitnodiging. ”Sorry maar jij past nu niet in mijn agenda. Er moet (?) nog zoveel.”
Gevolg: zij die genodigd waren zullen niet mee feesten. Zij zullen de smaak van het koninkrijk niet proeven.
Anderen, nl. zij die in de ogen van de goegemeente niet thuis horen in de actieve – de ‘normale’ – maatschappij, worden aangesproken. Zij die rondhangen op pleinen en in stegen, worden met aandrang gevraagd om binnen te komen en mee aan te schuiven aan de tafel. Zij zullen de smaak van G-ds rijk kunnen proeven.
En … er is nog plaats!

 

Lc.17,1-6 (8/11/2021)

Tegen zijn leerlingen zei hij nu: “Het is onvermijdelijk dat er struikelstenen komen, maar wee degene door wie ze komen. Het is beter voor hem dat een molensteen rond zijn nek wordt gelegd en hij in zee wordt gegooid, dan dat hij ook maar één van de kleinen doet struikelen.”

“Neem jezelf in acht! Als je broer zondigt, wijs hem terecht; en als hij zich toekeert, vergeef hem. Zelfs als hij zeven keer op een dag tegen je zondigt, maar zeven keer keert hij zich weer naar je toe, dan moet je hem vergeven.”

Nu zeiden de apostelen: “Heer, vergroot ons vertrouwen!” De Heer zei: “Als jullie vertrouwen hadden zoals een mosterdzaadje, zouden jullie tegen deze boom zeggen: ‘word ontworteld en geplant in de zee’, en hij zou jullie gehoor geven.”

We hebben Jezus niet nodig om te weten dat we wel (meer dan) eens struikelen! ☹ Het is een geruststelling dat Jezus zegt dat dat onvermijdelijk is. Het leven is nu eenmaal een hobbelig pad.
We zouden er ons vandaag makkelijk van af kunnen maken met te denken: Oef, Jezus heeft compassie met ons en zal ons wel vergeven (zoals hij zelf verkondigt). ’t Zijn de mensen die die struikelstenen in mijn leven léggen die ervan langs zullen krijgen.
Zelfs bovenstaande is al kort door de bocht, alsof we niet mínstens zouden moeten proberen niet ‘de ezel uit te hangen’ en geen twee maal over dezelfde steen te struikelen? Maar we zouden ons vanuit dezelfde evangelische boodschap ook de vraag moeten durven stellen: In wiens leven lég ík struikelstenen? Dat doen we ongetwijfeld meer dan we denken, meer dan we willen, meer dan we in de gaten hebben … maar ondertussen liggen ze er wel en zijn er anderen die erover struikelen!
Als we groter vertrouwen vragen, dan mag dat zijn om weer op te staan nadat we gestruikeld zijn, maar ook om met meer durf te zien waar wij struikelstenen léggen.

Lc.18,35-43 (15/11/2021)

Jezus naderde Jericho. Een blinde zat langs de weg te bedelen. Toen die de doortrekkende menigte hoorde, vroeg hij wat er aan de hand was. Ze zeiden hem dat Jezus van Nazareth voorbijkwam.
Hij schreeuwde: “Jezus, zoon van David, ontferm je over mij!” Degenen die voorop liepen
legden hem het zwijgen op, maar hij schreeuwde nog luider: “Zoon van David, ontferm je over mij!”
Jezus bleef staan en beval dat hij bij hem gebracht zou worden.
Toen hij naderbij gekomen was, stelde hij hem de vraag: “Wat wil je dat ik je doe?” “Heer, dat ik weer kan zien!” “Zie weer, zei Jezus, je vertrouwen heeft je behoed.”
En onmiddellijk kon hij weer zien en volgde Jezus, God lovend. Iedereen die dit gezien had, loofde God.

Ondanks alles blijft een menigte Jezus volgen op zijn weg naar Jeruzalem. Onderweg, te midden van alle drukte, hoort en ziet Jezus een man aan de kant van de weg, uitgerangeerd. De man roept met alle kracht die in hem is. Hij laat zich niet langer in een hoekje duwen. Het is nu of nooit. Als hij zijn leven wil leven, zal hij actie moeten ondernemen. En als iemand hem hierbij zou kunnen helpen dan is het Jezus, daar is hij van overtuigd. Hij schreeuwt zijn geloof en vertrouwen uit, terwijl de menigte hem het zwijgen oplegt. En Jezus blijft staan, onderbreekt zijn weg voor de roep van deze man en roept hem.
Roepen en geroepen worden, daar draait het om.
"Heb goede moed! Sta op! Het leven zelf roept je! De liefde roept je!”
De man gaat in op de concrete uitnodiging van de liefde die voorbijkomt op zijn weg, een liefde die bevrijdt.
Zal ik zien, horen en schreeuwen? Zal ik me open stellen voor de Liefde? Ga ik in op wie mij roept en wat als dat G-d is?

Lc.21,1-4 (22/11/2021)

Jezus keek op [zittend in de voorhof van de tempel met zijn leerlingen] en zag de rijken hun gaven in de offerschaal werpen. Maar hij zag ook een arme weduwe die er twee kopermuntjes in wierp. En hij zei:
“Naar waarheid, ik zeg jullie: Die arme weduwe heeft het meest van allen erin geworpen, want zij wierpen iets uit hun overvloed bij de gaven, maar deze vrouw, vanuit haar tekort, wierp alles wat ze had erin: haar leven!”

Leven vanuit je tekort …
Je schamelheid erkennen; je geen illusies maken over je eigen kunnen en hebben; wéten dat wat je hebt en doet het uiteindelijk niet zullen redden; wéten dat je leven – en vooral je Léven – van élders moet komen, dat je dat alleen kunt ontvángen; en dat ontvangen alleen kan met open, lege handen …
Het kan allemaal mooi klinken, maar het is aartsmoeilijk – zo blijkt toch (of voor jou niet soms?).
En toch is het dát wat Jezus hier aanwijst als een levengevende weg. Hij prijst niet de armoede van die vrouw, hij prijst haar overgave. (En bemerk dat er ook geen hele rij armen staat aan te schuiven om hetzelfde te doen!)
Zou ík ‘alles wat ik heb’, net ook als ik denk dat dat maar weinig is, aan G-d willen schenken, in het vertrouwen dat hij er wel het zijne zal mee doen voor de opbouw van zijn Koninkrijk? En wat als ‘dat weinige dat ik heb’ eens zou zijn: mijn tijd, mijn gezondheid, mijn hart, mijn engagement, mijn geld, mijn idee, …