Lc.6,12-16 (28/10/2021)
Het gebeurde nu in die dagen dat hij wegtrok naar de berg om te bidden. Hij was de hele nacht door in gebed van God.
Toen het dag werd, riep hij zijn leerlingen bij zich en koos er twaalf uit die hij afgezanten [apostolos] noemde:
Simon, die hij ook rots [petros] noemde,
en zijn broer Andreas,
Jakobus en Johannes,
Filippus en Bartolomeüs,
Matteüs en Tomas,
Jakobus [de zoon] van Alfeüs
en Simon die de ijveraar [zeloot] genoemd werd,
Judas van Jakobus
en Judas, de man van Keriot, die een verrader werd.
Jezus staat voor een belangrijke beslissing: Hoe zal hij verder gaan? Alleen? Zal hij mensen zoeken om mee te werken aan het Visioen dat hem is toegezegd? Wie? …
Met deze vragen richt hij zich tot G-d. Hij trekt zich terug op een berg en bidt om te kunnen onderscheiden wat hem te doen staat. Hij loopt niet rap even een kerk binnen en buiten, maar de hele nacht is hij in gebed. Heel de nacht legt hij zijn oor te luisteren bij G-d, wetende dat zijn verbondenheid met G-d, hem de goeie richting zal wijzen. Zo gaat het immers altijd. Zijn keuzes en beslissingen vloeien voort uit de intense verbondenheid met die Ene.
Als de dag aanbreekt kiest Jezus, zonder enige aarzeling, twaalf apostelen uit. Hij wil/kan niet zonder hen. Voor hem is de samenwerking – G-d en mens, mens en G-d – noodzakelijk. Met mensen en vertrouwend op G-d bouwt hij verder aan G-ds rijk! En het gaat verder ...
Lc.13,25-33 (3/11/2021)
[Jezus trok verder naar Jeruzalem en] velen trokken met hem mee. Hij keerde zich naar hen toe en zei:
“Wie dichter bij mij wil komen, maar zich niet losmaakt van zijn vader en moeder, van zijn vrouw en kinderen, van zijn broers en zussen, meer nog: van zichzelf, kan onmogelijk mijn leerling zijn. En wie zijn [op deze weg onvermijdelijke] kruis niet draagt en mij volgt op mijn weg, kan onmogelijk mijn leerling zijn.
Want wie van jullie die een toren wil bouwen, zal niet eerst er bij gaan zitten om de kosten te berekenen en te weten of hij hem wel zal kunnen afwerken? Anders legt hij misschien het fundament, maar is niet in staat het werk te voltooien, en begint al wie dit ziet hem te bespotten: “Die mens begon te bouwen, maar was niet in staat het te voltooien!” Of welke koning die ten strijde trekt tegen een andere koning, zal niet eerst er bij gaan zitten om te beraadslagen of hij met tienduizend man in staat is op te trekken tegen de twintigduizend die op hem af komen? Anders zal hij, wanneer ze nog ver zijn, een gezant uitsturen en vragen naar de voorwaarden tot vrede.
Zo kan elk van jullie die niet loskomt van alles wat hem toebehoort, mijn leerling niet zijn.”
Wat denk ik dat ‘mij toebehoort’, mij eigen is, mijn houvast uitmaakt? Wie ‘dichter bij Jezus’ wil komen, denkt daar maar best eerst eens over na. En niet alleen over wat dat dan juist zou kunnen zijn, maar vooral over het lastige feit dat hij er zich zal van moeten losmaken!
(Jezus spreekt zich hiermee niet uit tégen familie- of andere relaties, maar zegt wel dat ze mij niet mogen verhinderen om in zijn looprichting te gaan.)
In Jezus’ leven stond het kruis als consequentie van zijn liefde. Wie dichter bij Jezus wil komen, zal dus ook onvermijdelijk het kruis ontmoeten.
‘Het kruis’ is:
je losmaken van waar je aan vast zit – doet pijn!;
met minder kunnen dan je meestal denkt, en dat gaat zowel over materiële zaken als over eigen overtuigingen;
duidelijke keuzes maken, en weten dat ‘kiezen verliezen is’;
de consequenties van de liefde niet uit de weg gaan;
eenzaamheid, omdat velen je niet meer kunnen volgen, waardoor je alleen nog Jezus overhoudt;
…
Lc.19,1-10 (16/11/2021)
Nu ging hij Jericho binnen en trok erdoor. Kijk! Er was iemand die Zacheüs heette. Hij was hoofdtollenaar en een rijk man. Hij trachtte Jezus te zien, wie hij was, maar het lukte hem niet door de menigte, want hij was klein van gestalte.
Hij rende vooruit en klom in een wilde vijgenboom om hem toch maar te zien, want Jezus zou daar langs komen. En toen hij op die plaats was, keek Jezus omhoog, zag hem, en zei tegen hem: “Zacheüs, haast je, kom omlaag, want vandaag moet ik in jouw huis verblijven.” Hij haastte zich omlaag te komen en ontving hem vol vreugde.
Allen die dit zagen, morden nogal: “Hij is bij een zondaar binnengegaan om er te verblijven!” Maar Zacheüs ging voor de Heer staan en zei: “Ziehier, Heer, de helft van alles wat ik heb, zal ik aan de armen geven, en als ik iemand iets heb afgeperst, zal ik het viervoudig teruggeven.” Nu zei Jezus tegen hem: “Vandaag is vrijmaking aan dit huis gebeurd. Ja, ook hij is een zoon van Abraham. Want de mensenzoon is gekomen om te zoeken en vrij te maken wat verloren was.”
Met Zacheüs blijven we nog even in Jericho. Opnieuw valt, zoals gisteren, de tegenstelling op tussen de drukke menigten enerzijds en de aandacht voor de ene mens die bevrijding nodig heeft anderzijds. Bonhoeffer zei ooit: “Wie een mens veracht zal nooit iets met hem kunnen beginnen. We moeten leren de anderen aan te zien, niet zozeer op hun doen en laten, maar op hun lijden.” Zo moet Jezus deze man, die kleine man die zichzelf verachtte en gebukt ging onder het isolement van misprijzen, hebben aangezien. Hij sprak hem aan op wie hij ten diepste was, op het zuiverste dat in hem was. En Zacheüs liet zich aankijken. Hij liet zich raken waardoor hij de mooie mens werd die hij in wezen was. Bevrijd kan hij uitdelen van zichzelf en zorgt hij er voor dat niemand nog te kort gedaan wordt.
Is het Jezus die deze verandering, bekering, bewerkstelligt? Of is het Zacheüs zelf die zijn keuze maakt en zijn leven voortaan over een heel andere boeg gooit? Het wonder van een intense ontmoeting, is nooit helemaal te grijpen. Maar een ding is zeker: Uit een echte ontmoeting (dat moment waar je gezien en gekend wordt) daar kom je altijd anders uit dan dat je er in ging.
Lc.21,5-11 (23/11/2021)
Enkelen wezen nu op de tempel, versierd met z’n mooie stenen en wijgeschenken. Maar hij zei: “Alles wat je hier aanschouwt, er zullen dagen komen dat geen steen op een andere gelaten wordt, alles zal verwoest worden!”
Ze stelden hem de vraag: “Meester, wanneer zal dat zijn? En wat is het teken wanneer dat gaat gebeuren?”
Hij antwoordde: “Let op dat jullie niet in dwaling raken! Want velen zullen in mijn naam zeggen: ‘Ik ben het, en de tijd is genaderd!’ Volg hen niet! Als jullie horen van oorlogen en onlusten, raak dan niet verschrikt. Deze dingen moeten eerst gebeuren maar zijn niet direct het einde.”
En hij voegde eraan toe: “Volk zal opstaan tegen volk, natie tegen natie, her en der zullen grote aardbevingen zijn, hongersnoden en epidemieën, verschrikkingen en hemeltekenen.”
Verwarrende tijden heb je blijkbaar … in alle tijden. Wij weten ervan, Jezus wist ervan. Het kan dus nuttig zijn dat wij als Christen even luisteren wat Jezus daarover te zeggen heeft – of sterker: misschien toont zich de echte innerlijke kracht van het Christendom zelfs als wij net in déze tijden er een beetje zouden gaan naar leven?!
Welke hints staan hier te lezen?
Loop niet in de valkuil van allerlei oogverblinding; loop niet zomaar achter iedereen aan die het meent te weten; dwaal niet, verdwaal niet, noch in wat allemaal wordt gezegd noch in je eigen gedachten of gevoelens; raak niet verschrikt!
Wat Jezus dus aanwijst als weg, is die van een helder oog, een heldere geest en een standvastige oriëntering. Christenen zijn mensen met een innerlijk kompas – tenminste, als ze er de moeite voor doen dat kompas (de Geest die in hen woont) te leren ont-dekken en volgen.
Wat zouden wij onze huidige wereld te bieden hebben als wij duidelijker – en dus zonder angst – mensen van dat Kompas zouden worden!
Lc.1,39-45 (19/12/2021)
Kort daarop reisde Maria met haast naar het bergland, naar een stad in Judea. Ze ging het huis van Zacharias binnen en begroette Elisabet. Toen Elisabet de begroeting van Maria hoorde, sprong het kind in haar schoot op en Elisabet werd vervuld van heilige geest. Ze riep uit:
“Gezegend ben jij onder de vrouwen en gezegend de vrucht van jouw schoot! Vanwaar valt mij dit toe dat de moeder van mijn Heer naar mij toe komt? Kijk! Zodra de klank van je begroeting in mijn oor kwam, sprong het kind in mijn schoot op van uitbundige blijdschap. Gezegend wie vertrouwde, want wat haar vanwege de heer is gezegd zal vervulling vinden.”
Een feest van vertrouwen en leven!
Twee zwangere vrouwen die elkaar opzoeken om hun diepe vreugde te delen en elkaar praktisch te ondersteunen.
Om zwanger te worden, moet je zowel vertrouwen schenken, vertrouwen ontvangen en vertrouwen hebben in de toekomst! Het is de ‘voor-waarde’ voor nieuw leven. Of eigenlijk zou het wellicht juister klinken om het omgekeerd te zeggen (omdat ik vermoed dat verre van alle zwangeren éérst zo stilstaan bij dat vertrouwen): elke zwangerschap is uit zichzelf een uiting dat dat vertrouwen – en dat leven – er ís!
Zowel Elisabeth als Maria hebben dat spoor van leven gevolgd, en vieren dat nu met elkaar – en zelfs hun ongeboren kinderen vieren al mee. Gelukkige kinderen van gelukkige ouders! Vertrouwende kinderen van vertrouwende ouders! En dat spoor is blijven doorlopen, ook vandaag. Hoe vertrouwvol is het elke keer een zwangere te zien of een nieuwgeboren kind! Keer voor keer een getuigenis van leven – Léven.
Als wij nu allemaal eens zwanger zouden worden … van heilige Geest …
Lc.15,1-3.11-32 (27/03/2022)
Wie echter dichterbij kwamen om inderdaad te luisteren, waren allemaal ‘tollenaars en zondaars’ [uitschot in andermans ogen]. De farizeeën en schriftgeleerden morden daarover: “Die daar verwelkomt zondaars en eet met hen!” Daarom vertelde Jezus [drie] gelijkenissen tegen hen:
“Iemand had twee zonen. De jongste zei tegen de vader: “Vader, geef mij het deel van het vermogen dat mij toekomt.” En de vader verdeelde zijn bezit onder hen. Niet veel later zamelde de jongste alles bijeen en trok naar een ver land. Daar vergooide hij zijn vermogen met een reddeloos [asotèr / on-be-vrij-d] leven.
Toen hij nu alles uitgegeven had, kwam er een zware hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden. Hij ging op zoek en klampte zich vast aan een stedeling, die hem naar zijn velden stuurde om varkens te hoeden. Hij wou zelfs zijn buik vullen met de schillen die de varkens aten, maar niemand gaf ze hem. Daar kwam hij tot zichzelf en zei: “Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed, terwijl ik hier om kom van de honger?! Ik zal opstaan, naar mijn vader gaan en hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen [mij verwijderd van] de hemel en tegen jou. Ik ben niet meer waard je zoon genoemd te worden. Maak mij tot één van je dagloners.” En hij stónd op en ging naar zijn vader.
Toen hij nog ver weg was, zag zijn vader hem al en raakte ten diepste bewogen. Hij snelde op hem af, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk.
Nu zei de zoon tegen hem: “Vader, ik heb gezondigd tegen [mij verwijderd van] de hemel en tegen jou. Ik ben niet meer waard je zoon genoemd te worden.”
Maar de vader zei tegen zijn knechten: “Breng snel het voornaamste [= mijn] feestgewaad
en bekleed hem ermee, geef hem een ring [= familie-zegelring] aan zijn hand en sandalen aan zijn voeten [= zodat hij als vrij man kan gaan waar hij wil]. Breng het vetgemeste kalf en slacht het. Laten we een feestmaal houden en blij zijn, want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en werd teruggevonden!” En ze begonnen feest te vieren.
Nu was zijn oudste zoon op het veld. Toen hij aankwam en het huis naderde, hoorde hij muziek en dans. Hij riep een van zijn knechten/jongens en ondervroeg hem wat dat allemaal was. Die zei nu tegen hem: “Je broer is teruggekomen en je vader heeft het vetgemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.” Hij werd woedend en wilde onder geen beding binnenkomen.
Daarom kwam de vader naar buiten hem tegemoet en probeerde hem over te halen. Maar hij antwoordde zijn vader: “Kijk! Al zoveel jaren sta ik jou ten dienste en nooit heb ik een gebod van jou overtreden, en aan míj heb je nooit een bokje gegeven om eens met mijn vrienden feest te vieren. En nu die zoon van jou, die je vermogen heeft verbrast met hoeren, teruggekomen is, slacht je voor hém het vetgemeste kalf.”
Maar nu zei hij tegen hem: “Mijn kind, jíj bent altijd bij mij, en al wat van mij is, is van jou. Maar er moet feest en blijheid zijn, want die broer van jou was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en werd teruggevonden!””
We hadden ‘de verloren zoon’ acht dagen geleden pas (zie 19 maart), terwijl we het ‘al zo goed kennen’. Misschien juist daarom is het goed het opnieuw te overwegen, om te ontdekken hoe die parabels van Jezus telkens nieuw en inspirerend zijn! Begin alvast met te zien in v.1-2 dat dit gebeuren helemaal ligt in de lijn van wat we gisteren lazen (zie 26 maart).
G-ds hart staat wijd open, maar je moet er in binnen wíllen komen. Je kunt jezelf daar ook voor afsluiten. Dat gebeurt soms bewust, als wij ons afkeren, maar veel vaker nog onbewust, als wij ons op allerlei manieren beter achten dan de ander, zoals de oudste broer tegenover zijn jongere broer, terwijl het aanbod van de vader even goed voor hem geldt.
De vraag is opnieuw of wij kunnen erkennen dat wij G-ds liefde nodig hebben. Keren we ons naar hem toe, of van hem af? Dát maakt het verschil of wij ’bevrijd’ zullen leven of niet, niet of we een leven ‘in den vreemde’ leven of braaf thuiszitten …