Mt.19,27-29 (11/07/2023)
27 Petrus ging daarop in en zei tegen Jezus:
“Kijk, wíj hebben toch maar alles losgelaten
en wíj zijn je gevolgd.
Wat zal er dan voor ons zijn?”
28 Jezus antwoordde aan allen:
“Amen, ik zeg jullie:
Jullie die mij gevolgd zijn,
bij het opnieuw geboren worden,
wanneer de mensenzoon zal zitten op zijn troon van heerlijkheid,
zullen ook zitten op twaalf tronen,
oordelend over de twaalf stammen van Israël.”
29 En ieder die zijn huis heeft losgelaten,
of zijn broers of zussen,
of zijn vader of moeder
of zijn vrouw of kinderen,
of zijn akkers
omwille van mijn naam,
zal honderdvoudig ontvangen
en het volle leven erven.
Je kunt vandaag nogal kiezen wat je viert: de Vlaamse feestdag of de patroon van Europa (Benedictus). Wij kiezen ervoor om Benedictus als ‘monnikenvader’ in het licht te stellen.
Het Evangelie legt het accent op ‘alles achterlaten’. Dat is natuurlijk wel voor een goed deel zo in een monnikenleven, maar Benedictus – toen al in het spoor van velen vóór hem – wees erop dat dat ‘alles achterlaten’ geen doel op zichzelf is, maar een ‘weg’ – een ‘school’ noemde hij het – om iets anders, iets bijzonder waardevols, te ontdekken, nl. ‘het volle leven’.
Voor mensen die niet in een abdij leven blijft het een beetje een ‘geheim’ wat voor waardevols in zo’n leven kan verscholen liggen. Toch is het geen ‘geheim’ dat we niet zouden mógen kennen. We kunnen en mogen wel degelijk in de buurt komen.
Ja, in alle bescheidenheid mag het gezegd: wat je vind op deze website van verbondenleven is een weg daarnaar, en wie het dagelijks ter harte neemt ‘schoolt’ zich op die weg. (Wist je dat een – niet weerhouden – ondertitel voor ons Onderweghuis was: abdij voor monniken in de wereld!)
Mt.20,20-28 (25/07/2023)
20 Toen kwam de moeder van de zonen van Zebedeüs,
samen met haar zonen, naar hem
en boog voor hem neer om iets van hem te vragen.
21 Hij vroeg haar: “Wat wil je?”
Ze zei hem: “Zeg dat in jouw koninkrijk
deze twee zonen van mij mogen zetelen,
één rechts en één links van jou.”
22 Maar Jezus antwoordde: “Je weet niet wat je vraagt.
Kunnen jullie de beker drinken die ik zal drinken,
of je laten onderdompelen
met de onderdompeling die ik zal ondergaan?”
Ze zeiden hem: “Ja, dat kunnen wij.”
23 Hij ging tegen hen verder:
“Ja, mijn beker zul je wel drinken
en ondergedompeld worden waarin ik ondergedompeld wordt,
maar wat betreft het rechts of links van mij zetelen:
het is niet aan mij dat te geven,
dat is voor hen voor wie mijn Vader dit bereid heeft.”
24 De tien [overige leerlingen] hoorden dit
en ergerden zich aan de twee broers.
25 Maar Jezus riep hen bij zich en zei:
“Jullie weten dat de leiders van de volken hen overheersen
en dat de groten hun macht misbruiken tegen hen.
26 Zo mag het bij jullie niet zijn!
Wie onder jullie groot wil worden,
moet jullie dienaar zijn,
27 en wie onder jullie de eerste wil zijn,
moet jullie knecht zijn;
28 zoals de mensenzoon niet gekomen is
om gediend te worden,
maar om te dienen
en zijn leven te geven als losgeld voor velen [= allen].”
Op dit apostelfeest haal ik een ogenschijnlijk detail uit de tekst, maar misschien wel een detail dat cruciaal is om op onze beurt ‘leerling van Jezus’ te worden.
Jezus verzucht dat ze niet weten wat ze vragen, en hij stelt hen een wedervraag: Kunnen jullie de beker drinken die ik zal drinken? Alsof het iets van niets is, antwoorden ze onmiddellijk dat ze dat kunnen. Alsof ze híer weten wat ze zeggen!? … Jezus heeft het door, maar hij verwijt het hen niet, integendeel, hij beaamt het, ook al weten ze dus eigenlijk niet wat ze aan het zeggen zijn.
Is ‘leerling van Jezus’ zijn niet: Ja zeggen zónder te weten waar dit je brengt? Een belofte doen waarvan je de inhoud en de consequenties niet kent? Vermetel zijn, omdat je een weg gaat die niet op eigen menselijke krachten te gaan valt?
Er is maar één kracht die dit mogelijk maakt, en dat is de goddelijke liefde die mij aangeraakt heeft en waarop ik – omdat ze onweerstaanbaar is – in wederliefde wil antwoorden …
Mt.13,31-35 (31/07/2023)
31 Hij [Jezus] legde hen [het volk] nog een andere gelijkenis voor:
“Het koningschap der hemelen is te vergelijken
met een mosterdzaadje
dat iemand zaaide in zijn akker.
32 Het is veel kleiner dan alle andere zaden,
maar als het is opgegroeid,
wordt het groter dan alle tuingewassen
en wordt bijna een boom,
zodat de vogels in zijn takken kunnen nestelen.”
33 Nog een andere gelijkenis vertelde hij hen:
“Het koningschap der hemelen is te vergelijken
met zuurdeeg
dat een vrouw verwerkte in drie maten meel,
zodat het in z’n geheel doordesemd werd.”
34 Jezus sprak deze gelijkenissen uit tegen de menigte.
Tegen hen sprak hij niet anders dan in gelijkenissen,
35 opdat vervuld zou worden wat de profeet zei:
“Mijn mond zal ik opendoen in gelijkenissen;
ik zal uitspreken wat verborgen was vanaf de grondlegging van de wereld.”
Als de schrijvers van de Bijbel planten gebruiken om koninkrijken uit te beelden, nemen ze altijd machtige, majestueuze bomen. In het boek Daniël wordt het Babylonische rijk voorgesteld als “een reus van een boom, die met zijn top tot in de hemel reikte”(Daniël 4,11). De profeet Ezechiël vergelijkt het rijk van de farao van Egypte met “een ceder van de Libanon, met mooie takken, met schaduwrijk gebladerte en een rijzige stam”(Ezechiël 31,3).
Jezus’ keuze voor de mosterdplant is dan wel verrassend: een bescheiden, onopvallende struik, die op de akker groeit, in de moestuin, of als ‘onkruid’ in een rommelige hoek van de tuin. Zo is het koninkrijk Gods! Het is alsof het veel gewoner is dan je denkt. Het is geen machtige ceder, veeleer een eenvoudige huis-tuin-en-keukenplant die tot bloei komt in het gewone leven van elke dag. Heel dichtbij. Het heeft niets spectaculairs. Overal waar mensen alert en zorgzaam omgaan met elkaar of m.a.w. Jezus proberen na te volgen, daar is G-d. Verder hoef je het rijk G-ds niet te zoeken.
Mt.17,1-9 (6/08/2023)
1 Zes dagen daarna
nam Jezus Petrus, Jacobus en zijn broer Johannes mee
en bracht hen naar de top van een hoge berg,
zij alleen.
2 Voor hun ogen veranderde hij van gedaante [metamorphose].
Zijn gelaat straalde als de zon
en zijn kleren werden wit als licht.
3 En kijk!, Mozes en Elia verschenen hun,
die met hem spraken.
4 Petrus zei tegen Jezus:
“Heer, het is goed dat wij hier zijn.
Als het jouw bedoeling is, zal ik hier drie tenten maken,
één voor jou, één voor Mozes en één voor Elia.”
5 En kijk!, terwijl hij nog aan het spreken was
overschaduwde hen een lichtende wolk.
Er klonk een stem uit de wolk:
“Dit is mijn daad-werkelijk geliefde zoon
in wie ik instemming vind. [Jes.42,1]
Luister naar hem.”
6 Toen ze dit hoorden, wierpen de leerlingen zich neer
en werden zeer bevreesd.
7 Jezus kwam bij hen, raakte hen aan en zei:
“Sta op, wees niet bevreesd.”
8 Toen ze hun ogen opsloegen,
zagen zij niemand dan alleen Jezus.
9 En afdalende van de berg gebood Jezus hun:
“Spreek niemand over dit vergezicht
voordat de mensenzoon uit de doden is opgestaan.”
Wat gebeurt daar toch op die berg? De televisie was er niet bij; zelfs geen reporter. Alleen getuigen.
Getuigen vertellen wat hen heeft geraakt en wat het met hen heeft gedaan. Zoals Jezus het hun had opgedragen, hadden ze er aan niemand iets over verteld. Maar toen Jezus gestorven was, stond het springlevend in hun herinnering: Jezus wordt opgenomen tussen de groten van hun godsdienst, en wordt tussen die drie zelfs nog verheven tot ‘zoon van G-d’. Dáár waren zij getuige van – en het hield ook een opdracht in: Luister naar hem!
En zij hebben zich láten raken en laten meenemen door dit onnoembaar gebeuren. Ze hebben gezien en geluisterd – én doorverteld.
Ik wil je een uitdagende vraag stellen: Als jij hier dagelijks dit Evangeliecommentaar leest, dan is de kans uitermate groot dat ook jij ‘geluisterd en gezien’ hebt, dat jij dus zelf ook zo’n ontmoeting met de Heer hebt gehad. Je zult het ook niet makkelijk kunnen verwoorden, en wellicht doe je dat niet in zo’n spectaculaire beelden als hier, maar dat neemt niets weg van de werkzame realiteit ervan! Sta daar vandaag maar even bij stil, laat je opnieuw erdoor raken, en getuig ervan!
Mt.14,22-33 (13/08/2023)
22 Onmiddellijk dwong Jezus zijn leerlingen in de boot te stappen
en voor hem uit naar de overkant te varen,
terwijl hij de menigte zou wegzenden.
23 En nadat hij hen had weggezonden,
ging hij de berg op
om in afzondering te bidden.
Toen de avond viel, was hij daar alleen.
24 De boot was al midden op het meer, ver van het land,
en werd geteisterd door de golven.
Ze hadden immers de wind tegen.
25 In de vierde nachtwake [laatste kwart van de nacht]
kwam Jezus tot bij hen,
wandelend op het meer.
26 Toen de leerlingen hem zagen wandelen op het meer,
raakten ze in grote verwarring.
“Een spook [phantasma]!”, zeiden ze
– en ze schreeuwden van angst.
27 Onmiddellijk echter sprak Jezus tegen hen:
“Hou moed, ik ben het, vrees niet.”
28 Petrus antwoordde hem nu:
“Heer, als jij het bent,
beveel mij dan bij jou te komen op het water.”
29 Hij zei: “Kom!”
En Petrus stapte uit de boot,
wandelde op het water
en ging naar Jezus.
30 Toen hij echter de wind zag,
werd hij bang en begon te zinken.
Hij schreeuwde: “Heer, red mij!”
31 En onmiddellijk strekte Jezus zijn hand uit
en greep hem vast.
Hij zei hem: “Klein-vertrouwende, waarom wankelde je?”
32 Ze stapten in de boot
en de wind ging liggen.
33 Zij die in de boot zaten, bogen voor hem neer:
“Waarlijk, jij bent Gods zoon!”
Het Evangelie van vandaag klinkt heel vertrouwd in onze oren: De leerlingen worden geteisterd door een strakke tegenwind. Jezus gaat over het water naar hen toe en Petrus wil hem tegemoet gaan, maar gaat kopje onder … Het klinkt zo vertrouwd dat we geneigd zijn om de eerste zinnen over te slaan waardoor iets belangrijks verloren zou gaan. Het verhaal begint immers met Jezus die iedereen wegzendt én zich afzondert. Hij gaat de berg op om e bidden. Hij neemt de tijd om zich te verbinden met G-d.
In het vervolg van dit verhaal blijkt hoe essentieel die verbondenheid met G-d is, om zelf niet kopje onder te gaan, maar staande te blijven als de wind tegen zit en anderen gered moeten worden. Essentieel ook om te blijven vertrouwen, terwijl angst de overhand dreigt te halen en alles en iedereen rondom begint te wankelen.
Ik vermoed dat we hier als leerling nog wel iets van kunnen leren, nl. de tijd nemen om regelmatig de stilte op te zoeken en de verbinding met G-d onderhouden. Alleen dan zal Góds Geest ons kunnen leiden en zal angst ons niet kopje onder doen gaan.
Mt.23,13-22 (28/08/2023)
13 “Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën,
ondermaatse oordelaars,
omdat je het koningschap der hemelen afsluit voor de mensen.
Want zelf ga je er niet binnen
en wie wel binnengaat, verhinder je het.
14 Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën,
ondermaatse oordelaars,
omdat je de huizen van weduwen opslokt
terwijl je naar buitenuit lange gebeden zegt.
15 Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën,
ondermaatse oordelaars,
omdat je zee en land rondreist
om een proseliet [bekeerling tot het Jodendom] te maken.
En wanneer hij het geworden is,
maak je hem tot een hellekind, dubbel zo erg als jezelf.
16 Wee jullie, blinde wegwijzers, die zeggen:
zweren bij de tempel, is niets,
maar zweren bij het goud van de tempel, is bindend.
17 Verdwaasden! Blinden!
Want wat is groter,
het goud, of de tempel die het goud heiligt?
18 En nog:
zweren bij het altaar, is niets,
maar zweren bij de gave erop, is bindend.
19 Verdwaasden! Blinden!
Want wat is groter,
de gave, of het altaar die de gave heiligt?
20 Wie dus zweert bij het altaar,
zweert dáárbij én bij alles wat er op ligt.
21 En wie zweert bij de tempel,
zweert dáárbij én bij wie er in woont.
22 En wie zweert bij de hemel,
zweert bij de troon van God en bij wie er op zit.”
Matteüs is er niet op uit de farizeeën zwart te maken, maar hij wil wel wijzen op gevaren die in elke religieuze gemeenschap opduiken, nl. het wegkruipen achter voorschriften en geboden.
Jezus betwijfelt de autoriteit van de schriftgeleerden en farizeeën niet, maar hij verwijt hen dat ze niets doen om de wet tot haar werkelijke recht te laten komen, nl. haar zo te interpreteren dat ze mensen vrij maakt om ‘Go(e)d’ met elkaar te leven. Hij verwijt hen dat ze niet van harte in de mensen geïnteresseerd zijn, omdat ze niet naast, maar boven hen staan.
Dat gevaar gold niet alleen de farizeeën in Jezus’ tijd, maar geldt voor iedere bijbeluitlegger, theoloog en pastoraal werk(st)er. Jezus roept ons op kritisch te zijn. Zijn we echt betrokken bij noden van de mensen of hebben we er plezier in abstracte theologie en overdreven morele voorschriften te preken, waar de mensen niets mee kunnen? Jezus wil geen theologie die mensen klein maakt en een slecht geweten in de hand werkt, maar een die mensen hoogacht. Hij wil een ethiek van genade.