Joh.6,44-51 (5/05/2022)
Niemand is bij machte naar mij toe te komen als de Vader, die mij zendt, hem niet trekt, en ik zal hem doen opstaan op de ultieme dag.
Bij de profeten staat geschreven: En allen zullen door God onderricht zijn. [Jes.54,13] Ieder dus die naar de Vader luistert en leert, komt naar mij toe.
Niet dat iemand de Vader heeft gezien! Enkel degene die van God komt, heeft de Vader gezien.
Amen, amen, ik zeg jullie: Wie in mij vertrouwt, heeft het volle leven. Ik ben het brood van het leven. Jullie voorvaderen hebben het manna gegeten in de woestijn, maar zijn [toch] gestorven. Ziehier het [ware] brood dat uit de hemel neerdaalt: ieder die hiervan eet, zal niet sterven. Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij in volheid leven.
Het brood dat ik zal geven voor het leven van de wereld is mijn vlees [lichaam].
Johannes buitelt weer over zijn woorden en beelden heen om iets te proberen te zeggen van het mysterie van G-d/de Vader en Jezus/de Zoon. Dat er een verbinding – een r-el-atie is tussen die twee staat voor Johannes als een paal boven water, of als brood dat leven geeft; of je kunt ook nog zeggen: als vertrouwen dat leven geeft!
Opnieuw kun je lezen hoe hoopvol het Evangelie van Johannes is. G-d is als een magneet die allen aantrekt en van (geestelijk) voedsel en leven voorziet. Eigenlijk hoeven wij ons alleen maar te láten aantrekken, geen weerstand bieden aan die middelpuntzoekende kracht die G-d in ons leven wil zijn. Het getuigt van geen vertrouwen (of een ego-vertrouwen) en van ‘verdwaasdheid’ (een term die in de Psalmen vaak voorkomt om de mens aan te duiden die eigenmachtig niet G-ds spoor volgt) om weerstand te bieden aan die trekkracht.
Helaas moeten we vaststellen dat we zelf ook wel daaraan weerstand bieden. Maar vandaag dus een nieuwe uitnodiging en een nieuwe kans mij toe te vertrouwen, zíjn brood te eten, zíjn leven te Léven.
Joh.1,35-42 (4/01/2024)
35 De volgende morgen [na zijn ontmoeting met Jezus]
stond Johannes [de doper] daar weer,
met twee van zijn leerlingen.
36 Toen hij Jezus opmerkte die daar rondwandelde, zei hij:
“Kijk! Het lam van God!”
37 De twee leerlingen hoorden hem dit zeggen
en gingen Jezus achterna.
38 Jezus keerde zich om en zag hen achterna komen.
Hij vroeg hun: “Wat zoeken jullie?”
Ze antwoordden:
“Rabbi – vertaald betekent dit: meester –, waar verblijf jij?”
39 Hij zei: “Kom en zie!”
Dus gingen ze mee en zagen waar hij verbleef,
en ze bleven de hele dag bij hem.
Dat gebeurde op ongeveer het tiende uur.
40 Andreas, de broer van Simon Petrus,
was één van de twee leerlingen die dit van Johannes hoorden
en Jezus waren gevolgd.
41 Voor alles vond hij zijn broer Simon
en zei hem:
“We hebben de messias gevonden
– wat vertaald betekent: de gezalfde [christos] –
42 en hij bracht hem bij Jezus.
Toen Jezus hem zag, zei hij:
“Jij bent Simon, de zoon van Johannes?
Je zult genoemd worden: Kefas.”
– wat vertaald betekent: rots [Gr.: petros – Lat.: petrus]
Van Johannes hoorden we enkele dagen geleden hoe hij nadrukkelijk zei: “Ik ben het niet;” en gisteren: “Ik wist het ook niet.” Vandaag zien we hem de daad bij deze woorden voegen en zijn eigen leerlingen naar een ander (Jezus) zenden.
Als wij ons nu eens proberen voor te stellen dat we het Evangelieverhaal over Johannes helemaal niet kennen, zouden wij dan veel vertrouwen kunnen stellen in zo’n ‘niet-figuur’? Zouden wij geboeid raken door een figuur die het alsmaar heeft over ‘niet-ik’? Je kunt er van op aan dat zo iemand in onze tijd – met z’n toch wel érg sterke ik-cultuur – niet veel aantrek zou hebben.
Maar wat doe ik zélf, nu hij wel in mijn mailbox zijn boodschap verkondigt? “Twee wegen houd ik je voor, de dood of het leven; kies dan het leven,” pepert hij ons in met de woorden uit Deuteronomium (30,19). Welke weg zal ik vandaag gaan als ik ondeelbaar moet kiezen tussen ‘ik’ en ‘niet-ik’?
Joh.13,21-33.36-38 (12/04/2022)
Toen Jezus dit zei, raakte zijn innerlijk sterk beroerd en hij getuigde: “Amen, amen, ik zeg jullie: Eén van jullie zal mij uitleveren.”
De leerlingen keken naar elkaar in vertwijfeling over wie hij dit zei. Eén van zijn leerlingen – de leerling die Jezus liefhad – lag aan zijn borstzijde. Simon Petrus wenkte hem om hem te vragen wie het was over wie hij dit zei. Hij leunde dus tegen Jezus’ borst en vroeg: “Heer, wie is het?”
Jezus antwoordde: “Het is degene aan wie ik het stuk brood zal geven dat ik zal indopen.” En hij doopte het stuk brood in en gaf het aan Simon van Keriot. En na dit stuk brood ging de tegenstander [satan] in hem. Jezus zei: “Wat je te doen hebt, doe dat snel.” Niemand van de aanliggenden begreep wat hij zei. Sommigen dachten dat Jezus hem opdroeg te kopen wat nodig was voor het feest of dat hij iets aan de armen moest geven, omdat Judas de geldbeurs had.
Nadat hij het stuk brood tot zich had genomen, ging hij onmiddellijk weg. Het was nacht.
Toen hij was weggegaan, zei Jezus: “Nu komt de grootheid van de mensenzoon aan het licht, en in hem de grootheid van God. Als Gods grootheid in hem aan het licht komt, zal God ook hem in die grootheid laten delen, en wel onmiddellijk.
Kinderen, nog maar een korte tijd ben ik bij jullie. Je zult mij zoeken, maar zoals ik al zei tegen de Joden ‘waarheen ik ga, kunnen jullie niet komen’, zo zeg ik het nu ook tegen jullie.”
Simon Petrus vroeg hem: “Heer, waar ga je heen?” Jezus antwoordde hem: “Waar ik heen ga, kun je mij nu niet volgen. Later zul je mij volgen.” Petrus zei opnieuw: “Heer, waarom kan ik je nu niet volgen? Mijn leven wil ik voor je geven!” Jezus antwoordde: “Jij wil je leven voor mij geven? Amen, amen, ik zeg je: Nog voor een haan kraait, zul je mij driemaal verloochend hebben.”
“Jezus’ innerlijk raakte sterk beroerd.” Reden te over, zou ik zo denken.
Hij zit daar met zijn vrienden het Paasfeest te vieren, maar het zal voor hem de laatste keer zijn. Het onbegrip en de tegenstand tegen zijn boodschap is zo groot geworden dat zijn dood onvermijdelijk lijkt. En uit liefde voor de mensen voor wie hij die boodschap bracht, is hij ook bereid die dood te aanvaarden – maar dat neemt uiteraard niet de last ervan weg.
Oók ‘beroerend’ – om het waarschijnlijk nog zacht uit te drukken – is de wijze waarop hij zal sterven. Dat kruis, ja dat ook, die gruwelijke slavendood, maar hoe hij daar geraakt is:
Want was het een vijand die mij smaadt,
ik zou het wel verdragen;
was het mijn hater die groot doet tegen mij,
ik zou hem wel ontlopen;
maar jij, een mens mij zo na,
mijn vriend en vertrouweling,
met wie ik zelfs mijn innigste gebed deelde
toen we opgingen naar Gods huis. (Psalm 55,13-15)
De ‘beroering’ in Jezus beweegt hem ertoe … verder te gaan: toch maar Paasfeest te vieren – Pasen te zíjn; toch maar díe vrienden aan tafel te nodigen – én hen de voeten te wassen; toch maar de dood tegemoet te gaan – vol twijfel en pijn, maar in liefde en vertrouwen …
Joh.1,43-51 (5/01/2024)
43 De volgende morgen besloot Jezus naar Galilea te gaan.
Hij ging er Filippus zoeken [heuriskei = vinden door actief te zoeken]
en zei hem: “Volg mij.”
44 Filippus was van Betsaïda,
uit de stad [vissersdorp aan de noordkant van het meer van Galilea]
van Andreas en Petrus.
45 Filippus ging Natanaël [de traditie vereenzelvigt hem met de apostel Bartolomeus] zoeken
en zei hem:
“Wij hebben degene gevonden
over wie Mozes geschreven heeft in de Wijzing, en ook de profeten:
Jezus, de zoon van Jozef uit Nazaret!”
46 Natanaël repliceerde:
“Uit Nazaret? Kan daar iets goeds van komen?”
Maar Filippus zei hem: “Kom en zie!”
47 Jezus zag Natanaël naar zich toekomen
en zei over hem:
“Kijk! Een waarachtige Israëliet,
iemand wiens hart geen ongerechtigheid herbergt.” [Ps.32,2]
48 Natanaël vroeg hem:
“Vanwaar ken jij mij?”
Jezus antwoordde:
“Vóór Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat,
zag ik jou!”
49 Nu zei Natanaël:
“Rabbi, jij bent de zoon van God,
jij bent de koning van Israël!”
50 Jezus antwoordde hem:
“Omdat ik je zei dat ik je zag onder de vijgenboom, geloof je?
Je zult grotere dingen dan deze zien!”
51 En hij zei:
“Amen, amen, ik zeg jullie:
Je zult de hemel geopend zien
en Gods engelen zien opklimmen en neerdalen op de mensenzoon.”
‘Wie zoekt, die vindt’, zegt het spreekwoord. Je moet dus zoeken om te vinden! Wie niet zoekt, vindt niets. Dat klinkt logisch – ís logisch – maar wordt in de praktijk vaak vergeten. Liever hebben we dat alles maar vanzelf naar ons toekomt.
Opdat er iets gevonden zou worden, moet er ook iets te vinden zíjn. Natanaël is blijkbaar ‘te vinden’. Zou het dát zijn wat Jezus bedoelt met ‘een waarachtige Israëliet’, dat hij ‘vindbaar is’?
Om ‘vindbaar te zijn’ moet je je op plekken begeven of in een gesteltenis zijn waarin je ontvankelijk bent voor wie of wat naar je toekomt. Wie zichzelf inbunkert, zal nooit vindbaar zijn. Om voor Jezus vindbaar te zijn moet ik mijn hart instellen op G-ds geboden/wegwijzers, en die gaan allemaal over waarachtige Liefde voor mensen. Het is de op de ‘plek’ van de diep-verbonden G-d&mensen-Liefde dat Jezus zichzelf bevindt en waar hij ook zijn leerlingen toe uitnodigt te volgen.
Zal ik mij laten vinden door díe Liefde? Zal ik er alvast naar zoeken?
Joh.1,6-8.19-28 (17/12/2023)
6 Er was een mens,
gezonden door God,
zijn naam was Johannes.
7 Het was zijn taak getuige [marturein – martelaar] te zijn
zodat hij zou getuigen van het licht,
zodat velen zouden vertrouwen door hem.
8 Niet hijzelf was het licht,
hij was getuige van het licht.
19 En dit is het getuigenis van Johannes,
toen de Joden uit Jeruzalem
enige priesters en Levieten [tempeldienaars] afvaardigden
om hem te vragen: Wie ben jij?
20 Hij verklaarde met klem:
“Ik ben de gezalfde niet!”
21 Ze vroegen hem: “Maar wie ben je dan?
ben je Elia?” – Hij zei: “Ik ben niet Elia.”
“Ben je de profeet?” – Hij zei: “Nee.”
22 “Maar wie ben je dan?
dat wij een antwoord kunnen geven
aan wie ons gezonden hebben.
Wat zeg je over jezelf?”
23 “Ik, ik ben de stem
van iemand die roept in de woestijn:
Richt de weg van de Heer! [Jes.10,3],
zoals de profeet Jesaja heeft gezegd.
24 Ook waren er afgezanten van de farizeeën.
25 Zij vroegen hem:
“Waarom doop je dan,
als je niet de gezalfde bent,
noch Elia, noch de profeet?”
26 Johannes antwoordde:
“Ik doop in water.
Midden onder jullie staat hij
van wie jullie geen weet hebben,
27 de na mij komende
die vóór mij is geworden,
van wie ik niet waard ben
zelfs maar de riem van zijn schoen los te maken.”
28 Dit alles gebeurde in Betanië over de Jordaan,
waar Johannes doopte.
“Wie ben jij?” Als wij deze vraag voorgeschoteld krijgen, typeren we onszelf vaak met kenmerken als ons beroep, onze afkomst en wat we zoal doen. Niets van dit alles horen we bij Johannes! Wie hij is, illustreert hij net niét via zijn daden of zijn woorden. Eerst zegt hij wie hij niét is. Maar zijn belagers dringen aan op een concreter antwoord: “Wat zeg je over jezelf?” “Als je écht wilt weten wie ik ben, moet je niet naar mij en mijn daden kijken. Mijn ware identiteit, de voedingsbodem van wat ik doe, ligt in die ander naar wie ik verwijs, in Jezus van Nazareth”, is zijn antwoord.
Johannes’ identiteit ligt dus buiten zichzelf, nl. ín de relatie met Jezus. In Jezus maakt G-d zichtbaar wie hij is en wie hij voor mensen wil zijn. Johannes maakt ruimte voor díe Jezus. Voor hem opent hij zich, in de hoop en het vertrouwen dat Jezus hem vrijmaakt en hij op hem kan gaan gelijken in woord en daad.
Advent kan een tijd zijn om ons eigen doen en laten in de schaduw te plaatsen en zo G-d ruimte te geven om in ons geboren te worden.
Joh. 16,20-23a (19/05/2023)
20 Amen, amen, ik zeg jullie:
Jullie wenen en weeklagen,
terwijl de wereld zich zal verheugen;
jullie zullen in pijn zijn,
maar je pijn zal tot vreugde worden.
21 Wanneer een vrouw baart,
is zij in pijn als haar uur gekomen is,
maar wanneer zij het kindje gebaard heeft,
denkt zij niet meer aan de drukkende pijn
door de vreugde dat er een mens ter wereld is gekomen.
22 Ook jullie zullen dus eerst wel pijn voelen,
maar ik zal jullie terugzien
en dan zal je hart verheugd zijn
en die vreugde zal niemand van je kunnen afnemen.
23 Op die dag zul je mij niets meer hoeven te vragen.
“Jullie zullen in pijn zijn, maar je pijn zal tot vreugde worden … en die vreugde zal niemand van je kunnen afnemen.”
Dit is een fundamenteel kenmerk van ons geloof, nl. de openheid naar de toekomst. Daar horen woorden bij als: hoopvol, open, verlangend, maar ook geduld en lange adem. Voor een christen is er geen situatie die niet veranderbaar is. Er is in iedere situatie altijd, ergens, hoe dan ook, hoop te vinden. Daarom is het zo akelig jammer als je mensen ontmoet bij wie elke verwachting is gedoofd en die aan het einde van hun mogelijkheden denken te zijn gekomen. En ja, we weten maar al te goed hoe vaak daar alle aanleiding voor lijkt te zijn. Maar toch … Ergens op de bodem van de meest uitzichtloze situatie, sluimert altijd nog het tere plantje van de hoop. Het is er, maar het moet gezien worden. Het is er, maar het moet gevoed worden. Het is er, maar het moet de kans krijgen, licht en ruimte, om te groeien.