Joh.16,23b-28 (28/05/2022)
Amen, amen, ik zeg jullie: Al wat je de Vader vraagt [je verlangen uitspreken] in mijn naam, zal hij je geven. Tot nu toe hebben jullie niets gevraagd in mijn naam! Verlang, en je zult ontvangen, opdat je vreugde vervuld wordt.
Ik heb in beelden tegen jullie gesproken, maar er komt een uur waarop ik niet meer in beelden zal spreken, maar vrijmoedig jullie over de Vader zal verkondigen.
Op die dag zul je in mijn naam verlangend vragen – ik hoef dat niet meer te doen voor jullie, want de Vader houdt zelf van jullie omdat jullie van mij hebben gehouden en hebben geloofd dat ik van de Vader ben uitgegaan.
Ik ben van de Vader uitgegaan en ben in de wereld gekomen; nu verlaat ik de wereld weer en ga naar de Vader.”
Gaan wij met ons verlangen naar G-d toe? Verlangen we trouwens wel iets? – Verlangen is iets anders dan willen! – En hebben we de moed om dat verlangen te verlengen, het ‘op te rekken’ zodat het de tijd krijgt zich uit te zuiveren en het ‘antwoord’ te laten zien – en ík de tijd krijg dat ‘antwoord’ ook te léren zien?
“Verlang, en je zult ontvangen,” zegt Jezus. Laat ons dus éindelijk beginnen te verlangen!
Laat ons dus ons hart ‘oprekken’ tot bij G-d. Laat onze liefde éindelijk zo groot worden als de zijne, zodat het ruimer wordt dan alleen mijn eigen ikje graag te zien. Laat ons dus zó naar de Vader toegroeien dat wij zonen – en dochters uiteraard – worden. Dan zullen wij ‘van de Vader uitgaan’ naar de wereld en daar G-ds liefde waar-maken, … en vaststellen dat ons verlangen al ontvangen ís!
Joh 5, 17-30 (30/03/2022)
Jezus zei tegen de Joden: “Mijn Vader werkt tot nu toe, en ik werk ook!”
Hierom zochten ze des te meer om hem te doden, omdat hij niet alleen de sabbat losmaakte, maar ook God zijn eigen vader noemde, waarmee hij zichzelf aan God gelijk maakte.
Jezus antwoordde hun daarop: “Amen, amen, ik zeg jullie: De Zoon kan niets uit zichzelf tenzij hij het de Vader ziet doen, want wat de Vader doet, doet de Zoon evenzo. En de Vader heeft de Zoon lief, daarom toont hij hem alles wat hij zelf doet. En hij zal hem nog grotere dingen laten doen dan deze.
Je zult je nog verwonderen! Zoals de Vader de doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie hij bedoelt. De Vader zelf oordeelt niemand, maar het gehele oordeel heeft hij in handen gegeven van de Zoon opdat allen de Zoon zouden eren zoals ze de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet die hem gezonden heeft.
Amen, amen, ik zeg jullie: Wie mijn woord hoort en vertrouwen stelt in wie mij gezonden heeft, heeft het volle leven.
Hij komt niet in het oordeel, maar is al overgegaan uit de dood in het leven.
Amen, amen, ik zeg jullie: Er komt een uur – ja, het is er al – dat de doden de stem van de Zoon van God zullen horen, en die luisteren, zullen leven. Zoals de Vader leven heeft in zichzelf, zo heeft hij het ook aan de Zoon gegeven leven te hebben in zichzelf, en hij heeft hem de volmacht gegeven te oordelen, omdat hij mensenzoon is.
Verwonder je er dus niet over dat er een uur komt waarin de mensen in de graven zijn stem zullen horen en er uit zullen trekken, wie het goede gedaan heeft voor opstanding tot leven, maar wie het kwade gedaan heeft voor opstanding tot oordeel.
Ik kan niets uit mezelf. Ik oordeel naar wat ik hoor. En mijn oordeel is rechtvaardig, omdat ik niet míjn wil zoek, maar de wil van de Vader die mij gezonden heeft.”
We komen dichter bij Pasen. Nog enkele weken te gaan om het ondoorgrondelijke Geheim dat Jezus is op het spoor te komen. Dat is wat elk van de evangelisten probeert te doen: op eigen wijze cirkelen ze rond dat Geheim (be-‘grijpen’ kun je nooit), maar Johannes gaat er het diepst in door. In de komende weken lezen we dan ook hoofdzakelijk uit zijn Evangelie, peilend naar de onpeilbare diepten van het Jezus-Geheim.
Vandaag wordt duidelijk dat het conflict van Jezus met de Joodse leiders steeds scherper wordt. Zij nemen Jezus kwalijk dat hij de wet op de sabbatrust (genezing te Betzata van een verlamde man op sabbat, zie gisteren) overtreedt en wat waarschijnlijk nog veel dieper snijdt is dat hij G-d, ‘Vader’ noemt. Hij sprak over G-d als een liefhebbende Vader met wie hij een nabije en vertrouw-volle verbondenheid beleefde. Voor de Joodse leiders was de relatie die Jezus leek te hebben met G-d bedreigend. Zij hadden een totaal ander beeld van G-d, dus geeft Jezus hier nog maar een keer het verba(o)nd aan tussen Woord en Léven: Wie vertrouwen stelt in zijn Woord, stelt vertrouwen in de Vader van alle leven – en heeft dus Léven in zich!
Joh.17,11b-19 (1/06/2022)
Heilige Vader,
hen die Jij mij gegeven hebt,
bewaar hen in Jouw naam,
opdat zij één zouden zijn zoals wij.
Zolang ik bij hen was,
be-waarde ik hen in Jouw naam:
ik heb gewaakt over wie Je mij gaf
en niemand van hen is verloren gegaan,
behalve de zoon van de verlorenheid
– opdat de Schrift vervuld moest worden.
Maar nu kom ik naar Jou
en spreek ik deze dingen uit in de wereld
opdat zij mijn vreugde vervuld mogen ontvangen in zich.
Ik heb hen Jouw woord gegeven.
De wereld is hen gaan haten
omdat zij niet van de wereld zijn,
zoals ik niet van de wereld ben.
Ik bid niet dat Je hen zou opheffen uit de wereld,
maar dat Je hen be-waar-t uit het kwade.
Zij zijn niet van de wereld,
zoals ik niet van de wereld ben.
Heilig hen in Jouw waarheid.
Jouw woord is waarheid.
Zoals Jij mij de wereld hebt ingezonden,
zo heb ik ook hen de wereld ingezonden.
En omwille van hen
heilig ik mijzelf,
opdat ook zij geheiligd zouden zijn
in de waarheid.
Al biddend laat Jezus voelen wat ‘betrokken leven op elkaar’ wil zeggen, nl. De ander mag je raken. Wat er met de ander gebeurt doet er toe voor jou. Je wil dat het goed gaat met die ander. Je ziet hen graag, wil hen bewaren en bidt ze alle heil toe.
Voor Jezus is het glashelder: G-d heeft hem mensen toevertrouwd. Hij zal er niet één verloren laten gaan. Zijn betrokkenheid reikt verder dan een daad-werkelijke (=fysieke) nabijheid. Hij bidt voor zijn leerlingen zodat zij – en wij – een biddende gedragenheid mogen ervaren. Hij weet immers dat het lastig zal worden om net als hij toegewijd te leven. Het is een levenswijze die de wereld niet uit zichzelf aan kan (toen niet en nu nog niet). Het kan pas als wij naar hem kijken. Hij heeft zich met heel zijn ‘wezen’ verbonden aan G-d. Zij waren één en zo werd hij een toegewijde G-dsmens.
Nu is het aan ons om net als hij Verbonden te Léven, geroepen tot eenheid.
Joh.15,9-11 (19/05/2022)
Zoals de Vader mij daad-werkelijk heeft liefgehad, zo heb ik ook jullie daad-werkelijk liefgehad.
Verblijf in mijn liefde. Als je mijn Wijzingen be-waart [= behouden door waar te maken], zul je in mijn liefde verblijven, zoals ik ook de Wijzingen van mijn Vader heb be-waard en in zijn liefde verblijf.
Ik heb deze dingen tegen jullie gezegd opdat mijn vreugde in jullie zou verblijven en jullie vreugde vol zou worden!
Heb je je nooit afgevraagd waarom wij in deze commentaren steeds spreken over ‘daad-werkelijke liefde’? Die dubbele term is de vertaling van het ene Griekse woord agapè, een woord dat in het Nieuwe Testament heel vaak voorkomt en er een cruciale rol speelt. De liefde zoals Jezus die propageert, heeft niets van doen met een romantisch liefdesgevoel, een ‘emo-kwestie’ of een verliefde ‘vlam’. Liefde is voor Jezus: zó verworteld zijn in de Bron van Leven, dat je ervoor durft kiezen levengevend naar je even-mens toe te gaan en daad-werkelijk (dus je feitelijk inzettend) die ander meer leven te geven, niet vanuit jezelf maar vanuit je Bron.
En zo ‘be-waren’ wij G-ds Wijzing. Nog zo’n Bijbels woord. ‘Bewaren’ kun je door iets in een weckpot te steken, goed opgepropt en safe, steriel – doods dus! Of ‘be-waren’ kun je door iets waar te maken: dat wat je zelf hebt ontvangen, ook echt beleven en op die manier doorgeven. Wellicht zal dat ‘beleven’ in een iets andere vorm gebeuren dan zoals je het ontving, omdat tijden en gebruiken nu eenmaal verschuiven, maar het is enkel in de durf van die transformatie dat het levend wordt doorgegeven.
Zo gaat het met de Liefde, zo gaat het met het Geloof, zo gaat het met het Léven … Gaat het zo met míjn leven?
Joh.3,13-17 (14/09/2022)
Nooit is iemand opgeklommen naar de hemel als hij niet uit de hemel is neergedaald. Zo is de mensenzoon in de hemel.”
“Zoals Mozes in de woestijn de slang heeft omhoog geheven, zo moet de mensenzoon omhoog worden geheven [op het kruis], opdat al wie vertrouwende ín hem is, niet verloren gaat, maar het volle leven heeft.
Want zó lief heeft God de wereld, dat hij zijn eniggeboren zoon heeft gegeven, opdat al wie vertrouwende ín hem is, niet verloren gaat, maar het volle leven heeft. Want God heeft zijn zoon niet in de wereld gezonden om die wereld te vonnissen, maar opdat ze door hem zou worden bevrijd.
Johannes, de theoloog onder de evangelisten, maakt, als hij iets over de rol van Jezus als Gods Zoon wil vertellen, een vergelijking met een gebeurtenis uit het Oude Testament. (Num.21,4-9) Het volk had ‘de vleespotten van Egypte’ moeten achterlaten en trok nu door de woestijn. Het werd moe en morrig, en beklaagde zich bij Mozes en bij G-d dat ze beter gebleven waren in dat land van verdrukking. (Hoe universeel menselijk toch, dat ‘verhaal’!) Om hen te leren leven-IN-vertrouwen, laat G-d Mozes een bronzen slang maken en op een paal zetten, zichtbaar voor iedereen, en iedereen die er zijn ogen op vestigde – iedereen die zijn vertrouwen zocht in G-d – werd gered.
Zó is dus ook het teken van het kruis voor elke Christen. Wij zijn onderweg, in een land dat dor is en van G-d verlaten lijkt. Hoe dichtbij is de verleiding ‘terug te keren naar vroeger’! Maar opkijkend naar het kruis, worden wij eraan her-innerd dat G-ds Liefde en trouw voor de mens ‘staat als een paal’ en dat wij dus mogen vertrouwen. IN dat vertrouwen zal G-d de toekomst maken: het volle Léven!
Joh.4,5-42 (21/03/2022)
Hij kwam in de Samaritaanse stad Sichar, dicht bij het stuk land dat Jakob aan zijn zoon Jozef gegeven had. [Gen.33,19; 48,22] Daar was ‘de bron van van Jakob’. Jezus was vermoeid van de tocht en ging zitten bij de bron. Het was ongeveer het zesde uur [= op de middag]. Er kwam een Samaritaanse vrouw water putten. Jezus vroeg haar: “Geef mij te drinken”, want zijn leerlingen waren weggegaan naar de stad om eten te kopen. Maar de Samaritaanse vrouw zei hem: “Hoe kun jij, een Jood, te drinken vragen aan mij, een Samaritaanse vrouw?” – want de Joden gaan niet om met Samaritanen.
Jezus antwoordde haar: “Als je in kennis was met wat God schenkt en met wie het is die tegen je zegt ‘geef mij te drinken’, dan had jij het hém gevraagd en had hij je levend water gegeven.”
Nu zei de vrouw hem: “Heer, je hebt niet eens een emmer en de put is diep, vanwaar heb jij dan levend water? Jij bent toch niet groter dan onze vader Jakob die ons de put gegeven heeft en zelf, en ook zijn zonen en zijn vee, eruit gedronken heeft?”
Jezus antwoordde haar: “Ieder die drinkt van dit water, zal opnieuw dorst krijgen, maar wie drinkt van het water dat ik hem zal geven, zal in de tijden geen dorst hebben, maar het water dat ik hem zal geven, zal in hem een bron van opwellend water worden tot volheid van leven.”
Nu zei de vrouw hem: “Heer, geef mij van dat water, zodat ik geen dorst [meer] heb en ik niet [meer] hierheen moet komen om te putten.”
Jezus zei haar: “Ga, roep je man en kom hierheen.” De vrouw antwoordde hem: “Ik heb geen man.” Jezus zei haar: “Dat zeg je goed, ik heb geen man, want vijf mannen heb je gehad en die die je nu hebt, is niet die van jou. Het is dus waar wat je zegt.”
De vrouw zei hem: “Heer, ik zie dat je een profeet bent. Onze vaderen hebben aanbeden op deze berg, en jullie zeggen dat Jeruzalem de plaats is waar moet aanbeden worden.” Jezus zei haar: “Vertrouw me, vrouw, er komt een uur waarop je de Vader zult aanbidden noch op deze berg noch in Jeruzalem. Jullie aanbidden zonder te weten wat, wij weten wat we aanbidden, want de bevrijding komt uit de Joden. Maar er komt een uur – dat is nu – dat de waarachtige aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest [pneuma] en waarheid, want de Vader zoekt naar wie hem zó aanbidden. God is geest [pneuma, geestkracht, adem / ruach wellicht kan hier ook vertaald worden: Geest (pneuma) is God] en wie hem aanbidden moeten [dus] in geest [pneuma] en waarheid aanbidden.”
De vrouw zei hem: “Ik weet dat de messias komt, die genoemd wordt christos [gezalfde: Gr.: christos; Hebr.: messiah] en wanneer hij komt, zal hij ons alles verkondigen.”
Nu zei Jezus tegen haar: “Ik ben het, die met je spreekt.”
Op dat moment kwamen zijn leerlingen en zij verbaasden zich dat hij met een vrouw in gesprek was. Niemand echter vroeg: “Wat zoek je?” of “Waarom spreek je met haar?” De vrouw liet haar waterkruik achter en ging terug naar de stad. Ze zei tegen de mensen: “Kom mee kijken naar een mens die alles kon zeggen wat ik heb gedaan. Zou hij misschien de Gezalfde [christos] zijn?”
Ze trokken de stad uit en gingen naar hem toe. In de tussentijd vroegen zijn leerlingen hem: “Rabbi, eet iets!” Maar hij zei hen: “Ik heb voedsel te eten dat jullie niet kennen.” De leerlingen zeiden daarop onder elkaar: “Niemand heeft hem toch te eten gebracht?” Jezus zei hen: “Mijn voedsel is dat ik doe wat de bedoeling is van wie mij gezonden heeft en ik zijn werk volbreng. Zeggen jullie niet: ‘nog vier maanden en de oogst komt’? Kijk, ik zeg jullie: Doe je ogen open en kijk naar de velden: ze staan al wit [=rijp] voor de oogst. De maaier ontvangt zijn loon al en verzamelt vruchten tot volheid van leven, zodat de zaaiende zich tegelijk verheugt met de maaiende. Hierin wordt de spreuk waar: ‘De één zaait, een ander maait.’ Ik heb jullie uitgezonden om te oogsten waar je geen moeite hebt voor gedaan. Anderen hebben die moeite gedaan en jullie zijn daarop ingegaan.”
Uit die stad gingen vele van de Samaritanen in hem geloven omwille van wat de vrouw getuigde: ‘Hij kon alles vertellen wat ik heb gedaan.’ Toen de Samaritanen bij hem waren gekomen, vroegen zij hem daarom bij hen te blijven. Hij bleef daar twee dagen en nog veel meer mensen kwamen tot vertrouwen door zijn woord.
Ze zeiden nu tegen de vrouw: “Wij vertrouwen niet meer [enkel] door jouw spreken, maar wij hebben hem zelf gehoord en wij weten dat deze waarlijk de bevrijder van de wereld is.”
Het Evangelie laat zien hoe water, levend water wordt. Water dat uit de put komt staat tegenover water uit de bron. Letterlijk staan er ook twee verschillende woorden. Put tegenover bron. Stilstaand water tegenover stromend, levend water.
Ze worden het symbool van waar het in dit gesprek in diepere zin om gaat: het stromende water. Het gaat erom dat het in het leven weer stromen gaat, dat er beweging komt, dat grenzen worden overschreden, dat je jezelf overwint door jezelf te leren kennen.
Door de wonderlijke ontmoeting met Jezus begint er van alles in het leven van de vrouw te borrelen, te bewegen. Ze gaat open. In haar leven begint het te stromen, en daarmee zet ze anderen in beweging.
Het is Jezus die onze wereld openlegt. Hij breekt ons bestaan binnen. Doet ons opengaan. Hij spreekt ons aan op onze diepste verlangens – eenheid, gekend worden, verbondenheid. Zouden wij zo voor elkaar als levend, stromend, water kunnen zijn: sprankelend, verfrissend, een bron van eeuwig leven?