Verbonden Leven

 Lc.1,26-38 (8/12/2021)

In de zesde maand [van de zwangerschap van Elisabeth, de toekomstige moeder van Johannes de doper], werd de boodschapper [engel] Gabriël vanwege God uitgezonden naar een stad in Galilea, Nazaret genaamd, naar een jonge vrouw die verloofd [in ondertrouw] was met een man die Jozef heette, uit het huis van [die afstamde van koning] David. De naam van die jonge vrouw was Maria.
De engel kwam bij haar binnen en zei: “Vrede zij met jou, begenadigde. De Heer weze met jou! Gezegend ben jij onder de vrouwen.” Zij echter was erg in de war van deze woorden en vroeg zich af wat deze begroeting moest betekenen. De boodschapper zei tegen haar: “Wees niet bang, Maria, jij hebt genade gevonden bij God. Kijk! Je zult zwanger worden en een zoon baren en je zult hem de naam ‘Jezus’ [God redt] geven. Hij zal groot zijn en zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en God de Heer zal aan hem geven de troon van zijn vader David. Hij zal koning zijn over het huis van Jakob [Israël] tot in eeuwigheid en aan zijn koningschap zal geen grens zijn.”
Nu zei Maria tegen de boodschapper: “Hoe zal dat gebeuren, aangezien ik geen omgang met een man heb?” De boodschapper antwoordde haar: “Heilige geest zal over jou komen, de geestkracht van de Allerhoogste zal je omhullen. Daarom ook zal wie uit jou geboren wordt
heilig genoemd worden, zoon van God. Kijk! Elisabet, je bloedverwante, ook zij heeft in haar ouderdom een zoon ontvangen. Ze is in haar zesde maand, hoewel ze onvruchtbaar werd genoemd. Want bij God is geen woord krachteloos.”
Nu zei Maria: “Ziehier de dienares van de Heer. Moge met mij gebeuren naar jouw woord.” En de boodschapper ging van haar weg.

Je zou van minder opkijken als iemand je aanspreekt met: “Jij hebt genade gevonden bij God…”. Maar wat wordt je eigenlijk toegezegd? Het woord genade dreigt een vergeten woord te worden. De vraag is of men het woord niet meer kent omdat men er niet meer over spreekt, of spreekt men er niet meer over omdat men de betekenis niet meer kent? Het laatste zou jammer zijn. Volgens Catharina Visser is genade: “Een overvleugeling door liefde. Het is een nieuw begin. Volheid”. Het zou dood-jammer zijn als we dit niet meer zouden ervaren of er niet meer over spreken.
Die genade ten volle durven laten doordringen, heeft z’n consequenties. Het maakt je leven vruchtbaar (waarschijnlijk niet op economisch of zakelijk vlak). Er zal leven, Heilig leven (Léven) uit ontstaan. Maria heeft het gewaagd. “Met mij moge gebeuren naar jouw woord.” Zij heeft haar leven toevertrouwd aan die goddelijke Liefde. Het gevolg van haar keuze kennen we.
De vraag is: Laat ik mij door G-ds liefde overvleugelen? Mag G-d in mij ruimte van leven krijgen?

 

Lc.14,25-33 (14/12/2021)

[Jezus trok verder naar Jeruzalem en] velen trokken met hem mee. Hij keerde zich naar hen toe en zei:
“Wie dichter bij mij wil komen, maar zich niet losmaakt van zijn vader en moeder, van zijn vrouw en kinderen, van zijn broers en zussen, meer nog: van zichzelf, kan onmogelijk mijn leerling zijn. En wie zijn [op deze weg onvermijdelijke] kruis niet draagt en mij volgt op mijn weg, kan onmogelijk mijn leerling zijn.
Want wie van jullie die een toren wil bouwen, zal niet eerst er bij gaan zitten om de kosten te berekenen en te weten of hij hem wel zal kunnen afwerken? Anders legt hij misschien het fundament, maar is niet in staat het werk te voltooien, en begint al wie dit ziet hem te bespotten: “Die mens begon te bouwen, maar was niet in staat het te voltooien!”
Of welke koning die ten strijde trekt tegen een andere koning, zal niet eerst er bij gaan zitten
om te beraadslagen of hij met tienduizend man in staat is op te trekken tegen de twintigduizend die op hem af komen? Anders zal hij, wanneer ze nog ver zijn, een gezant uitsturen en vragen naar de voorwaarden tot vrede.
Zo kan elk van jullie die niet loskomt van alles wat hem toebehoort, mijn leerling niet zijn.”

Welk weldenkend mens kiest er voor om zo radicaal te breken met z’n familie, met alles wat je bezit? En waarvoor? Voor een onzekere toekomst? Iedereen die van te voren gaat zitten en daar een rekensommetje over opstelt, zal tot de conclusie komen: niet aan beginnen. Veel te riskant.
Of misschien toch niet?
Het gaat immers niet zozeer over nadoen wat Jezus deed maar wel over G-dgericht leven, gericht op de liefde van G-d. Het gaat over op weg gaan en vertrouwen dat die weg een weg ten leven is. Je zal telkens weer moeten kiezen en daarvoor heb je de wijsheid van de bedachtzaamheid nodig. De wijsheid van de berekening, van het weten van je eigen menselijke grenzen. De wijsheid van de torenbouwer. Maar je hebt ook wat anders nodig, nl. het lef om het te wagen, om te durven kiezen zonder alles van te voren te overzien.
Er is duidelijk een spanning aanwezig tussen het berekenende, weloverwogen handelen, en het onredelijke, haast onverantwoordelijke van de volledige overgave. Het is een wikken en wegen, wagen en winnen. Maar het is vooral onderweg zijn, de weg gaan van het volle leven. Een weg die toekomst belooft omdat ze een bestemming heeft.

Lc.7,18-23 (15/12/2021)

Johannes’ leerlingen berichtten hem over al deze dingen [de gebeurtenissen rond Jezus]. Hij riep twee van zijn leerlingen bij zich en zond hen naar Jezus met de vraag: “Jij, ben jij de komende [de Messias naar wie wij uitzien], of moeten wij een ander verwachten?”
Toen de mannen bij hem gekomen waren, zeiden ze: “Johannes de doper heeft ons naar jou gezonden met de vraag: Jij, ben jij de komende, of moeten wij een ander verwachten?”
Net op dat ogenblik heelde hij velen van ziekten, zwaktes en kwalijke geesten en schonk een groot aantal blinden het gezicht. Jezus antwoordde hen: “Ga en bericht aan Johannes wat jullie gezien en gehoord hebben: blinden zien, lammen lopen, melaatsen worden gereinigd, doven horen, doden worden opgewekt: armen ontvangen de bevrijdende boodschap.
Gezegend wie niet over mij struikelt.”

Zou Johannes beginnen twijfelen zijn? Dat is natuurlijk best mogelijk en zal ongetwijfeld ook bij hem wel eens binnengeslopen zijn. Tenslotte had zijn prediking nog niet zoveel uitgehaald en was hij er in de gevangenis voor gevlogen, waardoor hij al helemaal niet goed wist hoe het verder ging.
Of zou hij hier, precies zoals aan het begin van zijn prediking bij de Jordaan, zijn eigen leerlingen doelbewust achter Jezus aan zenden? Helpt hij hen te zien dat het niet over hém (zichzelf), maar over Jezus gaat? Je moet een échte profeet/voorloper zijn om zo te durven weg-wijzen van jezelf naar de a/Ander.
De beknotheid van zijn eigen leven belemmert hem niet, of geeft hem misschien zelfs juist de kans, te zien waar het werkelijk om gaat. En dat zowel voor zijn eigen leven, dat ‘alleen’ als taak heeft ‘weg te wijzen’, als voor de komst van de Messias, die weids Léven brengt.
Je kunt vandaag vele schoenen kiezen om in te wandelen: die van Johannes, van zijn leerling, van Jezus, van een zieke, een arme, … Of zul je hierover struikelen?

Lc.1,26-38 (20/12/2021)

In de zesde maand [van de zwangerschap van Elisabeth, de toekomstige moeder van Johannes de doper], werd de boodschapper [engel] Gabriël vanwege God uitgezonden naar een stad in Galilea, Nazaret genaamd, naar een jonge vrouw die verloofd [in ondertrouw] was met een man die Jozef heette, uit het huis van [die afstamde van koning] David. De naam van die jonge vrouw was Maria.
De engel kwam bij haar binnen en zei: “Vrede zij met jou, begenadigde. De Heer weze met jou! Gezegend ben jij onder de vrouwen.”
Zij echter was erg in de war van deze woorden en vroeg zich af wat deze begroeting moest betekenen.
De boodschapper zei tegen haar: “Wees niet bang, Maria, jij hebt genade gevonden bij God. Kijk! Je zult zwanger worden en een zoon baren en je zult hem de naam ‘Jezus’ [God redt] geven. Hij zal groot zijn en zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en God de Heer zal aan hem geven de troon van zijn vader David. Hij zal koning zijn over het huis van Jakob [Israël] tot in eeuwigheid en aan zijn koningschap zal geen grens zijn.”
Nu zei Maria tegen de boodschapper: “Hoe zal dat gebeuren, aangezien ik geen omgang met een man heb?”
De boodschapper antwoordde haar: “Heilige geest zal over jou komen, de geestkracht van de Allerhoogste zal je omhullen. Daarom ook zal wie uit jou geboren wordt heilig genoemd worden, zoon van God. Kijk! Elisabet, je bloedverwante, ook zij heeft in haar ouderdom een zoon ontvangen. Ze is in haar zesde maand, hoewel ze onvruchtbaar werd genoemd. Want bij God is geen woord krachteloos.”
Nu zei Maria: “Ziehier de dienares van de Heer. Moge met mij gebeuren naar jouw woord.”
En de boodschapper ging van haar weg.

Laat even heel het beeld dat je van Maria hebt varen, en herlees dan even dit stuk Evangelie alsof die boodschapper (wie weet onder welke vorm?) bij jóu binnenkomt en aan jóu deze woorden aankondigt.


Het zijn sterke woorden die hier worden gezegd – en dat aan een pover mensje.
Wat doet dat met jou? Welke weerstanden roept het in je wakker? Welke vreugde? Is er bereidwilligheid er op in te gaan, of zul je de weerstand laten overheersen?
Zal je laatste woord zijn: “Hier ben ik, met mij moge gebeuren naar Jouw woord.”?

 

Lc.2,22(-31)-40(2/02/2022)

Toen de dagen van hun reiniging vervuld waren [40 dagen na de geboorte], brachten zij hem naar Jeruzalem – volgens de wet van Mozes [Lev.12,1-8] – om hem voor te stellen aan de Heer. – Zoals geschreven staat in de wet van de Heer [Ex.13,2-15]: Al het eerstgeborene van het mannelijk geslacht aan de Heer worden toegewijd. – en om – volgens de wet van de Heer – de offerande te brengen: een koppel tortels of twee jonge duiven. [= zoals voor armen was bepaald]
Kijk! In Jeruzalem woonde iemand die Simeon heette. Hij was een rechtvaardige en een toegewijd gelovige man die uitzag naar de vervulling voor Israël [de messias] en de heilige Geest was met hem. Het was hem door de heilige Geest geopenbaard dat hij niet zou sterven voor hij de gezalfde van de Heer [christos – messiah] zou hebben gezien.
In die geest kwam hij naar de tempel en toen zijn ouders de boreling Jezus binnenbrachten om de gewoonten van de wet aan hem te voltrekken, ontving ook hij het in zijn armen. Hij loofde God en zei:
“Nu maak jij je dienaar vrij, in vrede, meester
– volgens jouw woord.
Want mijn ogen hebben jouw bevrijding gezien
die jij bereid hebt voor alle volken:
een licht,
tot verlichting van de volken
en tot heerlijkheid van jouw volk Israël.”
Zijn vader en moeder stonden verwonderd over wat er van hem werd gezegd. Simeon zegende hen en zei tegen Maria: “Kijk! Deze ligt hier tot val en opstanding van velen en tot teken dat weersproken wordt, zodat de innerlijke overwegingen van velen aan het licht zullen komen. – En ook je eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord.”
Er was ook een profetes: Hanna, dochter van Fanuël, van de stam van Aser. Ze was hoogbejaard: na haar meisjesjaren had ze zeven jaar met haar man geleefd. Nu was ze een weduwe van ongeveer vierentachtig jaar. Nooit ging ze weg van de tempel en ze diende de Heer nacht en dacht met vasten en gebed. Juist op dat moment kwam zij er bij staan. Antwoordend, loofde zij God en sprak over hem tot al wie uitzag naar de verlossing van Jeruzalem.
Toen ze alles volgens de wet van de Heer hadden volbracht, keerden ze terug naar Galilea, naar hun stad, Nazaret. Het kindje groeide op en werd gesterkt, het werd vervuld van wijsheid en de genade van God was met hem.

Dit verhaal gaat over vier belangrijke personages uit Jezus’ leven.
Zijn ouders, Maria en Jozef
Ze stonden stevig geworteld in hun geloofstraditie. Vol vertrouwen hebben ze zijn prille leven toegewijd aan G-d. Ze hebben hem geleerd (al doende) hoe G-d met mensen begaan is en hoe hij mensen naar elkaar toekeert. Het was een ouderpaar waarin G-ds genade een woonplaats vond.
Twee bejaarde mensen, Simeon en Hanna
Hun leven lang reeds wachten ze op de vervulling van wat hen was toegezegd: het zien van de Messias! Hun wachten is een ver-wachten geworden, een open staan voor Léven. Zou ík het uithouden om mijn hele leven naar iets uit te kijken, waarvan ik niet weet of het komt? En zou ik het zíen als het zover is?
Zij zagen het in dat kleine kwetsbare kind. Ze zagen, dát wat nog niet te zien is, maar reeds ten volle aanwezig is! Ze stonden open voor het ‘spel’ van ontvangen, toewijden en terugkrijgen en in hen trilde de snaar van intense verwondering. Dit zien, de openheid voor het ‘goddelijke heil’, veranderde hun leven!

Lc.15,1-3.11-32 (19/03/2022)

Wie echter dichterbij kwamen om inderdaad te luisteren, waren allemaal ‘tollenaars en zondaars’ [uitschot in andermans ogen]. De farizeeën en schriftgeleerden morden daarover: “Die daar verwelkomt zondaars en eet met hen!” Daarom vertelde Jezus [drie] gelijkenissen tegen hen:
“Iemand had twee zonen. De jongste zei tegen de vader: “Vader, geef mij het deel van het vermogen dat mij toekomt.” En de vader verdeelde zijn bezit onder hen. Niet veel later zamelde de jongste alles bijeen en trok naar een ver land. Daar vergooide hij zijn vermogen met een reddeloos [asotèr / on-be-vrij-d] leven.
Toen hij nu alles uitgegeven had, kwam er een zware hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden. Hij ging op zoek en klampte zich vast aan een stedeling, die hem naar zijn velden stuurde om varkens te hoeden. Hij wou zelfs zijn buik vullen met de schillen die de varkens aten, maar niemand gaf ze hem. Daar kwam hij tot zichzelf en zei: “Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed, terwijl ik hier om kom van de honger?! Ik zal opstaan, naar mijn vader gaan en hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen [mij verwijderd van] de hemel en tegen jou. Ik ben niet meer waard je zoon genoemd te worden. Maak mij tot één van je dagloners.” En hij stónd op en ging naar zijn vader.
Toen hij nog ver weg was, zag zijn vader hem al en raakte ten diepste bewogen. Hij snelde op hem af, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk.
Nu zei de zoon tegen hem: “Vader, ik heb gezondigd tegen [mij verwijderd van] de hemel en tegen jou. Ik ben niet meer waard je zoon genoemd te worden.”
Maar de vader zei tegen zijn knechten: “Breng snel het voornaamste [= mijn] feestgewaad
en bekleed hem ermee, geef hem een ring [= familie-zegelring] aan zijn hand en sandalen aan zijn voeten [= zodat hij als vrij man kan gaan waar hij wil]. Breng het vetgemeste kalf en slacht het. Laten we een feestmaal houden en blij zijn, want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en werd teruggevonden!” En ze begonnen feest te vieren.
Nu was zijn oudste zoon op het veld. Toen hij aankwam en het huis naderde, hoorde hij muziek en dans. Hij riep een van zijn knechten/jongens en ondervroeg hem wat dat allemaal was. Die zei nu tegen hem: “Je broer is teruggekomen en je vader heeft het vetgemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.” Hij werd woedend en wilde onder geen beding binnenkomen.
Daarom kwam de vader naar buiten hem tegemoet en probeerde hem over te halen. Maar hij antwoordde zijn vader: “Kijk! Al zoveel jaren sta ik jou ten dienste en nooit heb ik een gebod van jou overtreden, en aan míj heb je nooit een bokje gegeven om eens met mijn vrienden feest te vieren. En nu die zoon van jou, die je vermogen heeft verbrast met hoeren, teruggekomen is, slacht je voor hém het vetgemeste kalf.”
Maar nu zei hij tegen hem: “Mijn kind, jíj bent altijd bij mij, en al wat van mij is, is van jou. Maar er moet feest en blijheid zijn, want die broer van jou was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en werd teruggevonden!””

Een verhaal over twee zonen en een vader, maar is het je al opgevallen dat er in dit verhaal ook een vierde persoon in het spel is? Het lijkt een toevallige randfiguur. Maar het is wel hij die het 'nieuws' aan de oudste zoon vertelt. En hoe vertelt hij het! Hij kent de gevoelige plek van de oudste en speelt er handig op in. “Dat gemeste kalf, weet je wel, (dat jij nooit gekregen hebt!), jouw vader heeft het laten slachten, omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.” Sluw insinueert hij datgene wat de oudste in zijn hart kan raken en kwetsen. Hij vertelt geen leugens, neen, hij verpest alleen de sfeer. Hij zet de oudste onopvallend tegen zijn vader op. Stel je eens voor dat hij een andere knecht had aangetroffen toen hij van het veld kwam, die niet over dat gemeste kalf was begonnen, maar iets gezegd had als: ”Je broer is teruggekomen, helemaal uitgehongerd en vol spijt. Je vader is zo gelukkig dat hij dit samen met jou wil vieren. Hij vroeg onmiddellijk naar jou.” Misschien was het dan wel een heel ander verhaal geworden.
Communicatie is zo bepalend en dus belangrijk om bij stil te staan. Is mijn communicatie een eerlijke communicatie? Drijft ze mensen uit elkaar of verbindt ze?