Lc.17,7-10 (10/11/2020)
[Jezus ging verder tegen zijn leerlingen:] Wie van jullie zal tegen zijn dienaar die ploegt of het vee hoedt,
wanneer die thuiskomt van het veld, zeggen: “Kom meteen mee aan tafel.”?
Zal hij niet tegen hem zeggen: “Maak mijn eten klaar, omgord je en bedien mij, zo lang ik eet en drink. Daarna kun je zelf eten en drinken.”?
Zal hij zijn dienaar bedanken omdat hij deed wat zijn taak was?
Zo is het ook voor jullie: Wanneer je alles hebt gedaan wat je moest doen, zeg dan:
Wij zijn maar doodgewone dienaars, wij hebben alleen maar onze plicht gedaan.
Als je dacht bijzonder te zijn om alles wat je doet, vergeet het dan maar. Het is gewoon je plicht om te doen wat je opgedragen wordt.
Niet zo éénvoudig te verteren in een tijd waar kost wat kost geapplaudisseerd moet worden
en mensen bedankt omdat ze (ook al is het vol overgave) hun job doen!
Maar ja, die goddelijke logica is nu eenmaal van een totaal andere orde dan de onze.
Die logica stelt de onvoorwaardelijke dienstbaarheid als uitgangspunt en maakt nederigheid tot basis voor al onze relaties (persoonlijk en werk),
ook voor onze relatie met G-d.
Is dit nog mens-waardig? Wat met ons ego? Moet het echt zo extreem?
Juist in zijn extremiteit wordt het Mens-waardig! Iemand deed het ons voor.
Hij klampte zich niet vast aan een opgeblazen grootheid zoals wij mensen meestal doen.
“Hij heeft zichzelf ontledigd en het bestaan van een slaaf aangenomen.” (Fil. 2,8)
Vanwaar had Hij toch die kracht of dat vermogen om zich zo onbekommerd in dienst te stellen?
Lc. 17,11-19 (11/11/2020)
Op weg naar Jeruzalem ging Jezus tussen Samaria en Galilea in. Toen hij daar een dorp binnenging, kwamen tien melaatsen hem tegemoet,
die op een afstand bleven staan. Ze riepen: “Jezus, ontferm je over ons!”
Jezus zag hen aan en zei: “Ga, en toon jullie aan de priesters.” En terwijl ze gingen, werden ze gereinigd.
Eén van hen nu, toen hij zag dat hij geheeld was, keerde terug en verheerlijkte God met luide stem,
en hij viel voor Jezus’ voeten neer om hem te danken – en hij was een Samaritaan [die volgens de Joden niet op de juiste wijze hun geloof beleefden].
Jezus vroeg hem: “Zijn niet alle tien gereinigd? Waar zijn dan de andere negen?
Is er dan niemand teruggekeerd om God de eer te geven dan alleen deze allochtoon?” En hij zei tegen hem: “Sta op en ga. Je geloof heeft je behoed.”
Er zijn blijkbaar twee plaatsen waar ik kan zijn na de genezing van ‘melaatsheid’ (vul bv. maar in: alles waarmee ik niet onder de mensen mag komen,
omdat zij mij onrein, onpassend, benoemen). Enerzijds ‘de priesters’; anderzijds ‘Jezus’.
Je zou nu verwachten dat het ‘gaan naar de priesters’ het religieuze gebaar bij uitstek is – maar dat blijkt dus niet te kloppen.
Omdat de priesters in die tijd de behoeders waren van de samenlevingsnormen (de reinheidswetten), moesten die melaatsen daar zijn
om terug opgenomen te kunnen worden in de gemeenschap (en díe ‘heling’ beoogde Jezus ook).
Maar als het er op aan kwam het wérkelijk religieuze gebaar – de dankbaarheid jegens G-d – uit te drukken, dan moesten ze bij Jézus zijn!
En wie had dat door? Een ‘allochtoon’. En neen, dit is geen modewoord dat we plots binnenloodsen in dit Evangelie. Letterlijk staat er: allogenes, de ‘eldersgeborene’!
Misschien moet ik wel een beetje ‘van een andere planeet komen’, of – zoals we het in deze commentaren al meer hoorden – de ‘logica van de goddelijke Liefde’ volgen i.p.v. de ‘logica van de wereld’, om datgene wat ons elke dag Toe-valt ook toe te schrijven aan de werkelijke Gever, G-d zelf die zich in de mensengestalte van Jezus naar ons toe-keert!
Lc. 17,20-25 (12/11/2020)
De Farizeeën vroegen hem nu wanneer het rijk van God zou komen.
Hij antwoordde hen: “Het koninkrijk van God komt niet zintuigelijk observeerbaar.
Je kunt niet zeggen: Kijk, hier!, of: Kijk, daar! Want het koninkrijk van God is binnenin jullie.”
Tegen zijn leerlingen zei hij nu: “Er zullen dagen komen dat jullie zullen wensen één dag van de mensenzoon te zien,
maar je zult die niet zien. Men zal tegen jullie zeggen: Kijk, hier!, of: Kijk, daar! Ga daar niet heen; volg ze niet.
Want zoals de bliksem de hemel verlicht van het ene eind tot het andere, zo zal het ook zijn op de dag van de mensenzoon.
Maar eerst moet hij veel lijden, verworpen worden door de mensen.”
Aangezien het rijk van G-d per definitie goddelijk is, is het – even per definitie – níet afmeetbaar naar menselijke maatstaven.
Het is geen ‘ding’. (Ook het woord ‘binnenin’ is maar een poging om íets te zeggen, want ook dat is geen ‘plaatsbepaling’.)
Je kunt het niet vastgrijpen en zeggen: “Nu heb ik het!” (Laat staan dat je zou kunnen zeggen: “Ik heb het, en jij níet!”)
Eerder dan ‘een objectief ding’ is het rijk van G-d eerder ‘een subjectief gebeuren’ –
waarmee niet bedoeld wordt dat het alleen maar een persoonlijke interpretatie zou zijn,
maar wél dat het iets is dat zich afspeelt tussen mensen. Misschien zou je G-d kunnen benoemen als ‘de knettering in het samenspel van mensen’ – was G-d niet Liefde?
Jezus zegt er hier verder niet zoveel over, maar verbindt het wél aan het lijden. Helaas (omdat het lastig te beleven is), maar als er íets valt aan te wijzen
over het gebeuren van het rijk van G-d, dan is het dáárin: Waar omwille van de liefde, en ín de Liefde, ook het lijden opgenomen wordt,
dáár ‘toont’ zich het rijk van G-d!
Lc. 17,26-37 (13/11/2020)
“Zoals het gebeurde in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de mensenzoon:
Ze aten en dronken, ze huwden en werden gehuwd, tot op de dag dat Noach binnenging in de ark
en de overstroming kwam die allen verdelgde.
En zoals het gebeurde in de dagen van Lot: Ze aten en dronken, kochten en verkochten, ze plantten en bouwden,
tot op de dag dat Lot wegtrok uit Sodom en het vuur en zwavel regende die allen verdelgde.
Zo zal het zijn op de dag dat de mensenzoon wordt geopenbaard.
Op die dag: Wie op het dak is, terwijl zijn goederen in huis zijn, moet niet naar beneden om ze mee te nemen;
of wie op het veld is, moet ook niet omkeren naar wat achter hem ligt. Her-inner je de vrouw van Lot
[die bij hun vlucht uit Sodom achteromkeek en versteende].
Wie ook maar tracht zijn leven te redden, zal het verliezen;
maar wie zijn leven verliest, zal het tot leven wekken!
Ik zeg jullie: In die nacht zullen er twee zijn in één bed: de één zal worden meegenomen, de ander achtergelaten.
Er zullen er twee aan het malen zijn op één plek: de één zal worden meegenomen, de ander achtergelaten.
Er zullen er twee zijn op het veld: de één zal worden meegenomen, de ander achtergelaten.
Zij reageerden: “Waar, Heer?”
Hij zei hen: “Waar het kadaver ligt, verzamelen zich de gieren.”
Naar het einde van het liturgisch jaar toe (het nieuwe begint op 29 nov., met de 1ste zondag van de Advent) reikt het leesrooster ons
een aantal teksten over ‘de eindtijd’ aan. Die zijn vaak niet zo makkelijk te begrijpen. Niemand weet immers hoe ‘het einde’ er zal uit zien,
en daarom grijpt men naar apocalyptische beeldtaal. Toch duikt dit telkens weer op, iedere keer het zwaar fout lijkt te gaan met de wereld.
– Daarom kun je dit soort taal ook vandáág horen – én daarom is het misschien ook goed dat we vandáág déze Évangelieteksten horen.
Want er staan dus wel dit soort teksten in, maar Jezus reageert er eens te meer ánders dan doorsnee op! Leerrijk dus voor ons!
(Deze inleiding geldt voor de komende 2 weken.)
Crisistijden doen ons zien waar het echt over gaat: níet je materieel goed dat je moet vrijwaren; níet het verleden waar je reikhalzend moet naar omkijken!
Wie dít soort leven koste wat het kost tracht te redden, zal het steeds verder door de vingers zien glippen, zien verwelken, ‘dood’ zien gaan.
Wie de durf heeft (vraagt wel wat lef) dit los te laten, zal leven – Léven – in zich voelen opborrelen.
Die wat lugubere spreuk “Waar het kadaver ligt, verzamelen zich de gieren” …: Wie die durf opbrengt om écht te kijken (rondom zich en in zichzelf)
kan wel zíen wat ‘doods’ is, wat géén leven geeft, wat terneer haalt, … Zolang wij ons aan díe dingen blijven vastklampen, ‘voeden wij ons met doodse dingen’
en kan het resultaat uiteraard niet anders zijn dan nog meer ‘dood’.
Maar je kunt dus ook kiezen het doodse maar te laten voor wat het is. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan!
T.a.v. de dingen ‘in de wereld’ voelen we ons vaak onmachtig; t.a.v. de dingen ‘in onszelf’ zijn we er zó aan verknocht dat we ze erg moeilijk laten varen.
En toch … “Wie zijn leven verliest, zal het tot Léven wekken!”
Lc. 18,1-8 (14/11/2020)
Hij vertelde hen nog een gelijkenis, met het oog op dat het nodig is te blijven bidden en te volharden:
“In een stad was er een rechter die de vrees voor God en de bekommernis om mensen niet kende.
Nu was er in die stad een weduwe die telkens opnieuw naar hem toekwam: “Doe mij recht ten opzichte van mijn tegenpartij.”
Een tijdlang wilde hij niet, maar op den duur zei hij tegen zichzelf: “Ook al ken ik niet de vrees voor God en de bekommernis om mensen,
omdat die weduwe mij zo last berokkent, zal ik haar recht doen, anders komt ze mij nog in mijn gezicht slaan.”
Nu zei de Heer: “Hoor wat deze ongerechte rechter zegt!
Zal God dan geen recht doen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot hem roepen en lankmoedig naar hen luisteren?
Ik zeg jullie: Met haast zal hij hen recht doen!
Maar als de mensenzoon zal komen, zal hij dan wel vertrouwen vinden op aarde?”
Je kunt deze kleine parabel van Jezus los van z’n context lezen, en dan gaat het erom dat G-d altíjd luistert naar wie tot hem roept.
Maar de eerste en de laatste zin – het kader waarin de parabel is gevat – vertellen ons dat het eigenlijk opnieuw over die ‘eindtijd’ gaat,
over dat wat wérkelijk van tel is, als het erop aan komt (zie gisteren). Nee, opnieuw geen ‘uitleg over hoe het allemaal zal verlopen’,
wél een dringende vraag van Jezus aan zijn leerlingen – aan mij dus – om “te blijven bidden en te volharden”.
Dat is nóch een naïef ‘hangen aan God’, nóch een heldhaftig/eigenmachtig ‘doorbijten’ om de moeilijkheden van de tijd door te komen.
Dat is wél: Wéten dat je zelf niet Léven kunt zonder het contact met de Onderstroom van het leven, met een G-d die dat leven bepaalt en schenkt.
In deze parabel geeft Jezus ons de garantie: élke keer wij ‘contact maken met de levengevende Onderstroom’ (= bidden), zál hij ons voeden en leven géven!
Híj geeft ons zijn woord – geef ik het mijne?
Lc. 18,35-43 (16/11/2020)
Jezus naderde Jericho. Een blinde zat langs de weg te bedelen.
Toen die de doortrekkende menigte hoorde, vroeg hij wat er aan de hand was. Ze zeiden hem dat Jezus van Nazareth voorbijkwam.
Hij schreeuwde: “Jezus, zoon van David, ontferm je over mij!”
Degenen die voorop liepen legden hem het zwijgen op,
maar hij schreeuwde nog luider: “Zoon van David, ontferm je over mij!”
Jezus bleef staan en beval dat hij bij hem gebracht zou worden.
Toen hij naderbij gekomen was, stelde hij hem de vraag: “Wat wil je dat ik je doe?” “Heer, dat ik weer kan zien!”
“Zie weer, zei Jezus, je vertrouwen heeft je behoed.” En onmiddellijk kon hij weer zien en volgde Jezus, God lovend.
Iedereen die dit gezien had, loofde God.
Als we deze gebeurtenis lezen, denken we er wellicht niet aan dat ‘Jericho naderen’ óók betekent:
al heel dicht bij Jeruzalem komen (waar Jezus’ lijden en dood hem wacht)! Heel veel – steeds meer – volgelingen sluiten zich aan op zijn tocht
en trekken ook letterlijk mee. En er heerst een opgewonden sfeertje: Nú zal het gaan gebeuren!
Nú zal Gods heerschappij zich tonen (en de gehate Romeinen buiten gooien)!
Nú zal de beloofde Messias zich eindelijk openbaren! Op dit moment lijkt het een triomftocht.
Jezus zal het meeste daarvan in de komende dagen moeten ontkrachten,
maar waar het mij vandaag om gaat is dat hij midden in dat uitgelaten gejoel van die grote menigte, oog – eigenlijk oor – heeft voor de nood van één roepende
(die door zijn handicap eigenlijk volstrekt buiten het gebeuren viel)! En die ene ontmoet hij ook heel persoonlijk (niet zomaar even een vlugge standaardformule).
Straks begint mijn drukke dag … Zal ik zien/horen de roep van die ene en daar blijven bij staan?