Lc.14,1-6 (29/10/2021)
Het gebeurde eens dat Jezus te gast was voor de maaltijd op sabbat in het huis van een overste van de farizeeën en zij hielden hem in de gaten.
Kijk! Iemand met oedeem stond voor hem. Jezus reageerde door aan de wetgeleerden en farizeeën te vragen: “Is het geoorloofd op sabbat te genezen, of niet?” Maar zij hielden zich stil. Jezus nam de man bij de hand, genas hem en liet hem gaan.
En tegen hen zei hij: “Wie van jullie zal, als je zoon of je os in een put valt, hem niet onmiddellijk er uit trekken, ook op de sabbat?” Ze waren niet in staat hier iets tegenin te brengen.
Als het over de wet gaat, is het voor Jezus heel duidelijk: alle wetten zijn ondergeschikt aan die ene, nl. G-d beminnen en je naaste als jezelf. Met dit in je achterhoofd zal je G-dgericht leven.
De vraag is of ik evenveel lef heb als Jezus? Zijn leven straalt het uit, die daad-werkelijke liefde. Consequent kiest hij er voor om zich, elke keer opnieuw, te laten leiden door die goddelijke liefde voor élke mens (in het bijzonder de meest kwetsbare) en op élk moment. Zonder aarzelen biedt hij ‘goede zorg’ aan de mens die op zijn weg komt, ook al is het sabbat. (Is het doel van de sabbat niet G-d eren? En hoe kan je dat beter doen dan door je medemens nabij te zijn, hem rechtop te helpen, te bevrijden en te helen?)
Jezus zegt het telkens weer, niet de wet staat voorop maar de nood van de ander. Niet de wet, maar je medemens zal je doen en laten richting geven. Jezus kijkt voorbij de verwijtende, veroordelende blikken, ziet de man en neemt hem bij de hand. En ik? Voor m’n eigen kind zou ik het doen zonder aarzelen. Waarom dan twijfelen voor een ander?
Lc.15,1-10 (4/11/2021)
Wie echter dichterbij kwamen om inderdaad te luisteren, waren allemaal ‘tollenaars en zondaars’ [uitschot in andermans ogen]. De farizeeën en schriftgeleerden morden daarover: “Die daar verwelkomt zondaars en eet met hen!” Daarom vertelde Jezus [drie] gelijkenissen tegen hen:
“Wie onder jullie, die honderd schapen heeft en er één van verliest, laat niet de negenennegentig alleen achter en zoekt het verloren schaap, totdat hij het vindt? En als hij het gevonden heeft, legt hij het op zijn schouders en is blij!: Als hij thuiskomt roept hij zijn vrienden en buren samen: Wees blij samen met mij, want het schaap dat verloren was, heb ik gevonden!”
Ik zeg jullie: Zo zal er blijheid zijn in de hemel om één zondaar die zich toekeert [naar God en zijn mensen], meer dan om negenennegentig rechtvaardigen die geen toekeer nodig hebben.
“Of welke vrouw, die tien zilveren munten heeft en er één van verliest, zal niet een lamp aansteken, het huis vegen en zorgvuldig zoeken, totdat ze die vindt? En als zij die gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buurvrouwen samen: Wees blij, samen met mij, want de zilveren munt die verloren was, heb ik gevonden!”
Ik zeg jullie: Zo zal er blijheid ontstaan bij de engelen van God om één zondaar die zich toekeert.
We vinden het wel mooi, zo van dat schaap en op zijn schouders en zo, Maar willen we ook dat schaap zíjn? Het moment van gevonden worden en op zijn schouders mogen liggen, dat willen we nog wel, maar willen we ook bij de kudde komen?
Waarschijnlijk verrast je deze vraag, omdat wij er meestal van uit gaan dan wij wel bij de grote groep brave schapen horen en wij ook wel ‘even zo goed willen zijn’ er een verloren schaap bij te nemen. Maar dan lezen we niet precies genoeg! “Wie dichterbij kwamen waren allemaal ‘tollenaars en zondaars”. De werkelijke kudde die Jezus rond zich verzamelde, waren allemáál ‘verloren schapen’. Wie zich niet tot deze categorie bekent, is … wolf!
De ‘toekeer’ die Jezus vraagt is – in het beeld klinkt het wat vreemd, maar in werkelijkheid is het zéér reëel: van wolf naar verloren schaap! (Wellicht helpt het als die wolf wat dieper in zichzelf kijkt en daar eerlijk vaststelt dat zijn gegrom alleen maar zelf-verdediging is van een ikje dat zich kwetsbaar voelt.)
Hoe zalig zou het niet zijn – denk ik nu als ‘wolf’ – éindelijk even te mogen rusten van wat mij zogezegd bedreigt … Maar … dan word ik opgenomen in die kudde … en wíl ik wel bij die ‘allemaal tollenaars en zondaars’ horen? …
Lc.17,11-19 (10/11/2021)
Op weg naar Jeruzalem ging Jezus tussen Samaria en Galilea in. Toen hij daar een dorp binnenging, kwamen tien melaatsen hem tegemoet, die op een afstand bleven staan.
Ze riepen: “Jezus, ontferm je over ons!” Jezus zag hen aan en zei: “Ga, en toon jullie aan de priesters.” En terwijl ze gingen, werden ze gereinigd.
Eén van hen nu, toen hij zag dat hij geheeld was, keerde terug en verheerlijkte God met luide stem, en hij viel voor Jezus’ voeten neer om hem te danken – en hij was een Samaritaan [die volgens de Joden niet op de juiste wijze hun geloof beleefden].
Jezus vroeg hem: “Zijn niet alle tien gereinigd? Waar zijn dan de andere negen? Is er dan niemand teruggekeerd om God de eer te geven dan alleen deze allochtoon [allogenes: van een andere afkomst]?” En hij zei tegen hem: “Sta op en ga. Je geloof heeft je behoed.”
Er zit beweging in dit stukje Evangelie, een dynamiek van komen, gaan en terugkomen. Geloof drukt zich uit in het op weg gaan, én … in het terugkeren naar de Bron van Léven; dat is het ‘extra’ van die ene Samaritaan. Hij keert terug, niet omdat hij wel dankbaar is en de andere negen niet – waarom zouden die anderen ondankbaar zijn? Ook de anderen zullen G-d gaan loven, maar waarschijnlijk in de tempel, bij de priesters, bij wie zij moesten zijn om een gezondheidsattest te bekomen (ter controle). Maar daar is een allochtoon niet welkom. De buitenstaander keert terug naar Jezus, de Bron van Léven. Attesten en controles zijn voor hem geen prioriteit. Hij kiest in de eerste plaats voor Léven en weet waar hij daarvoor moet zijn! Het is typisch voor het Lucasevangelie dat de buitenstaander, de uitgeslotene, de Samaritaan in dit geval, het uiteindelijk beter begrijpt. Hij ‘weet’ dat bij Jezus G-ds bedoeling met het leven en met de mensen aan het licht komt en dat daar de goddelijke liefde zichtbaar en tastbaar wordt. Vanuit die Liefde mag hij opstaan en gaan, en gaat de beweging verder.
Lc.19,11-28 (17/11/2021)
Terwijl ze hiernaar luisterden, voegde hij er nog een gelijkenis aan toe, omdat hij dicht bij Jeruzalem was en men dacht dat het koninkrijk van God dan onmiddellijk openbaar zou worden:
“Iemand van hoge afkomst reisde naar een ver land om het koningschap te ontvangen en dan terug te keren. Hij riep tien van zijn dienaren. Hij gaf hen elk een trimesterloon met de opdracht: Drijf daar handel mee totdat ik terugkom. Zijn landgenoten echter haatten hem en zonden een gezantschap achterna om te zeggen: Wij willen niet dat deze man koning is over ons. Toen hij nu terug kwam, na het koningschap ontvangen te hebben, liet hij de dienaren aan wie hij het geld had gegeven bij zich roepen om te weten wie wat verhandeld had.
De eerste kwam bij hem en zei: “Jouw trimesterloon heeft het tienvoudige voortgebracht.” Hij zei tegen hem: “Uitstekend, goede dienaar, omdat je in het kleinste trouw bent geweest, zul je gezag hebben over tien steden.”
Toen kwam de tweede en zei: “Jouw trimesterloon heeft het vijfvoudige voortgebracht.” Ook tegen hem zei hij: “Ook jij krijgt het over vijf steden.”
Nu kwam een ander en zei: “Ziehier jouw trimesterloon, ik heb het bewaard, verborgen in een doek. Ik was bang, omdat je streng bent: je neemt wat je niet hebt gegeven, je oogst wat je niet hebt gezaaid.” Tegen hem zei de heer: “Met je eigen woorden zal ik je oordelen, slechte dienaar. Je meende dat ik een streng mens ben, die neemt wat ik niet heb gegeven en oogst wat ik niet heb gezaaid. Waarom heb je mijn geld dan niet bij de bank gegeven, zodat ik het bij mijn terugkomst met rente kon terugvorderen?”
Nu zei hij tegen de omstaanders: “Neem dat trimesterloon van hem af en geef het aan wie er tien heeft.” Ze zeiden verbaasd: “Maar heer, hij heeft er al tien!” Ik zeg jullie: “Aan al wie heeft, zal gegeven worden, en van al wie niet heeft, zal zelfs wat hij heeft weggenomen worden.
En daarnaast: Die vijanden, die niet wilden dat ik koning over hen ben, breng ze hier en slacht ze voor mijn ogen af.”
Hierna trok hij verder naar Jeruzalem.
Een weerbarstig verhaal. De gelijke beoordeling van wie meer of minder bereikt heeft, horen we wel graag. Maar de strenge straf voor wie bang was … en het ‘aan wie heeft zal gegeven worden …’, daar draaien we liever omheen alsof het niet voor ons bestemd is.
Alle leerverhalen zijn zwart-wit. Dat maakt het duidelijker. En zie ook in welke context Jezus ze vertelt. “Men dacht dat het koninkrijk van God onmiddellijk openbaar zou worden.” Jezus wil ons dus iets vertellen over de tussentijd, waarvan niemand weet hoe lang die zal duren, zelfs Jezus niet (Mc.13,32).
Dan wordt Jezus’ boodschap ‘simpel’: Als je toch niet weet wanneer en hoe ‘het einde’ komt, hou je er dan ook niet mee bezig en doe gewoon voort! Met wie je bent en hebt, doe gewoon wat moet en ga daarmee door, wat er ook gebeure in je leven of met de wereld. De slechtste raadgever is de angst! Omgekeerd staat het woord er niet, maar het is wel duidelijk: Laat vertrouwen (wat in het Grieks hetzelfde woord is als: geloof) je leiden.
En ja: Wie leeft vanuit angst, zal op den duur vaststellen dat dat zich wreekt. En wie het aandurft te beginnen leven vanuit vertrouwen, zal merken dat dat groeit en leven geeft!
Lc.21,12-19 (24/11/2021)
“Maar vóór dit alles, zullen zij de hand aan jullie slaan. Ze zullen jullie vervolgen en je uitleveren aan synagogen en gevangenissen, en ze zullen je voor koningen en gouverneurs slepen, omwille van mijn naam.
Het zal voor jullie uitlopen op een getuigenis [marturion à martelaarschap]. Neem dan ter harte dat je je verantwoording niet tevoren moet instuderen, want ikzelf zal jullie een taal en wijsheid geven die niemand van jullie weerstrevers zal kunnen weerstaan of weerleggen.
Ja, ook door ouders en broers, verwanten en vrienden, zullen jullie uitgeleverd worden. Sommigen van jullie zullen ze doden. Jullie zullen gehaat worden door allen omwille van mijn naam.
Maar geen haar van jullie hoofd zal verloren gaan! In je standvastigheid verwerf je je leven!”
Wanneer G-d de richting van jouw leven mag bepalen, kan je ervan op aan dat je geen zorgeloos leventje tegemoet gaat. G-dgericht leven zál gegarandeerd spanningen met zich meebrengen. (Daar mag je zeker van zijn.) Mensen – ver weg, maar evenzeer zij die dicht bij je staan – zullen je negeren, belachelijk maken en overleveren omwille van je keuzes, omwille van jouw manier van leven. Het zal niet eenvoudig zijn. Familie en vrienden zullen je niet meer begrijpen – straffer nog, ze zullen je haten. Ze zullen je ter verantwoording roepen voor wat je doet en zegt en dan zal jij moeten getuigen. Je zal een ‘getuigenis afleggen’, niet als een rationeel discours. Je zal woorden spreken vanuit je Léven in Verbondenheid met G-d. In-gebed in de goddelijke Geest zal je woorden aangereikt krijgen om te getuigen over hem, over Liefde, Léven en Vertrouwen. Jezus zegt: “ Hou vast, hou vol, wees standvastig! Geen haar van jullie hoofd zal verloren gaan!” Daar mag je op vertrouwen.
Lc.15,29-37 (1/12/2021)
Jezus vertrok van daar [de kuststrook ten noordwesten van Galilea] en kwam bij het meer van Galilea [volgens het Marcus-evangelie bij Dekapolis, ten zuidoosten van het meer, dat niet Joods was]. Hij trok de berg op en ging daar zitten [om te onderrichten].
Er kwamen heel veel mensen naar hem toe, die ook lammen, blinden, doofstommen, verminkten en vele anderen met zich mee brachten en aan Jezus’ voeten neerlegden. En hij heelde hen. Al die mensen zagen vol verwondering dat doofstommen spraken, verminkten gezond werden, lammen liepen en blinden zagen, en zij verheerlijkten de God van Israël.
Maar Jezus riep zijn leerlingen bij zich: “Die mensen beroeren mij tot in mijn binnenste, want ze zijn al drie dagen bij mij en hebben niets te eten. Ik wil hen niet zonder eten wegsturen, anders bezwijken ze onderweg.”
Zijn leerlingen zeiden: “Vanwaar halen wij in dit afgelegen gebied zoveel broden om zoveel mensen voldoende te voeden?” Jezus vroeg hun: “Hoeveel broden heb je?” Ze zeiden: “Zeven, en enkele visjes.”
Hij gebood de mensen op de grond te gaan zitten. Hij nam de zeven broden en de vissen en na gedankt te hebben [eucharistein], brak hij ze en gaf ze aan zijn leerlingen, die ze uitdeelden aan de mensen. Allen aten en werden volop gevoed. En toen ze de overblijvende stukken ophaalden, waren er zeven manden vol.
Valt het je niet op hoe lichamelijk – daad-werkelijk – Jezus bezig is?! Hij geeft wel onderricht, wat we uiteraard wel eerder een innerlijk gebeuren kunnen noemen, maar de meeste aandacht gaat naar de lammen, blinden, enz. Uit de individuele helingsverhalen weten we ook dat hij dat altijd doet door de mensen aan te raken, ook als dat niet mag van de wet! En er is meer: Hij heeft er aandacht voor dat mensen eten moeten krijgen. Écht eten, geen luxe, maar wel gezond en voedzaam, “anders bezwijken ze onderweg”.
En dát alles is voor hem “Eucharistie”!
Ik laat de vraag aan de lezer hoe het met onze “Eucharistie” gesteld is. Maar bedenk dus dat je naar twee kanten moet kijken: Weerspiegelt de “Eucharistie” zoals wij die vieren, iets van dít – daad-werkelijke – leven van Jezus? Én weerspiegelt ons eigen leven iets van deze “Eucharistie” zoals Jezus die beleeft?