Verbonden Leven

Lc. 19,1-10 (17/11/2020)

Nu ging hij Jericho binnen en trok erdoor. Kijk! Er was iemand die Zacheüs heette. Hij was hoofdtollenaar en een rijk man.
Hij trachtte Jezus te zien, wie hij was, maar het lukte hem niet door de menigte, want hij was klein van gestalte.
Hij rende vooruit en klom in een wilde vijgenboom om hem toch maar te zien, want Jezus zou daar langs komen.
En toen hij op die plaats was, keek Jezus omhoog, zag hem, en zei tegen hem:
“Zacheüs, haast je, kom omlaag, want vandaag moet ik in jouw huis verblijven.”
Hij haastte zich omlaag te komen en ontving hem vol vreugde.
Allen die dit zagen, morden nogal: “Hij is bij een zondaar binnengegaan om er te verblijven!”
Maar Zacheüs ging voor de Heer staan en zei:
“Ziehier, Heer, de helft van alles wat ik heb, zal ik aan de armen geven, en als ik iemand iets heb afgeperst, zal ik het viervoudig teruggeven.”
Nu zei Jezus tegen hem: “Vandaag is vrijmaking aan dit huis gebeurd. Ja, ook hij is een zoon van Abraham.
Want de mensenzoon is gekomen om te zoeken en vrij te maken wat verloren was.”

Met Zacheüs zijn we nog steeds in Jericho, en dus op de laatste etappe van Jezus’ weg naar Jeruzalem.
En opnieuw valt, zoals gisteren, de tegenstelling op tussen de drukke menigten enerzijds en de aandacht voor de ene mens die bevrijding nodig heeft.
De drukke menigte lijkt niet de goede plaats te zijn voor een ontmoeting met Jezus. Dat had Zacheüs al door. Hij moet er zich wel voor ‘verlagen’:
Eérst denkt hij (zoals wij allemaal) dat hij zich moet ‘verhogen’, groter maken dan hij is. Dat hij zich daar éigenlijk mee ‘verlaagt’, belachelijk maakt,
heeft hij níet door. Maar gelukkig trekt Jezus zich van zo’n dingen helemaal niet aan. Hij ziet de méns. En hij nodigt hem uit zich écht te ‘verlagen’
– anders kan hij hem niet ontmoeten! Want ontmoetingen met Jezus spelen zich quasi altijd af ‘in de laagte’, in een of ander gebeuren van het heel gewone leven,
én ook ‘in de lage regionen van ons mens-zijn’, net daar waar het ons allemaal niet meer lukt (al of niet in eigen schuld).
Kan ik ‘omlaag komen’ en ‘vol vreugde’ Jezus ontmoeten vandaag? Zal ik daarvoor even ‘de drukte verlaten’?

 

Lc. 19,11-28 (18/11/2020)

Terwijl ze hiernaar luisterden, voegde hij er nog een gelijkenis aan toe,
omdat hij dicht bij Jeruzalem was en men dacht dat het koninkrijk van God dan onmiddellijk openbaar zou worden:
“Iemand van hoge afkomst reisde naar een ver land om het koningschap te ontvangen en dan terug te keren.
Hij riep tien van zijn dienaren. Hij gaf hen elk een trimesterloon met de opdracht: Drijf daar handel mee totdat ik terugkom.
Zijn landgenoten echter haatten hem en zonden een gezantschap achterna om te zeggen:
Wij willen niet dat deze man koning is over ons. Toen hij nu terug kwam, na het koningschap ontvangen te hebben,
liet hij de dienaren aan wie hij het geld had gegeven bij zich roepen om te weten wie wat verhandeld had.
De eerste kwam bij hem en zei: “Jouw trimesterloon heeft het tienvoudige voortgebracht.”
Hij zei tegen hem: “Uitstekend, goede dienaar, omdat je in het kleinste trouw bent geweest, zul je gezag hebben over tien steden.”
Toen kwam de tweede en zei: “Jouw trimesterloon heeft het vijfvoudige voortgebracht.”
Ook tegen hem zei hij: “Ook jij krijgt het over vijf steden.”
Nu kwam een ander en zei: “Ziehier jouw trimesterloon, ik heb het bewaard, verborgen in een doek.
Ik was bang, omdat je streng bent: je neemt wat je niet hebt gegeven, je oogst wat je niet hebt gezaaid.”
Tegen hem zei de heer: “Met je eigen woorden zal ik je oordelen, slechte dienaar.
Je meende dat ik een streng mens ben, die neemt wat ik niet heb gegeven en oogst wat ik niet heb gezaaid.
Waarom heb je mijn geld dan niet bij de bank gegeven, zodat ik het bij mijn terugkomst met rente kon terugvorderen?”
Nu zei hij tegen de omstaanders: “Neem dat trimesterloon van hem af en geef het aan wie er tien heeft.”
Ze zeiden verbaasd: “Maar heer, hij heeft er al tien!”
Ik zeg jullie: “Aan al wie heeft, zal gegeven worden, en van al wie niet heeft, zal zelfs wat hij heeft weggenomen worden.
En daarnaast: Die vijanden, die niet wilden dat ik koning over hen ben, breng ze hier en slacht ze voor mijn ogen af.”
Hierna trok hij verder naar Jeruzalem.

De verwachtingen zijn hoog gespannen. Er wordt over niets anders nog gesproken: Jezus trekt op naar Jeruzalem waar hij het koninkrijk van God zal doen aanbreken.
Hij weet dat zijn toehoorders nog steeds niet begrijpen dat zijn koninkrijk – dat waar zij zo naar uitkijken –
wel eens van een heel andere orde zou kunnen zijn dan zij gedacht hadden. Daarom deze gelijkenis, in de hoop hun gedachtenpatroon te doorbreken.
Leven in zijn Rijk ís geen kwestie van gelaten wachten op de koning. In tegendeel er wordt verwacht dat je verantwoordelijkheid opneemt en je leven uitbouwt.
Alles wat je daarvoor nodig hebt, wordt je gegeven. Aan iedereen! Alleman krijgt hetzelfde, nl. dat wat nodig is
en dit samen met de opdracht om er iets mee te doen, te handelen. Niet zomaar lukraak maar G-dgericht. Je handelen heel bewust afstemmen op zijn Rijk.
Zo wordt Léven mogelijk, meer en meer.
Maar wat als wantrouwen en angst de richting aangeven? Dan valt alles stil, dan is er van groei geen sprake, integendeel je komt met lege handen te staan.
Dus neem je verantwoordelijkheid en leef, met dat wat je kreeg. Dan zal er jou steeds meer gegeven worden.

Lc.19,41-44 (19/11/2020)

Toen Jezus al dichtbij was en de stad zag, weende hij over haar: “Als je toch maar zou inzien,
ook vandaag nog, wat je vrede kan brengen …
Nu is het verborgen voor je ogen:
Er zullen dagen over jou komen waarop je vijanden een wal om je heen zullen werpen, je zullen omsingelen en langs alle kanten inklemmen.
Ze zullen jou en je kinderen verpletteren, geen steen zullen ze op de andere laten,
omdat je niet hebt ingezien het goede moment waarop naar jou werd omgezien.”

Zien, niet zien, inzien en omzien daar draait het om.
Jezus zag, geen overschouwen maar een heel intens zien. Dat wat hij ziet doet pijn. Mensen die niet kunnen/willen zien wat er hen aangeboden wordt.
Het onvermogen om in te zien wat vrede brengt en dat G-d naar hen omziet.
Het doet pijn. Al die intense go(e)dheid die niet gezien wordt en verborgen blijft voor onze – in zichzelf gekeerde – ogen.
Zo blijven we drukdoenerig bezig met het veilig stellen van het eigen leventje en dan valt het niet op dat er ergens muren worden gebouwd,
dat mensen verdrukt worden, dat de aarde om adem schreeuwt… Haast ongemerkt kan zo de vijand het overnemen en wordt het leven langs alle kanten ingeklemd.
En dit terwijl voor onze ogen een weg ten leven getoond wordt en vrede aangereikt wordt.
Jezus weent, maar hij gaat verder tot het uiterste. Verder naar Jeruzalem.
En wij? Durven wij onze ogen openen en zien? Kunnen we dan in die onmacht blijven staan en ja ook wenen?
Het kan, maar alleen vanuit een innerlijke vrede en het besef dat er Eén is die naar ons omziet.

Lc.19,45-48 (20/11/2020)

Hij ging binnen in de tempel en begon de kopers en verkopers buiten te drijven:
“Er is geschreven: Mijn huis zal een huis van gebed zijn [Jes.56,7], maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!”
Elke dag gaf hij onderricht in de tempel. De tempeloversten en de schriftgeleerden zochten hem te doden,
zo ook de leiders van het volk, maar zij vonden niet wat ze konden doen, want heel het volk hing aan zijn lippen.

Wat staat er op het spel als ‘Heilige ruimtes’, tempels (kerken) omgevormd worden tot marktpleinen of als economie de overhand krijgt op leven?
Dan verdwijnen die – economisch gezien nutteloze – ruimtes waar
- alle menselijke activiteit mag stilvallen
- je welkom bent in al je broosheid, je kwetsbaarheid, je gebrokenheid.
- je weggetrokken wordt uit jezelf en uit de drang om het eigen leven in veiligheid te brengen.
- je thuis mag komen bij de Bron van Léven.
- gebeden wordt en je uitgenodigd wordt om binnen te treden in de Liefdesrelatie met G-d.
Voor het behoud van zulke ruimtes komt Hij op. Hij (en wij?) heeft immers weet van
een ‘G-d’ die wérkelijk een G-d van Léven is (daarom kan Hij spreken van doen verrijzen in drie dagen).
En wij mogen op die plekken ons her-inneren dat er dan geen dood is – of doodse dingen – niet in ons, niet in onze medemensen en niet in eender welke situatie.
Stel dat deze plekken inderdaad dreigen te verdwijnen. Je zou van minder boos worden!

 

Lc. 20,27-40 (21/11/2020)

Nu kwamen en naar Jezus enige van de Sadduceeën, die [als religieuze stroming voor wie enkel de eerste vijf boeken van de Schrift bepalend waren]
tegenspreken dat er een opstanding [uit de dood] bestaat. Ze vroegen hem:
“Meester, Mozes heeft voor ons geschreven: Als iemands broer sterft en die had een vrouw maar bleef kinderloos,
dan moet zijn broer diens vrouw huwen en nakomelingen verwekken voor zijn broer. [Deut.25,5-10]
Nu waren er zeven broers. De eerste huwde en stierf kinderloos.
De tweede huwde haar, en de derde en zo lieten alle zeven geen kinderen na toen ze stierven. Het laatst stierf ook de vrouw.
Die vrouw nu, bij de opstanding, van wie van hen wordt zij de vrouw, want alle zeven hebben haar toch als vrouw gehad?”
Jezus antwoordde hen:
“De kinderen van deze tijd huwen en worden ten huwelijk gegeven, maar wie waardig geacht worden deel te hebben aan díe tijd – van de opstanding uit de dood – huwen niet en worden niet ten huwelijk gegeven. Want ze kunnen ook niet meer sterven, want ze zijn aan engelen gelijk.
Ze zijn kinderen van God nu ze kinderen van de opstanding zijn.
Dát de doden opgewekt worden, heeft ook Mozes aangeduid bij de [Godsontmoeting bij de brandende] braamstruik, wanneer hij God noemt:
de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. [Ex.3,6] God is toch geen God van doden, maar van levenden? Ja, voor hem leven allen!”
Enige schriftgeleerden antwoordden daarop: “Meester, dat heb je goed gezegd”, en ze durfden hem niets meer te vragen.

Wat als wij in mensenwoorden gaan spreken over datgene wat we niet kennen, over de ‘eindtijd’ en hoe het daar zal zijn?
De Sadduceeën dachten: ‘Als het niet te kennen is, bestaat het niet’. Jezus daarentegen is overtuigd van het tegendeel.
G-d is een G-d van leven dus er ís ‘leven na de dood’! Maar het zal daar niet gaan over ‘mijn’ partner, ‘mijn’ vriend(in), ‘mijn’… alsof ze van mij zijn.
De ander is immers niet te herleiden tot een object, een object van het eigen egoïsme. Niet hier en nu, en al zeker niet in de ‘eindtijd’.
Bij G-d gaat het over ‘zuivere’ Liefde, geen toebehoren aan, maar Liefde die ruimte creëert, ruimte van leven (ja, leven!).
Dan gaat het niet langer over ‘van wie’ ik of jij bent, de enige ‘van wie’ wij dan nog zijn is G-d en dat is genoeg.
Uiteindelijk houden we zo alleen over dat we allemaal ‘kind van G-d’ zijn! Die zuivere Liefde kan ons op het spoor brengen van G-ds kracht.
Wetend dat onze G-d een G-d van Léven is – niet?!

Lc.21,1-4 (23/11/2020)

Jezus keek op [zittend in de voorhof van de tempel met zijn leerlingen] en zag de rijken hun gaven in de offerschaal werpen.
Maar hij zag ook een arme weduwe die er twee kopermuntjes in wierp.
En hij zei: “Naar waarheid, ik zeg jullie: Die arme weduwe heeft het meest van allen erin geworpen,
want zij wierpen iets uit hun overvloed bij de gaven, maar deze vrouw, vanuit haar tekort, wierp alles wat ze had erin: haar leven!”

 

De boodschap is zoals altijd ‘simpel’ en ‘ondubbelzinnig’. En toch! Dit alles bewust leven is zo verdomd lastig.
Die radicale houding en de drastische gevolgen daarvan maken het moeilijk, maar als je het waagt enorm boeiend.
Als er wat geld over is, dan… als ik wat tijd over heb, dan … als het niet al mijn vrijheid opeist, dan … .
Dan mag G-d van op de zijlijn meespelen in mijn leven.
G-d als diegene die steeds op de tweede (of laatste?) plaats komt, uit het blikveld verdwijnt als het leven comfortabel verloopt,
die genegeerd wordt waar mogelijk. Zo herkenbaar in het drukke leven. G-d net als de rafelrandmens, de vluchteling, de eenzame,… G-d aan de kant gezet, aan de zijlijn.
Aandacht voor de kwetsbare (voor G-d?), vinden we best wel o.k., tenminste als er over is en ik niet al teveel moet inleveren.
Dat is wat Jezus ziet gebeuren bij ‘de rijken’: Geven vanuit hun overvloed.
Maar weet dat je (rijk of arm) in de eerste plaats mens bent, tekort schiet. Dus geef van daaruit, vanuit je tekort.
Je zal zien hoe leven-gevend het is om niet alleen de restjes, de overschotjes aan te bieden maar heel je leven!