Verbonden Leven

Lc.9,51-62 (26/06/2022)

Nu gebeurde het, toen de dagen van zijn erkenning vervuld zouden worden, dat Jezus vastberaden zijn weg ging naar Jeruzalem. Hij zond boden voor zich uit. Die kwamen in een Samaritaans dorp om zijn komst voor te bereiden. Maar zij wilden hem niet ontvangen omdat zijn weg ging naar Jeruzalem.
De leerlingen Jakobus en Johannes reageerden hierop: “Heer, wil je dat wij vuur van de hemel afroepen om op hen neer te komen en hen te verteren, zoals ook [de profeet] Elia gedaan heeft?” [2Kon.1,9-15] Maar Jezus keerde zich af en wees hen op strenge toon terecht: “Jullie beseffen niet welke geest in jullie leeft! De mensenzoon is niet gekomen om mensen verloren te doen gaan, maar om ze te behoeden.” En zij trokken naar een ander dorp.
Terwijl ze op weg waren [naar Jeruzalem] zei iemand tegen Jezus: “Ik zal je volgen, waar je ook gaat, heer!” Jezus antwoordde hem: “De vossen hebben holen en de vogels van de hemel hebben nesten, maar de mensenzoon heeft niets waar hij het hoofd kan neerleggen.”
Tot een ander zei hij zelf: “Volg mij.” Maar die zei: “Heer, sta mij toe eerst terug te gaan om mijn vader te begraven.” [Gen.50,5-14] Jezus antwoordde hem: “Laat de doden hun eigen doden begraven. Maar jij, ga en verkondig overal het koninkrijk van God.”
Nog iemand anders zei: “Ik zal je volgen, heer, maar sta mij toe eerst afscheid te nemen van mijn huisgenoten.” [1Kon.19,19-21] Jezus antwoordde hem: “Niemand die zijn hand aan de ploeg slaat en kijkt naar wat achter hem ligt, is geschikt voor het koninkrijk van God.”

Vandaag horen we het scharnierstuk uit het Lucas-Evangelie. Tot nu trok Jezus vooral rond in Galilea, zijn geboortestreek, en trok daar ‘al weldoende’ rond. Nu zien we hoe hij de steven wendt naar de politieke en religieuze hoofdstad Jeruzalem. Wat daar zou gebeuren, was toen al duidelijk zichtbaar: de oversten zouden zich tegen hem keren.
Dat dat zou uitlopen op zijn dood, was voorspelbaar. Dus bereidt hij zijn leerlingen hierop voor. Het leerlingschap komt a.h.w. in een tweede versnelling. Zijn ze er klaar voor, om in diepte te begrijpen wat er zal gebeuren én om daarna de fakkel over te nemen? Jezus gaat zelf vastberaden zijn weg, als levend voorbeeld voor zijn volgelingen, én hij windt er geen doekjes om dat dat volgelingschap niet simpel wordt, maar ze krijgen én de positieve geest mee, én de vóóruitkijkende uitdaging.
We weten uit het vervolg dat sommigen – de meesten – onderweg zullen afhaken, anderen aan het eind. Hoe ver zal ík meegaan?

Lc.10,25-37 (10/07/2022)

Toen stond er een zekere wetgeleerde op en vroeg Jezus, om hem uit te testen: “Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwig leven?” Jezus antwoordde hem: “In de wet, wat staat daar geschreven? Hoe lees jij dat?” Hij antwoordde nu en zei: “Je zult de heer, je God, daadwerkelijk liefhebben, uit heel je hart en heel je wezen, uit heel je kracht en heel je verstand, en je naaste [de mensen rondom je] zoals jezelf.” [Deut.6,5; Lev.19,18] Jezus zei: “Terecht heb je dit geantwoord. Doe dit en je zult leven.” De wetgeleerde wilde echter zijn vraag verduidelijken en vroeg Jezus daarom nog: “Wie is ‘mijn naaste’?” [“Wie is er vervat in ‘de mensen rondom mij’?”] Toen vertelde Jezus het volgende:
Op zekere dag ging iemand van Jeruzalem naar Jericho. Onderweg werd hij door rovers overvallen. Ze schudden hem uit en sloegen hem en lieten hem halfdood achter. Toevallig kwam nu ook een priester op dezelfde weg. Toen hij de man in de gaten kreeg, ging hij hem aan de andere kant van de weg voorbij. Ook kwam er een tempelbedienaar langs. Hij ging kijken, maar ging hem ook aan de andere kant van de weg voorbij. Nu kwam er een Samaritaan [vreemdeling] op reis bij die plek. Hij zag de man en raakte diep bewogen. Hij kwam tot bij hem, verbond zijn wonden en goot er olie en wijn over. Dan tilde hij hem op zijn
eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en zorgde voor hem. ’s Anderendaags gaf hij twee daglonen aan de herbergier en zei hem: “Verzorg hem, en als je meer moet besteden: ikzelf zal het je bij mijn terugkomst betalen.”
Wat denk je: Wie van deze drie is de naaste geworden [Wie van deze drie heeft gestaan rondom] van de man die in de handen van de rovers viel?” De wetgeleerde antwoordde: “Degene die hem barmhartigheid heeft gedaan.” Jezus zei nu tegen hem: “Ga, en jij, doe evenzo!”

Dit is – naar het schijnt – het wereldwijd meest bekende verhaal van het christendom, dat dan ook ‘de godsdienst van de naastenliefde’ genoemd wordt. De wetgeleerde stelt dus een belangrijke vraag: “Wie is ‘mijn naaste’?” Hij vraagt van Jezus een definitie – afgrenzing – van wie daaronder valt, en dus ook wie níet.
Jezus antwoordt zoals we hem kennen: dogmatische definities zijn aan hem niet besteed. Hij vertelt ‘verhaaltjes’. Maar ‘verhaaltjes’ zijn snedig en houden verrassingen in. Met de drie personages die ten tonele komen kon de wetgeleerde nog denken zijn ‘definitie’ te krijgen: elk van de drie heeft redenen die bij de ander (het slachtoffer) liggen om zijn eigen gedrag te be-palen (= af te grenzen). Éigenlijk zeggen ze dus: Het ligt niet aan mij dat ik de ander niet kan helpen, hij valt buiten mijn definitie.
De Samaritaan laat zich niet doen door de definitie die hem aangeschreven wordt! En dat gooit roet in het eten van wie uitgaat van die definities. Ze zijn immers dus níet be-palend! Ik kán anders reageren! Wanneer?
Als ík naaste wíl zijn!

Lc.12,13-21 (31/07/2022)

Iemand uit de menigte rondom, zei nu: “Meester, zeg tegen mijn broer dat hij de erfenis moet delen met mij.” Jezus antwoordde hem: “Mens, wie heeft mij aangesteld over jullie
als rechter of verdeler?”
Hij ging verder tegen allen: “Zie toe en wacht je ervoor steeds meer te willen hebben! Want zelfs als iemand overvloed heeft, behoort zijn leven niet tot zijn bezit.”
En hij vertelde een gelijkenis:
“Het land van een zekere rijke had veel opgebracht. Hij overlegde bij zichzelf: “Wat zal ik doen, want ik heb niets om de oogst in op te slaan?” En hij zei: “Dit zal ik doen: Mijn bestaande schuren zal ik afbreken en grotere bouwen, mijn oogst en al mijn goederen kan ik daarin dan opslaan. En tot mezelf zal ik zeggen: Ik, ik heb vele goederen liggen, voor jaren ver. Rust uit, eet, drink, maak plezier.” Maar God zei tegen hem: “Verdwaasde! Nog deze nacht wordt je leven opgeëist. En alles wat je hebt voorbereid, voor wie is dat dan?”
Zo gaat het met wie schatten opslaat voor zichzelf, maar niet rijk is in God.

Familieruzies omwille van erfenissen, wie kent ze niet? Als het uit de hand loopt, stappen we ermee naar de vrederechter en dat is nu juist wat Jezus niet wil: rechter zijn. Hij is niet gekomen om geschillen op te lossen. ’t Enige dat hij kan en wil doen is een levenswijze voorhouden, een basisprincipe om uit te leven, nl: je leven is je gegeven niet met de bedoeling om schatten voor jezelf te verzamelen, maar om rijk te worden in G-d!
De rijkdom waar hij voor ijvert, heeft niets van doen met hebzucht (= steeds meer willen bezitten). Hoe veel je ook bezit, je leven bezit je nooit! - Een lastige gedachte om te doorleven in een maatschappij waar wetenschap en maakbaarheid hoogtij vieren.
Rijk zijn in G-d lijkt dus niets te maken te hebben met hoeveel of wat je bezit, maar rijk word je door het gekregen leven te breken en te delen. Dan zal je Léven in overvloed.

Lc.9,57-62 (28/09/2022)

Terwijl ze op weg waren [naar Jeruzalem] zei iemand tegen Jezus: “Ik zal je volgen, waar je ook gaat, heer!” Jezus antwoordde hem: “De vossen hebben holen en de vogels van de hemel hebben nesten, maar de mensenzoon heeft niets waar hij het hoofd kan neerleggen.”
Tot een ander zei hij zelf: “Volg mij.” Maar die zei: “Heer, sta mij toe eerst terug te gaan om mijn vader te begraven.” [Gen.50,5-14] Jezus antwoordde hem: “Laat de doden hun eigen doden begraven. Maar jij, ga en verkondig overal het koninkrijk van God.”
Nog iemand anders zei: “Ik zal je volgen, heer, maar sta mij toe eerst afscheid te nemen van mijn huisgenoten.” [1Kon.19,19-21] Jezus antwoordde hem: “Niemand die zijn hand aan de ploeg slaat en kijkt naar wat achter hem ligt, is geschikt voor het koninkrijk van God.”

Volgelingschap is er blijkbaar in allerlei soorten. Drie mini-roepingsverhalen; drie keer anders. Dat is op zich al ook voor ons ‘goed nieuws’. Ook ónze wijze van leerling zijn, mag gevarieerd zijn, elk naar zijn eigen aard – zoals het toch ook al van bij de schepping klonk!
Ook interessant om te zien is dat in deze gevarieerde roepingen er telkens een ander aspect van Jezus’ zending tot uiting komt. Hier is dat: het leven van een christen is sober, gaat niet over de dood maar over iets levends, en is per definitie toekomst-gericht.
Wat zou Jezus zeggen over het aspect dat in míjn roeping ligt? Zou dat ook zo’n wezenlijk element zijn, waarzonder ‘het koninkrijk van God’ eigenlijk niet kan? Ik denk dat we dat inderdaad zo moeten stellen! Wij zijn zo uniek geschapen dat elk van ons zijn eigen deel moet binnenbrengen in dat geheel van G-ds rijk. Alleen dan wordt het ‘heel’.
Van elk van de drie wordt niet gezegd wat hun antwoord was. Dat is natuurlijk om ons ons éigen antwoord te laten geven …

 

Lc. 1,67-80 (24/12/2022)

Zijn vader Zacharias werd vervuld van heilige geest en sprak profetisch uit:
“Gezegend de Heer, de God van Israël,
want hij heeft daad-werkelijk omgezien naar zijn volk
en het verlossing bereid.
Hij heeft voor ons een bevrijdende kracht gewekt
uit het huis van David, zijn Dienaar,
zoals hij het van oudsher had gezegd
bij monde van zijn heilige profeten:
Bevrijding van onze weerstrevers
en uit de handen van al wie ons haten
– en zo tederheid te tonen over onze vaders
en indachtig te zijn zijn heilig verbond,
de eed die hij aan Abraham had gezworen –
zodat wij onbevreesd hem zouden dienen,
gered uit de handen van onze weerstrevers,
in heiligheid en integriteit voor zijn aangezicht,
al de dagen van ons leven.
En ook jij, jongetje,
zult profeet van de Allerhoogste worden genoemd.
Want je zult voor de Heer uitgaan
om zijn wegen te bereiden;
om zijn volk bekend te maken met zijn bevrijding
in de vergeving van hun zonden,
door de innige tederheid van onze God
waarmee hij daad-werkelijk naar ons heeft omgezien
– stralend licht uit den hoge,
dat verschijnen zal
aan al wie zitten in duisternis
en schaduw van de dood –;
en om onze voeten te richten
op een weg van vrede.”
Het jongetje groeide op en werd gesterkt in de geest.
Hij verbleef op eenzame plaatsen
tot de dag dat hij zich aan Israël bekend maakte.

Zouden (groot)vaders (en (groot)moeders) vandaag bij de geboorte van hun (klein)kind dergelijke grootse woorden durven uitspreken, al was het maar in de stilte van hun hart? We mogen het hopen!
Want wordt niet in élk kind G-ds Genade tastbaar? Is élk kind niet een omzien van G-d naar zijn volk? Is élke nieuwe geboorte niet de geboorte van nieuwe hoop? Is élk kind niet de aanwezigheid van G-ds tederheid?
Als wij in het komende jaar weer eens aan een wiegje staan, laat ons dan ook maar ‘profetische woorden’ over het jongetje of meisje uitspreken. ‘Profetische woorden’ zijn geen voorspellingen of waarzeggerij, maar wel een zegenwens waarmee G-ds geestkracht werkzaam wil worden in het leven van dit kind. Élk kind kan immers in zijn eigen unieke levensloop – als het ‘in die geest’ leeft – “de wegen bereiden voor de Heer” en “de voeten richten naar vrede”.

Lc.15,1-3.11-32 (11/03/2023)

Wie echter dichterbij kwamen om inderdaad te luisteren, waren allemaal ‘tollenaars en zondaars’ [uitschot in andermans ogen]. De farizeeën en schriftgeleerden morden daarover: “Die daar verwelkomt zondaars en eet met hen!” Daarom vertelde Jezus [drie] gelijkenissen tegen hen:
“Iemand had twee zonen.
De jongste zei tegen de vader: “Vader, geef mij het deel van het vermogen dat mij toekomt.” En de vader verdeelde zijn bezit onder hen. Niet veel later zamelde de jongste alles bijeen en trok naar een ver land. Daar vergooide hij zijn vermogen met een reddeloos [asotèr / on-be-vrij-d] leven.
Toen hij nu alles uitgegeven had, kwam er een zware hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden. Hij ging op zoek en klampte zich vast aan een stedeling, die hem naar zijn velden stuurde om varkens te hoeden. Hij wou zelfs zijn buik vullen met de schillen die de varkens aten, maar niemand gaf ze hem.
Daar kwam hij tot zichzelf en zei: “Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed, terwijl ik hier om kom van de honger?! Ik zal opstaan, naar mijn vader gaan en hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen [mij verwijderd van] de hemel en tegen jou. Ik ben niet meer waard je zoon genoemd te worden. Maak mij tot één van je dagloners.” En hij stónd op en ging naar zijn vader.
Toen hij nog ver weg was, zag zijn vader hem al en raakte ten diepste bewogen. Hij snelde op hem af, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk.
Nu zei de zoon tegen hem: “Vader, ik heb gezondigd tegen [mij verwijderd van] de hemel en tegen jou. Ik ben niet meer waard je zoon genoemd te worden.”
Maar de vader zei tegen zijn knechten: “Breng snel het voornaamste [= mijn] feestgewaad
en bekleed hem ermee, geef hem een ring [= familie-zegelring] aan zijn hand en sandalen aan zijn voeten [= zodat hij als vrij man kan gaan waar hij wil]. Breng het vetgemeste kalf en slacht het. Laten we een feestmaal houden en blij zijn, want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en werd teruggevonden!”
En ze begonnen feest te vieren.
Nu was zijn oudste zoon op het veld. Toen hij aankwam en het huis naderde, hoorde hij muziek en dans. Hij riep een van zijn knechten/jongens en ondervroeg hem wat dat allemaal was. Die zei nu tegen hem: “Je broer is teruggekomen en je vader heeft het vetgemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.”
Hij werd woedend en wilde onder geen beding binnenkomen. Daarom kwam de vader naar buiten hem tegemoet en probeerde hem over te halen. Maar hij antwoordde zijn vader: “Kijk! Al zoveel jaren sta ik jou ten dienste en nooit heb ik een gebod van jou overtreden, en aan míj heb je nooit een bokje gegeven om eens met mijn vrienden feest te vieren. En nu die zoon van jou, die je vermogen heeft verbrast met hoeren, teruggekomen is, slacht je voor hém het vetgemeste kalf.”
Maar nu zei hij tegen hem: “Mijn kind, jíj bent altijd bij mij, en al wat van mij is, is van jou. Maar er moet feest en blijheid zijn, want die broer van jou was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en werd teruggevonden!””

Jezus schetst hier – heel gewaagd – een beeld van ‘de zonde van de getrouwen’. Het is geen concrete lijst van fouten, maar wel een bepaalde verborgen mentaliteit: ze dienen G-d uit plicht, misschien zelfs uit overtuiging, … maar zonder voeling met G-d zelf, met als gevolg dat ze niet meer zien wat G-d voor hen in petto heeft.
Hij vertelt over twee zonen die elk hun eigen weg gaan. Wanneer de jongste thuiskomt en door de vader feestelijk onthaald wordt, breekt er iets bij de oudste. Menselijk gezien is dat best te begrijpen. “Waarom plotsklaps die vergeving van de jongste? Waarom ben ik dan heel mijn leven (zo strikt) gehoorzaam geweest aan mijn vader?”, denkt hij.
Het verwijt van de oudste is zuur: “Je hebt me nooit ..., terwijl die zoon van u …”.
Hij eist een rechtvaardige beloning. Het antwoord van zijn vader wil hij niet horen. Het lijkt hem een troostprijs. Hij had toch met heel veel ijver zijn vader gediend ...
Misschien ontbrak hem de ervaring van de vader zelf, zijn liefde voor hem.
Wat zijn vader hem werkelijk wilde leren ging aan hem, in al zijn ijver, voorbij: leven en werken, zo vrij als een kind.