Mt.11,28-30 (14/07/2022)
“Kom naar mij, allen die vermoeid zijn en onder lasten gebukt, en ik zal je rust geven.
Neem mijn juk op: laat mij je leermeester zijn – zachtaardig en deemoedig van hart, en je zult rust vinden in jezelf.
Want mijn juk is teder en mijn last is licht.”
Gisteren hoorden we dat G-d van de kleinen en zwakken houdt en dat heeft z’n reden. Zij leven open en vol verwondering en hebben zo meer ruimte in zich voor het goddelijke. Wie sterk en verstandig is, vertrouwt op zichzelf, op eigen kracht en op eigen mogelijkheden. Zo was het ook bij de rabbi’s. Zij probeerden zo nauwkeurig mogelijk volgens alle wetten en regels te leven. Ze waren vrij streng als het om de Bijbelse wetten ging – waar op zich niks mis mee is. Het gevaar is echter dat ze zichzelf té serieus nemen en alleen nog vertrouwen op hún doen en laten, op hún handelen, op hún vermogen om het goede te doen, m.a.w. dat ze alleen nog op zichzelf vertrouwen en niet op G-d. Jezus ziet dat ze gebukt gaan onder de last die ze zich zelf hebben opgelegd: het juk om álle wetten streng na te leven. Ze staan onder druk, een enorme prestatiedruk en eisen veel (té veel) van zichzelf. Zo leven is vermoeiend. Jezus nodigt hen uit om van hem te leren ánders te leven. Een leven waar je niet op jezelf vertrouwt, maar op G-d. Een leven waar je niet voortdurend eisen aan jezelf stelt, maar je laat vallen in G-ds liefde. 'Dan zal je rust vinden, want mijn juk is zacht en mijn last is licht.'
Mt.12,46-50 (19/07/2022)
Terwijl hij tegen de menigte sprak, stonden zijn moeder en zijn broers buiten en probeerden hem te spreken. Iemand zei hem: “Kijk, je moeder en broers staan buiten en willen je spreken.” Hij antwoordde echter tegen wie hem aansprak: “Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broers?” En zijn hand uitstrekkend over zijn leerlingen, zei hij: “Kijk … mijn moeder en mijn broers …!” Want al wie de bedoelingen van mijn Vader in de hemelen doet, die is mijn broer, mijn zus, mijn moeder.”
Jezus spreekt over een nieuwe familie. Hij wijst de bloedband niet af, maar voegt er een andere band aan toe: die van het Verbond, de verbinding tussen G-d en mensen, die ook mensen aan elkaar verbindt.
Jezus, één en al verbinding met zijn Vader, strekt zijn hand naar zijn leerlingen uit: Wil je mijn moeder zijn? Wil je mijn broer zijn? Verbind je dan met mijn Vader. Leer zijn verlangen kennen en ga leven ‘in het verlengde’ van Hem.
Deze nieuwe ‘familie’ doet de bloedband niet teniet. Die kan overigens ook perfect samengaan met de nieuwe band. Maria en Jakobus, ‘de broer van de Heer’, zijn er bekende voorbeelden van. Maar als de bloedband ons zó bindt dat we ons niet met G-d kunnen verbinden, kiest Jezus toch resoluut voor het laatste.
De komende dagen reikt Jezus óns de hand: Wil jij mijn moeder, mijn broer zijn? In verschillende gelijkenissen vertelt hij over die ‘nieuwe familie’: hoe ziet die er dan uit? Maar vandaag moet ik mij de principiële vraag stellen: wíl ik in zijn verlengde leven?
Mt.16,13-23 (4/08/2022)
Nu kwam Jezus in de streek van Caesarea Filippi [noord-Israël]. Hij vroeg aan zijn leerlingen: “Wie zeggen de mensen dat de mensenzoon is?” Ze antwoordden: “Sommigen zeggen Johannes de doper, anderen Elia, en nog anderen Jeremia of één van de profeten.
Nu zei hij tegen hen: “Maar jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?”
Simon Petrus antwoordde: “Jij bent de Gezalfde [Christos/Messiah], de zoon van de levende God!”
Jezus zei nu tegen hem: “Gezegend [vooruit ermee!] ben jij, Simon Barjona [zoon van Jona], want niet vlees en bloed hebben dit geopenbaard aan jou, maar mijn Vader in de hemelen. En ik zeg jou dat jij een rots [Petros] bent, en op deze rots zal ik mijn gemeenschap bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet te sterk zijn. En ik zal je de sleutels geven van het koningschap der hemelen. Wat je zult binden op de aarde, zal gebonden zijn in de hemelen, en wat je zult vrij maken op de aarde, zal vrij gemaakt zijn in de hemelen.”
Daarop verbood hij zijn leerlingen aan iemand te zeggen dat hij de Gezalfde was.
Vanaf toen begon Jezus zijn leerlingen aan te wijzen dat het moest dat hij naar Jeruzalem trok, dat hij veel te lijden zou hebben van de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden, dat hij gedood zou worden en dat hij op de derde dag zou opstaan.
Petrus nam hem terzijde en sprak hem fel toe: “Goeiegenade! Nooit mag jou zoiets overkomen, Heer!” Maar Jezus keerde zich om en zei tegen Petrus: “Ga weg! Achter mij, tegenstrever [satan]! Je bent mij een ergernis/struikelblok, omdat je niet denkt vanuit God, maar vanuit de mens.”
Heb je er al aan gedacht dat een – sterke – medestander van Jezus ook een – sterke – tegenstander van hem kan zijn? En ik schrijf het met opzet in de tegenwoordige tijd! Ja, ook wij – ook ik – kan in die val trappen.
Om Jezus waarachtig te volgen is het nooit voldoende om de dogmatische formules te belijden. Ze kunnen juist zijn en nuttig om iets uit te drukken, maar ze maken nog niet de daad-werkelijkheid van het geloof uit. Jezus waarachtig volgen heeft consequenties. Wie de consequenties er niet wil bijnemen, werkt hem eerder tegen. Vandaag horen we er twee.
1° binden en vrijmaken. Die twee horen samen – dan worden ze ‘ver-bindend’. Alléén binden maakt vast, star en onvrij. Alléén vrij is vrijblijvend, onverantwoordelijk en verknechtend (want je loopt slaafs je goesting achterna).
2° liefde en lijden. Ook die twee horen samen – althans voor wie leeft vanuit G-d.
Ben ik bereid zo voluit, in al z’n consequenties, medestander van Jezus te zijn? Of blijf ik halfslachtig op twee gedachten hinken en word ik daardoor zijn tegenstander?
Mt.18,1-5.10.12-14 (9/08/2022)
Op dat ogenblik kwamen de leerlingen bij Jezus en vroegen hem: “Wie is eigenlijk de grootste in het koninkrijk der hemelen?” Jezus riep een kindje bij zich, zette het in hun midden en zei: “Amen, ik zeg jullie: Als je je niet omkeert en wordt als de kindjes, zul je het koninkrijk der hemelen zeker niet binnengaan. Wie dus zichzelf zo gering maakt als dit kindje, die is de grootste in het koninkrijk der hemelen, en wie één zo’n kindje in zich opneemt in mijn naam, neemt mij in zich op.”
Let op dat je niet één van deze kleinen minacht. Want ik zeg jullie: Hun engelen in de hemelen aanschouwen voortdurend het Gelaat van mijn Vader in de hemelen.
Wat dunkt jullie? Als iemand honderd schapen heeft en één ervan is afgedwaald, zal hij dan niet de negenennegentig op de bergen laten en op zoek gaan naar het afgedwaalde?
En als hij het vindt – amen, ik zeg jullie – dan verblijdt hij zich over dan ene meer dan over de negenennegentig die niet afdwaalden. Zo is het de bedoeling van jullie Vader in de hemelen, dat niet één van deze kleinen verloren gaat.
Als we bij dit tafereeltje alleen maar vertederd raken, dan zijn er twee dingen die we mis begrijpen.
Het eerste versterkt nog het tweede, nl. dat wij nu een veel romantischere kijk op kinderen hebben dan in Jezus’ tijd. Kinderen waren ‘jongen’ die maar waarde kregen als ze iets konden produceren, dus zo rond een jaar of 7. Daarvoor waren ze betekenisloos, ongeacht en ook amper gemist als ze stierven. Onze hoge (vandaag neigend naar ophemeling?) waardering van onze kinderen stamt pas uit de 18de eeuw.
Ten tweede is het eigenlijk helemaal niet zo ‘cosy’ wat Jezus hier voorstelt. Wat voor ideaal bepleit hij toch als hij het kleine, ongeachte, ongeziene als voorbeeld stelt?! Dat lijkt toch niet ‘menselijk’? Nee, maar hij bepleit dan ook geen mens-dienst, maar een G-dsdienst! En waar G-d G-d mag zijn, krijgen mensen elk hun eigen gelijkwaardigheid, niemand groter of kleiner dan de ander – maar daar moet ik dus wel voor van mijn hoge eigendunk af …
Mt.19,23-30 (16/08/2022)
En tegen zijn leerlingen zei Jezus:
“Amen, ik zeg jullie: Voor wie rijk is [aan … kan divers ingevuld worden], is het moeilijk het koningschap der hemelen binnen te gaan.
En opnieuw zeg ik jullie: Makkelijker is het voor een kameel door het oog van een naald te gaan, dan voor een rijke in het koningschap der hemelen binnen te gaan. Toen ze dit hoorden, stonden zijn leerlingen zeer versteld: “Wie kan dan nog bevrijd worden?”
Maar Jezus keek hen aan [met dezelfde blik als naar de adolescent (Mc.10,21)] en zei: “Bij mensen is dit onmogelijk, maar bij God is alles mogelijk!” [Gen.18,14]
Petrus ging daarop in en zei tegen Jezus: “Kijk, wíj hebben toch maar alles losgelaten en wíj zijn je gevolgd. Wat zal er dan voor ons zijn?”
Jezus antwoordde aan allen: “Amen, ik zeg jullie: Jullie die mij gevolgd zijn, bij het opnieuw geboren worden, wanneer de mensenzoon zal zitten op zijn troon van heerlijkheid, zullen ook zitten op twaalf tronen, oordelend over de twaalf stammen van Israël.
En ieder die zijn huis heeft losgelaten, of zijn broers of zussen, of zijn vader of moeder of zijn vrouw of kinderen, of zijn akkers omwille van mijn naam, zal honderdvoudig ontvangen en het volle leven erven.
Maar vele eersten zullen laatsten zijn en de laatsten eersten!”
Jezus gebruikt een mooi beeld: dat van een kameel en het oog van een naald. Blijkbaar ging het over een klein poortje in Jeruzalem waar een beladen kameel niet door kon. Eerst moest de lading afgehaald worden anders kon hij er niet door. Met dit beeld maakt hij aan zijn leerlingen duidelijk dat dit zo is voor ‘al wie rijk is’ (kan divers ingevuld worden). Elke rijke zal zijn bezit van zich af moeten zetten om G-ds Rijk binnen te kunnen gaan. En dan stijgt bij hen de verontwaardiging.
En Ik? Waar zit ik vast aan? Is er iets dat mij belemmert om los te komen van een comfortabel leven, van alles wat mij ketent aan mijn gewoonten, en mij belet beschikbaar te zijn voor G-ds Rijk? Ben ik materieel én geestelijk beschikbaar voor Jezus’ uitnodiging?
Petrus krijgt de garantie dat er nieuw leven zal zijn, wedergeboorte, eeuwig leven, voor hen die het wagen om zich te be-keren en een perspectiefwissel te maken van ik naar jij, van ik naar G-d. Voor hen zal er leven zijn, ja eeuwig leven (=Léven).
Mt.23,13-22 (22/08/2022)
“Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, ondermaatse oordelaars,
omdat je het koningschap der hemelen afsluit voor de mensen.
Want zelf ga je er niet binnen en wie wel binnengaat, verhinder je het.
Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, ondermaatse oordelaars,
omdat je de huizen van weduwen opslokt terwijl je naar buitenuit lange gebeden zegt.
Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, ondermaatse oordelaars,
omdat je zee en land rondreist om een proseliet [bekeerling tot het Jodendom] te maken.
En wanneer hij het geworden is, maak je hem tot een hellekind, dubbel zo erg als jezelf.
Wee jullie, blinde wegwijzers, die zeggen:
zweren bij de tempel, is niets, maar zweren bij het goud van de tempel, is bindend.
Verdwaasden! Blinden! Want wat is groter, het goud, of de tempel die het goud heiligt?
En nog: zweren bij het altaar, is niets, maar zweren bij de gave erop, is bindend.
Verdwaasden! Blinden! Want wat is groter, de gave, of het altaar die de gave heiligt?
Wie dus zweert bij het altaar, zweert dáárbij én bij alles wat er op ligt. En wie zweert bij de tempel, zweert dáárbij én bij wie er in woont. En wie zweert bij de hemel, zweert bij de troon van God en bij wie er op zit.”
Jezus wordt scherp. Hij zet de verschillen (zie zaterdag/ eergisteren) nogal in de verf. Wellicht is dat iets zwart-witter dan de werkelijkheid – die schriftgeleerden en farizeeën deden heus ook wel goede dingen! – maar we horen hier ‘leermeester Matteüs’ doorklinken in Jezus’ woorden. De scherpte moge duidelijk maken waar het voor Jezus om gaat.
“Ondermaatse oordelaars”, luidt het refrein. Ze weten niet het juiste onderscheidingsvermogen aan de dag te leggen. Ze verwarren bijzaken en hoofdzaken, uiterlijkheid en innerlijkheid, … wellicht samen te vatten in: ze verwarren zichzelf met de a/Ander. Ongemerkt – “verdwaasd”, zoals dat dan in bijbelse termen heet – dénken ze hun g-ds-dienst voor de a/Ander te doen, maar éigenlijk zijn ze met een zelf-dienst bezig.
Zijn wij betere oordelaars? Zeg niet te snel ‘ja’! Het vraagt een lange, moeilijke – want pijnlijk eerlijke – weg om onze eigen verdwaasdheid te leren zien en uitzuiveren. En de enige maat die telt, is de buiten-matige Liefde …