Lc.19,41-44 (19/11/2020)
Toen Jezus al dichtbij was en de stad zag, weende hij over haar: “Als je toch maar zou inzien,
ook vandaag nog, wat je vrede kan brengen …
Nu is het verborgen voor je ogen:
Er zullen dagen over jou komen waarop je vijanden een wal om je heen zullen werpen, je zullen omsingelen en langs alle kanten inklemmen.
Ze zullen jou en je kinderen verpletteren, geen steen zullen ze op de andere laten,
omdat je niet hebt ingezien het goede moment waarop naar jou werd omgezien.”
Zien, niet zien, inzien en omzien daar draait het om.
Jezus zag, geen overschouwen maar een heel intens zien. Dat wat hij ziet doet pijn. Mensen die niet kunnen/willen zien wat er hen aangeboden wordt.
Het onvermogen om in te zien wat vrede brengt en dat G-d naar hen omziet.
Het doet pijn. Al die intense go(e)dheid die niet gezien wordt en verborgen blijft voor onze – in zichzelf gekeerde – ogen.
Zo blijven we drukdoenerig bezig met het veilig stellen van het eigen leventje en dan valt het niet op dat er ergens muren worden gebouwd,
dat mensen verdrukt worden, dat de aarde om adem schreeuwt… Haast ongemerkt kan zo de vijand het overnemen en wordt het leven langs alle kanten ingeklemd.
En dit terwijl voor onze ogen een weg ten leven getoond wordt en vrede aangereikt wordt.
Jezus weent, maar hij gaat verder tot het uiterste. Verder naar Jeruzalem.
En wij? Durven wij onze ogen openen en zien? Kunnen we dan in die onmacht blijven staan en ja ook wenen?
Het kan, maar alleen vanuit een innerlijke vrede en het besef dat er Eén is die naar ons omziet.