Lc.6,12-19 (7/9/2021)
Het gebeurde nu in die dagen dat hij wegtrok naar de berg om te bidden. Hij was de hele nacht door in gebed van God.
Toen het dag werd, riep hij zijn leerlingen bij zich en koos er twaalf uit die hij afgezanten [apostolos] noemde:
Simon, die hij ook rots [petros] noemde, en zijn broer Andreas, Jakobus en Johannes, Filippus en Bartolomeüs, Matteüs en Tomas, Jakobus [de zoon] van Alfeüs en Simon die de ijveraar [zeloot] genoemd werd, Judas van Jakobus en Judas, de man van Keriot, die een verrader werd.
Toen hij met hen de berg was afgedaald, bleef hij staan op een vlakke plaats. Een groot aantal van zijn leerlingen en een menigte mensen uit heel Judea en Jeruzalem en van de kuststreek van Tyrus en Sidon, waren gekomen om hem te horen en van hun ziekten te worden genezen. Ook wie belast was met nog niet gereinigde geesten, werden geheeld.
Heel de menigte zocht hem aan te raken, want er ging een dynamiek van hem uit die allen genas.
Hier wordt in enkele zinnen Jezus’ leven samengevat: bidden, onderricht geven, helend nabij zijn en dit samen met mensen. Tot slot staat er nog: ‘Er ging een dynamiek van hem uit.’ Hij zet duidelijk íets in beweging. Ook nu nog!
Deze dynamiek gaat twee richtingen uit.
• de richting van de mensen: Jezus roept twaalf leerlingen. Hij wil/kan niet zonder hen. Voor hem is de wisselwerking – G-d en mens, mens en G-d – noodzakelijk.
• de richting van G-d: Hij trok de berg op om te bidden. Zijn keuzes en beslissingen vloeien voort uit de intense verbondenheid met die Ene.
Twee grondrichtingen. Ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en geven zijn leven een dynamiek. Zijn leven vertrekt bij G-d, bij de goddelijke liefde die hij mag ervaren, maar die Liefde kan hij niet voor zichzelf houden. Ze stroomt, heelt mensen en zet hen in beweging.
Zo is Jezus, die mens-geworden liefdesdynamiek, een dynamiek die verder gaat, ook nu nog!
Lc.9,46-50 (27/09/2021)
Bij hen ontstond de woordenwisseling over wie van hen de grootste zou zijn.
Jezus zag de woordenwisseling van hun hart. Hij nam een kindje bij de hand en zette het naast zich. Hij zei tegen hen: “Wie omwille van mij open staat voor zelfs maar dit kindje, staat open voor mij. En wie open staat voor mij, staat open voor wie mij gezonden heeft. Want de kleinste onder jullie allen, die zal groot zijn.”
Johannes reageerde: “Meester, wij zagen iemand die demonen uitdreef in jouw naam. Wij hebben het hem verhinderd omdat hij geen volgeling is, zoals wij.”
Jezus antwoordde hem echter: “Verhinder het hem niet! Want wie niet tegen ons is, is voor ons.”
Zo leer-ling; zo menselijk; … Laten we niet te vlug denken dat we al op de hoogte van onze Leermeester gekomen zijn!
Terwijl wij discussiëren (soms ook letterlijk, meestal ‘in ons hart’) over hoe we groot (en de grootste) kunnen worden, heeft onze Leermeester het over een kindje.
Laten we dat niet te romantisch opvatten: kinderen werden in die tijd amper geacht. Ze waren hooguit ‘iets wat nog iets moet worden’. Met zijn gebaar wijst Jezus er net op dat wie écht leerling van hem wil zijn, moet openstaan voor wat níet geacht wordt!
Dat is menselijk en maatschappelijk gezien natuurlijk érg tegendraads; zeg maar: moeilijk te bevatten en nóg moeilijker te realiseren. Maar voor Jezus mag het klein beginnen. Elke ‘goede daad in zijn naam’ is een stap in de goede richting van G-ds droom. Maar daarvoor is dus een open en ontvankelijke houding nodig, anders zouden we ernaast kunnen kijken. (Zie ook het parallelle commentaar van gisteren.) Het is te zien in wie ons níet volgt en in een ongeacht kindje!
Lc.10,1-9 (18/10/2021)
Hierna stelde de heer nog tweeënzeventig anderen aan. Hij zond hen twee aan twee voor zich uit naar elke stad en plek waar hij zelf wilde komen. Hij zei hen:
“De oogst is wel overvloedig, maar arbeiders zijn er weinig. Vraag daarom aan de heer van de oogst dat hij arbeiders uitstuurt in zijn oogst.
Ga, maar let op!
Ik zend jullie als lammeren midden de wolven.
Belaad je niet met een geldbuidel,
niet met een reiszak, noch met sandalen.
Groet niemand [uitgebreid] langs de weg.
In welk huis je ook onderdak krijgt,
zeg eerst en vooral: “Vrede aan dit huis!”
Als daar een zoon van de vrede woont,
dan zal jullie vrede op hem rusten.
Zoniet, laat ze dan op jullie terugkeren.
Blijf in hetzelfde huis,
eet en drink wat er is,
want de arbeider is zijn loon waard.
Verleg je niet van het ene huis naar het andere.
In iedere stad die jullie binnengaan
en waar je ontvangen wordt:
Eet wat jullie wordt voorgezet,
heel haar zieken
en verkondig allen:
“Het koninkrijk van God is jullie genaderd.”
Het kleine aantal arbeiders was reeds in Jezus’ tijd een bekommernis. Voor Jezus is het geen reden om bij de pakken te blijven neerzitten. Hij zendt nog 72 anderen de wereld in. “Ga, zegt hij, en vraag (bid om) nog wat extra arbeiders”. Het lijkt een bekommernis van alle tijden. De vraag is, of wij, net als Jezus, durven vertrouwen dat de oogst groot is? Hij stuurde zijn leerlingen naar plaatsen waar hij nog niet kwam en sprak reeds van een oogst die overvloedig zal zijn.
Hoe zullen wij die oogst herkennen te midden van al het tumult van deze wereld?
Door aandachtig te leven ín de wereld.
Door ‘vrij’ te zijn, vrij van alle ballast, om open en ontvankelijk de ander tegemoet te kunnen gaan.
Door ‘in vrede’ te leven, zodat je al het vredevolle kan herkennen. Leven in vrede doet vrede uitstralen. Let wel op, want er zijn plaatsen waar de vrede niet wordt aangenomen, laat ze daar bij jou terugkomen.
Aan de arbeiders om te verkondigen: G-ds Rijk is genaderd … zullen wij het herkennen?
Lc.13,18-21 (26/10/2021)
Daarop zei Jezus: “Waarop lijkt het koningschap van God? Waarmee zal ik het vergelijken? Het lijkt op een mosterdzaadje. Iemand wierp het in zijn tuin en het groeide en werd een grote struik met vele takken waarin de vogels van de hemel zich nestelden.”
En opnieuw zei hij: “Waarmee zal ik het koningschap van God vergelijken? Het lijkt op gist dat een vrouw verborg in een grote hoeveelheid meel, zodat het in z’n geheel doorgistte.”
De wijze waarop G-d ‘koning’ is – dat is: een volk ten goede leidt – en wij dus zijn (nederige?) dienaren, is verrassend genoeg níet die van grootse plannen of realisaties, maar van kleine (maar zeer daad-werkelijke) ín-wezigheid.
Voor ons, mensen, is het vaak lastig dat voor lief te nemen. Wij zien het liever groots, en nog juister: wij zien onszelf liever groots. Maar als we het op de keeper beschouwen, mag het ons troosten dat G-d niet tégen het grote is. Alleen zegt hij dat het ‘juiste grote’ altijd klein begínt.
Wat wij dan als dienaren moeten doen, is dat kleine: zaad zijn, geen struik; gist zijn, geen brood! Heeft Jezus het anders gedaan? En staat een leerling boven zijn meester?
Lc.21,25-28.34-36 (28/11/2021)
De lezingen van donderdag en zaterdag vormen samen die van deze eerste zondag van de Advent. We hernamen dus gewoon de beide commentaren voor deze zondag.
Er zullen tekenen zijn aan zon, maan en sterren, op het land benauwdheid en radeloosheid bij de volken en geraas van zeeën en golven. [Ps.65,8] Angst zal de mensen de adem benemen om wat ze denken dat wereld zal overkomen, want de krachten van het universum worden aan het wankelen gebracht. En dan zullen ze de mensenzoon zien komen op een wolk, met stuwkracht en grote heerlijkheid.
Als deze dingen nu beginnen te gebeuren, richt je op en hef je hoofden omhoog, want jullie vrijmaking is nabij!”
“Neem jezelf in acht!, dat je hart niet wordt bezwaard door brasserij en dronkenschap en door zorgen om je levensonderhoud, en dat die dag niet plots voor je komt te staan als een klapnet. Hij zal komen over allen op heel de wereld. Waak dan, op elk moment, en bid dat je standvastig mag zijn, deze dingen, die op het punt staan te gebeuren, zou ontvluchten en mogen standhouden voor de mensenzoon.”
Neen, het waren toen (net als nu) geen gemakkelijke tijden. Oorlogen, vluchtelingenstromen, pandemieën die de wereld beheersen, … het is van alle tijden. Maar het is evenzeer van alle tijden dat zulke woelige tijden niet zomaar uit de lucht komen vallen. Ze zijn reeds lang op voorhand te zien. Ze zijn te zien, als je tenminste de ogen niet sluit voor de realiteit en durft te kijken naar hoe mensen met elkaar en met de aarde omgaan. Je zal dan – met vrij grote zekerheid – de problemen, die woelige tijden, kunnen voor-zien. En dan kan je, bij het zien van die ellende, angstig reageren en allerlei doemscenario’s beginnen uittekenen, maar dat is niet hoe Jezus het zou aanpakken. Hij stelt het volgende voor aan zijn leerlingen: “… richt je op en hef je hoofden omhoog, want jullie vrijmaking is nabij!”
Wij (mensen) vragen ons dan af hoe dat te rijmen is: woelige tijden en de vrijmaking die nabij is? Kijk gewoon naar Jezus of lees in de Bijbel (hij staat er vol van)! G-d is en blijft nabij zeker te midden van ellende en miserie. Dit beseffen en ervaren kan toch niet anders dan enorm bevrijdend zijn.
+
Het verhaal gaat verder … want ook in woelige overgangstijden gaat het leven verder. De vraag is: hoe leef je te midden van die weerbarstige tijd? Wat staat je te doen?
Het is verleidelijk (en o zo menselijk) om vluchtwegen op te zoeken, de realiteit te ontvluchten. Je zou je kunnen verschuilen in een klein zelfgecreëerd wereldje waarin alles goed lijkt te gaan (leuke oppervlakkige dingen, facebookvrienden, games, alcohol, beleven van kickervaringen …). Alles lijkt beter dan de realiteit onder ogen te moeten zien.
Jezus echter hoopt dat we ons daarin niet laten meeslepen. Hij roept op om
- de ‘last’ niet te verdoezelen door de dagelijkse beslommeringen
- jezelf niet te verliezen in oppervlakkig leven maar verbonden te blijven met G-d
Zijn advies is: “Bid en waak. Wees standvastig. Ontvlucht al dat soort al te menselijke reacties. Durf door te dringen tot de kern van de zaak – de bevrijdende boodschap – hoe lastig en confronterende die ook kan zijn. Leef geworteld in G-d!”
Lc.3,1-6 (5/12/2021)
In het vijftiende jaar van het bewind van keizer Tiberias, toen Pontius Pilatus heerste over Judea, Herodes viervorst was over Galilea, zijn broer Filippus viervorst over de streek van Iturea en Trachonitis, en Lysanias viervorst over Abilene, tijdens het hogepriesterschap van Annas en Kajafas, kwam het woord van God over Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn.
Hij trok rond in heel de Jordaanstreek en verkondigde een doop van verandering [omkeer, inkeer] tot vergeving van zonden, zoals geschreven staat in de boekrol met de woorden van de profeet Jesaja:
Een stem van een roepende in de woestijn: Bereid de weg van de heer, maak recht zijn paden! Alle dalen zullen gevuld, alle bergen en heuvels afgevlakt worden; kromme wegen zullen recht gemaakt, ruwe wegen effen gemaakt worden; en alle vlees [sarx = wat de mens naar de aarde richt] zal de redding van God zien. [Jes.40,3-5]
Johannes de doper. Profeet in hart en nieren. Zo ergens tussen G-d en mens; bij beiden even thuis.
Deze aankondiging van zijn optreden heeft iets opvallends dubbel: Enerzijds kan hij heel precies gesitueerd worden in de menselijke geschiedenis; anderzijds wordt hij aangekondigd met woorden van wel 500 jaar oud! Blijkbaar is een profeet tegelijkertijd tijdloos én heel concreet.
We zouden profeten kunnen typeren als ‘brugfiguren’. Niet in de wat nivellerende betekenis van ergens een vaag gemiddelde, maar in de sterke zin dat ze tegelijkertijd – zoals de pijlers van een brug – op beide oevers stevig geworteld staan.
Aan de ene kant zijn ze thuis bij G-d. Ze ‘zijn in kennis met hem’. Ze weten van zijn droom met de mensen. Aan de andere kant zijn ze thuis bij de mensen. Ze zijn óók ‘in kennis met hen’. Ze hebben ze hartstochtelijk lief en zíen/voelen hun lief én hun leed. Ze zíen/voelen de mensenwereld en hoe het ermee gaat (of juist niet gaat). Én ze slaan de brug: spreken bij de één over de ander, én vice versa.
Dat G-d alvast de brug overkomt naar de mens, dat vieren we in Advent en Kerst. Maar zal de mens – zal ík – de brug oversteken naar G-d?