Lc. 6,1-5 (4/9/2021)
Het gebeurde eens dat Jezus op een sabbat door de velden liep. Zijn leerlingen plukten aren en aten die op door ze met hun handen stuk te wrijven. Enkele van de farizeeën nu zeiden tegen hen: “Waarom doen jullie iets wat niet toegestaan is op sabbat?”
Jezus antwoordde hen: “Hebben jullie dan niet gelezen wat David deed, toen hij en zijn metgezellen honger leden? Hoe hij het huis van God is binnengegaan en de toonbroden nam en opat en die ook aan zijn metgezellen gaf, [1Sam.21,1-6] terwijl die niet mogen gegeten worden, behalve enkel door de priesters?” [Lev.24,5-9] En hij zei hun: “De mensenzoon is de heer van de sabbat.”
Het gaat er allemaal heel gewoon en ongedwongen aan toe. Samen wandelen ze door de velden en spreken met elkaar. Tot dit ‘vrolijk tafereeltje’ uitmondt in een discussie: Is hier sprake van losbandig gedrag? Wordt hier de wet overtreden of gaat het hier over ‘vrijheid’ (≠ vrijblijvendheid)?
Het kan lijken alsof Jezus de wet overboord gooit. Hij zegt zelfs dat hij “heer is van de sabbat”, en zo lijkt hij zich dus ‘boven de wet’ te stellen. Maar elders zegt Jezus zeer nadrukkelijk: “Ik ben niet gekomen om de wet op te heffen, maar om haar te vervullen.” Het gaat dus niet over de wet op zich, maar wel over hoe ik er vrij mee omga?
‘Vrij staan’ tegenover de wet is blijkbaar iets anders dan ‘erboven staan’. Bij ‘erboven staan’ is mijn eigen goesting het doel; bij ‘vrij staan’ neem ik de wet niet als dóel, maar als middel, dat zich moet richten op een hoger doel: het welzijn (≠ welvaart) van de mens.
Wie de wet naleeft zonder zich de vraag te stellen of die wel het hoger doel dient, is eigenlijk ‘slaaf’ van de wet. Wie vrij is, hanteert de wet tot welzijn van de mens.