Joh.12,20-33 (17/03/2024)
20 Onder degenen die opgingen [naar Jeruzalem]
om deel te nemen aan het [Paas]feest,
waren ook enkele Grieken. [niet-Joden die toch meededen met de Joodse godsdienst]
21 Zij kwamen naar Filippus, van Betsaïda in Galilea,
en vroegen hem:
“Heer, het is onze bedoeling Jezus te ontmoeten.”
22 Filippus sprak erover met Andreas
en samen gingen ze het Jezus melden.
23 Jezus antwoordde hen:
“Het uur is gekomen
[Dit is de eerste keer dat Joh. schrijft dat zijn ‘uur’ wél gekomen is; tot nu toe was het steeds níet.]
dat de mensenzoon verheerlijkt wordt.
24 Amen, amen, ik zeg jullie:
Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft,
dan blijft hij alleen;
maar als hij sterft,
draagt hij overvloedig vrucht.
25 Wie zijn eigen leven liefheeft,
verliest het;
wie zijn eigen leven in deze wereld loslaat,
behoudt het voor het voor het volle leven.
26 Als iemand mij dienstbaar wil zijn,
moet hij mij volgen,
en waar ik ben, zal ook mijn dienaar zijn.
En als iemand mij dienstbaar is, zal de Vader hem eren.
27 Nu is mijn wezen hevig beroerd
en wat moet ik zeggen:
Vader, bevrijd mij uit dit uur?
Maar juist hierom ben ik gekomen: om dit uur …
28 Vader, laat nu de grootheid van jouw Naam zien!”
Toen klonk er een stem uit de hemel:
“Ik heb mijn grootheid getoond
en ik zal mijn grootheid opnieuw tonen.”
29 De omstaanders hoorden dit en zeiden dat het donderde;
anderen zeiden dat een engel tegen hem sprak.
30 Jezus zei:
“Deze stem was er niet om mij, maar om jullie!
31 Nu wordt deze wereld geoordeeld;
nu wordt de heerser van deze wereld gebannen.
32 En ik, wanneer ik zal verheven zijn boven de aarde,
zal allen tot mij trekken.”
33 Hiermee gaf hij aan welke dood hij zou sterven.
We kennen deze passage wel zowat. Het is een krachtige (johaneïsche) verwoording van Jezus’ opdracht in onze wereld, en het beeld van de graankorrel die moet sterven is een oersymbool geworden voor zíjn weg en die van zijn volgelingen.
Waar we makkelijk aan voorbij zouden lezen, is het feit dat hij deze fameuze woorden spreek tot … “enkele Grieken”, vreemdelingen dus, niet-Joden, ‘heidenen’! Hun geboeidheid door het geloof, het feit dat ze er moeite voor doen naar Jeruzalem te komen en hém zoeken te ontmoeten, is voor Jezus voldoende om zich ook aan hen in volheid te openbaren.
We kunnen dus van die ‘Grieken’ leren! Is ons verlangen naar het waarachtig leren kennen van G-d zo sterk dat wij er ons in beweging voor laten zetten, dat wij er ‘vreemde oorden’ voor opzoeken, ons ‘in den vreemde’ begeven, en werkelijk Jezus zoeken te ontmoeten? In de mate dat wij dat ook daad-werkelijk doen, zal hij ook zelf naar ons toe komen en zich aan ons tonen zoals hij is: een graankorrel in de aarde …