Joh 8, 21-30 (5/04/2022)
Opnieuw zei Jezus tegen de farizeeën en schriftgeleerden: “Ik ga heen en jullie zullen mij zoeken, maar in je zonden zul je sterven. Waar ik heen ga, kunnen jullie niet komen.” De Joden zeiden daarop: “Hij zal toch niet zichzelf doden, omdat hij zegt ‘waar ik heen ga, kunnen jullie niet komen’?” Jezus zei hen: “Jullie zijn uit de beneden-dingen, ik ben uit de boven-dingen; jullie zijn van deze wereld, ik ben niet van deze wereld. Ik heb jullie dus gezegd dat je zult sterven in je zonden, want als je er niet op vertrouwt dat ‘ik-ben’ zul je sterven in je zonden.”
Ze vroegen hem nu: “Wie ben jij dan?” En Jezus zei: “Wat ik van het begin al tegen jullie zei! Veel heb ik over jullie te zeggen en te oordelen. Degene die mij gezonden heeft is waarachtig en wat ik van hem gehoord heb, zeg ik tot de wereld.”
Zij herkenden niet dat hij hen over de Vader sprak. Dus zei Jezus verder: “Wanneer jullie de mensenzoon omhoog zullen hebben geheven, dan zullen jullie herkennen dat ‘ik-ben’ en dat ik niets doe uit mezelf, maar dat ik uitspreek wat mijn Vader mij geleerd heeft. Die mij gezonden heeft, is met mij; de Vader heeft mij niet alleen gelaten, omdat ik altijd doe wat hem lief is.”
Toen hij zo sprak, gingen velen hun vertrouwen stellen in hem.
En het gesprek – ook al lijkt het veeleer een dovemansgesprek – gaat verder: Wie is die Jezus nu eigenlijk? Van waaruit handelt hij en is hij nu G-d of mens? Voor de zoveelste keer probeert Jezus het duidelijk te maken, maar wij mensen begrijpen er niets van. (Als het een troost mag wezen: dat was dus ook zo voor zijn leerlingen en voor de farizeeën.) Maar misschien zit juist daar de knoop. Dit alles is geen kwestie van ratio (verstand), maar van r-el-atie (el = het Hebreeuws voor G-d). G-d komt binnen in onze ratio, in ons verstand, met het verlangen in relatie te gaan, verbinding te maken. En als wij ons durven te verbinden met hem (net zo consequent en radicaal (tot in de wortel = radix) zoals Jezus deed), komen we in een andere wereld terecht, de wereld van de boven-dingen. Daar zal te zien zijn wat het wil zeggen daad-werkelijk doen wat Hem lief is. Het is geen ‘andere’ wereld dan de onze, maar de onze gezien vanuit een ‘ander’ perspectief. Een perspectief dat niet te zien is voor wie het probeert te be-grijpen, wel voor wie het lef (hart) heeft om zich te verbinden!
Joh 20, 11-18(19/04/2022)
[Nadat Petrus en Johannes het lege graf hadden gezien en weer weggegaan]
Maria [van Magdala] was wenend bij het graf blijven staan. Zo wenend, boog zij zich naar het graf toe en aanschouwde twee boodschappers [angeloi] die daar zaten in het wit, één aan het hoofdeinde en één aan het voeteneinde, daar waar het lichaam van Jezus had gelegen.
Ze zeiden tegen haar: “Vrouw, waarom ween je?” Ze antwoordde hen: “Omdat ze mijn heer hebben weggenomen en ik niet weet waar ze hem hebben gebracht.”
Toen keerde zij zich om, naar achter [= weg van het graf] en aanschouwde Jezus die daar stond, zonder te weten dat het Jezus was. Jezus zei haar: “Vrouw, waarom ween je? Wie zoek je?” Menend dat het de tuinman was, zei ze: “Heer, als jij hem weggedragen hebt, zeg me waar je hem hebt neergelegd, zodat ik hem kan halen.”
Nu zei Jezus tegen haar: “Maria.” Zij keerde om en zei: “Rabboeni!” – wat wil zeggen: mijn meester.
Jezus zei haar: “Hou mij niet vast, want ik ben nog niet opgegaan naar mijn Vader. Maar ga naar mijn broers en zeg hen: Ik ga op naar mijn en jullie Vader, naar mijn en jullie God.”
Maria van Magdala ging naar de leerlingen en berichtte hen dat zij de Heer had gezien en dat hij dit tegen haar had gezegd.
Je hebt mensen die de ellende zien en dan weer verder gaan, en anderen die het aandurven om te blijven. Maria is een vrouw die blijft. Zij blijft in haar onmacht staan en aanschouwt. In het trouw blijven bij die onmacht krijgt ze zaken te zien die de anderen niet zagen. De boodschappers nemen haar verdriet au sérieux. Ze mag haar verhaal doen, de vragen die leven mogen klinken en worden écht gehoord. Dit mogen doen, doet haar omkeren weg van het graf (dat wat doods is of lijkt). Neen, niet alles is daarmee opgeklaard, het verdriet is er nog. Het scenario herhaalt zich. In het schouwen ziet Maria opnieuw een man. Opnieuw wordt haar verdriet au sérieux genomen. Opnieuw mag haar verhaal klinken. En langzaam maar zeker mag de Liefde tot haar doordringen. Ze wordt erdoor aangesproken wat haar opnieuw doet omkeren. Stap voor stap lukt het haar om los te laten, in zichzelf ruimte te creëren voor het nieuwe en komt ze opnieuw in beweging.
Zo mogen ook wij Paasmensen worden: vol Liefde onze mede-mensen tegemoet gaan en hen laten ervaren dat het de Liefde is die mensen steeds weer in beweging brengt en doet Léven voorbij de dood!
Joh.6,35-40 (4/05/2022)
En Jezus zei: “Ik ben het brood ten leven. Wie naar mij toe komt, zal geen honger meer hebben, en wie in mij vertrouwt, zal nooit meer dorst hebben.”
“Maar ik heb je al gezegd dat jullie niet vertrouwen, ook al hebben jullie mij gezien. Al wie de Vader mij geeft, zal naar mij toe komen, en wie naar mij toe komt, zal ik onder geen beding verwerpen. Want ik ben van de hemel neergedaald, niet om mijn eigen wil te doen, maar de wil van wie mij gezonden heeft.
En dit is de wil van wie mij gezonden heeft: dat ik van allen die hij mij gegeven heeft niemand verloren laat gaan, maar hen doe opstaan op de ultieme dag.
En dit is de wil van wie mij gezonden heeft: dat ieder die de Zoon ziet en in hem vertrouwt, het volle leven heeft en ik zal hem doen opstaan op de ultieme dag.”
Het zijn wel wat zware woorden die de evangelist Johannes hier (en vaak in zijn Evangelie) gebruikt, maar met wat aandacht bij het lezen (en herlezen) komen we toch al snel uit bij een ongelooflijk beloftevolle boodschap:
God, degene die ons het leven geeft, geeft ons tegelijk ook zijn Zoon, zijn eerstbeminde, opdat wij door Jezus, de weg naar waarheid en leven zouden vinden.
Jezus reikt ons meer aan dan brood, zelfs meer dan woorden en daden, hij reikt ons het volle leven aan, in naam van zijn Vader.
En hij zal niemand verwerpen! Ja, het staat er heel nadrukkelijk: níemand van wie naar hem toekomt, zal hij aan de kant schuiven of negeren. Moet je vandaag maar eens bekijken hoe ver we met die boodschap staan, in onze huidige maatschappij, in onze kerk, in ons eigen leven …
Het is zijn uitdrukkelijke bedoeling dat niemand verloren gaat! – Als we nu eens daarin ons vertrouwen konden stellen … zouden we dan niet wat minder angstige mensen worden, ‘opgestane mensen’, mensen die leven in de vreugde van de ultieme dag …?
Joh.12,44-50 (11/05/2022)
Jezus riep uit: “Wie vertrouwt in mij, vertrouwt niet in mij maar in hem die mij gezonden heeft; en wie mij aanschouwt, aanschouwt wie mij gezonden heeft.
Ik ben het licht dat in de wereld is gekomen, opdat ieder die vertrouwt in mij niet in de duisternis blijft.
Als iemand mijn woorden wel hoort maar er geen gehoor aan geeft, oordeel ik hem niet, want ik ben niet gekomen om de wereld te oordelen maar om haar te bevrijden. Wie mij verwerpt en mijn woorden niet aanneemt, heeft al een oordelaar: de woorden die ik gesproken heb zullen hem uiteindelijk oordelen. Want ik heb niet uit mezelf gesproken, maar de Vader die mij gezonden heeft, heeft mij een Wijzing gegeven: dat is wat ik zeg. En ik weet dat zijn Wijzing het volle leven is.
Dus wat ik zeg, zeg ik zoals de Vader mij gezegd heeft.”
Even lijkt het alsof Jezus het geduld verliest (hij roept het uit). Ze snappen het nog steeds niet, die omstaanders (en wij?). Het draait allemaal niet om hem, integendeel: bij alles wat hij doet of zegt verwijst hij naar G-d. Het is G-d die de richting bepaalt en Jezus wijst weg, weg van zichzelf naar de Ander. Dat is de ‘Wegwijzing’ die hij meegekregen heeft van zijn Vader en die de weg wijst naar Léven-IN-vertrouwen.
Hij zou niet liever hebben dan dat z’n toehoorders (jij) die wijzing zouden zien. Daarom wil hij je op weg zetten. En als je niet weet waar te gaan zoeken, hij vertelt waar het te vinden is: In de Woorden die ik gesproken heb. Zo simpel is het: leven volgens het evangelie. Het leren kennen om zo vertrouwd te geraken met Jezus en je aan hem toevertrouwen. Hij zal je doen uitkomen bij de Vader, bij het volle leven.
Joh.1,35-42 (4/01/2023)
De volgende morgen [na zijn ontmoeting met Jezus] stond Johannes [de doper] daar weer, met twee van zijn leerlingen. Toen hij Jezus opmerkte die daar rondwandelde, zei hij: “Kijk! Het lam van God!” De twee leerlingen hoorden hem dit zeggen en gingen Jezus achterna.
Jezus keerde zich om en zag hen achterna komen. Hij vroeg hun: “Wat zoeken jullie?” Ze antwoordden: “Rabbi – vertaald betekent dit: meester –, waar verblijf jij?” Hij zei: “Kom en zie!” Dus gingen ze mee en zagen waar hij verbleef, en ze bleven de hele dag bij hem. Dat gebeurde op ongeveer het tiende uur.
Andreas, de broer van Simon Petrus, was één van de twee leerlingen die dit van Johannes hoorden en Jezus waren gevolgd. Voor alles vond hij zijn broer Simon en zei hem: “We hebben de messias gevonden – wat vertaald betekent: de gezalfde [christos] – en hij bracht hem bij Jezus. Toen Jezus hem zag, zei hij: “Jij bent Simon, de zoon van Johannes? Je zult genoemd worden: Kefas.” – wat vertaald betekent: rots [Gr.: petros – Lat.: petrus]
Johannes doet iets wat alleen échte leraren doen: hij verwijst zijn eigen leerlingen naar een ander! “De komst van het rijk G-ds gaat niet over mij, zegt hij. Ik heb het alleen aan te kondigen en aan te wijzen. Welnu, ik wíjs het je aan: Kijk! Het lam van G-d! Ga hém achterna.”
Oneigenlijke leraren – dat zijn leraren die misschien wel wat kennis, maar niets profetisch in zich hebben – verwijzen hun leerlingen niet naar een ander, maar binden die aan zichzelf.
Minstens één van die twee die er gehoor aan gaven, heeft het niet alleen gedaan, maar ook verstaan, want op zijn beurt houdt hij zijn vondst niet voor zichzelf maar gaat ermee naar een ander om het te delen. Hoe klein dat gebaar ook mag lijken, het had gigantische gevolgen! Hij legde er immers de eerste ‘steen’ (petrus) mee voor wat later de hele Christus-beweging zou worden.
Aan ons dus om van ons weg te wijzen: het gaat om Christus, niet om ons; en om die boodschap niet voor onszelf te houden maar anderen daarin te betrekken. Je weet niet (en hoeft ook niet te weten) wat je veroorzaakt …
Joh.3,7-15 (26/04/2022)
Verwonder je niet dat ik zei ‘het is nodig nieuw geboren te worden’. De wind [pneuma/ruach] waait waarheen het zijn bedoeling is. Je hoort zijn geluid, maar je weet niet vanwaar hij komt of waarheen hij gaat. Zo is het met ieder die geboren wordt uit de geest-adem [wind/pneuma/ruach]
Nikodemus bleef vragen: “Maar hoe kan dat gebeuren? Jezus antwoordde hem: “Jij bent een leraar van Israël en je weet dat niet? Amen, amen, ik zeg je: Wij zeggen dat wat wij weten en over wat wij gezien hebben, getuigen wij. Maar ons getuigenis nemen jullie niet aan. Als je al geen vertrouwen stelt in wat ik zeg over de aardse dingen, hoe zul je dan vertrouwen als ik spreek over de hemelse?
Nooit is iemand opgeklommen naar de hemel als hij niet uit de hemel is neergedaald. Zo is de mensenzoon in de hemel. Zoals Mozes in de woestijn de slang heeft omhoog geheven, zo moet de mensenzoon omhoog worden geheven [op het kruis], opdat al wie vertrouwende ín hem is, niet verloren gaat, maar het volle leven heeft.”
Zijn wij kinderen van de wind? Dat is de bedoeling, ja, volgens Jezus!
In het Nederlands vertaalt men meestal de eerste keer (bij het waaien) met wind, en de tweede keer (bij het geboren worden) met geest. Maar er staat maar één woord. Het probleem was toen al dat het eerder strak rationele Grieks (pneuma) moeilijk weg kon met het beweeglijk holistische Hebreeuws. De ruach is inderdaad tegelijk de ‘wind’ (die ‘zweefde over de wateren’ als beginsel van schepping) als de ‘geest’ (die de mens als zelfde beginsel van schepping ingeademd wordt). Met elke inademing ademt de mens dus G-ds levenskracht!
Geboren worden uit ruach, betekent dus gaan leven zoals G-d de mens het leven toe-wenst en toe-ademt. Mee-bewegen met de beweeglijkheid van de geest – je kunt dat/hem/haar/? dus zeker ook schrijven als Geest – en je laten stuwen (= je elke dag laten scheppen!) tot de ‘hemel’. Ook dat laatste moet je ‘holistisch’ begrijpen: het is niet ‘iets’, afgescheiden van ‘iets anders’, maar het is een totaal gebeuren: Waar G-d mag zijn, worden mensen mens en de aarde hemel!