Joh.5,31-47 (14/03/2024)
31 “Als ik getuig over mezelf,
heeft mijn getuigenis geen waarde.
32 Maar er is iemand anders die over mij getuigt
en ik weet dat zijn getuigenis over mij waar is.
33 Jullie hebben gezanten gezonden naar Johannes
en hij heeft naar waarheid getuigd.
34 Zelf heb ik het getuigenis van een mens niet nodig,
maar ik zeg dit tot jullie vrijmaking.
35 Hij was de lamp, brandend en schijnend,
maar jullie hebben je maar een uur
in zijn licht willen verheugen.
36 Maar ik heb een getuigenis dat groter is dan dat van Johannes:
de werken die de Vader aan mij gegeven heeft om te volbrengen.
Wat ik doe getuigt over mij dat de Vader mij gezonden heeft.
37 En de Vader die mij gezonden heeft,
heeft zelf over mij getuigd.
Jullie hebben zijn stem nooit gehoord,
noch heb je zijn beeltenis gezien
38 en zijn woord heb je niet in je opgenomen,
omdat je geen vertrouwen stelt in wie hij gezonden heeft.
39 Jullie onderzoeken de Schriften
omdat je meent daarin het volle leven te vinden.
Maar zij getuigen juist over mij!
40 En toch wil je niet naar mij komen om leven te vinden.
41 Ik neem geen eer van mensen aan,
42 maar ik weet dat jullie de liefde voor God niet in jullie hebben.
43 Ik ben gekomen in de naam van mijn Vader
en je neemt mij niet aan;
en als een ander komt in zijn eigen naam,
neem je hem wel aan!
44 Hoe kunnen jullie leven in vertrouwen
als je wel eer van elkaar aanneemt,
maar niet de eer van de enige God zoekt?
45 Denk niet dat ik jullie zal aanklagen bij de Vader.
Degene die jullie zal aanklagen, is Mozes,
op wie je je hoop had gevestigd.
46 Want als jullie écht in Mozes je vertrouwen hadden gesteld,
zou je ook je vertrouwen stellen in mij,
want hij heeft over mij geschreven!
47 Maar als je geen vertrouwen stelt in zijn geschriften,
hoe zul je dan vertrouwen stellen in mijn woorden?”
Tegen de tijd dat Johannes zijn Evangelie schreef (toch zo’n 70 jaar na Jezus’ dood) had men al wat tijd gehad om het Christusmysterie dieper te doorgronden. Niet dat men het toen allemaal klaar en duidelijk wist – met het Christusmysterie zijn we nooit klaar, ook niet na 2000 jaar, laat staan in ons eigen beperkte mensenleven – maar enkele lijnen worden geleidelijk ontwaard.
Zo wordt hier heel duidelijk een ‘rode draad’ getrokken van de Schriften (ons ‘Oude Testament’) via Johannes de doper naar Jezus. Wie dus aandachtig en met open ogen en hart de Schrift leest, komt bij Jezus uit als de vervulling van de Torah.
De vraag is dus of onze ogen en ons hart open genoeg zijn om het te zíen, om erop te vertrouwen dat Jezus gezonden is in G-ds Naam, en dat wij dus op zijn woorden mogen bouwen. Als wij níet het getuigenis aanvaarden van de Schrift of van de profeten (ook hedendaagse), maar enkel vertrouwen op ons eigen inzicht, lopen we het risico het na 2000 jaar nóg niet te zien!
Joh.7,1-2.10.25-30 (15/03/2024)
1 Hierna trok Jezus rond in Galilea.
Hij wilde dat niet in Judea doen
omdat de Joden hem zochten te doden.
2 Het Joodse Loofhuttenfeest was nabij.
10 Maar toen zijn broers vertrokken waren naar het feest,
ging hij zelf ook,
maar niet openlijk, maar in het verborgene.
25 Nu zeiden sommige Jeruzalemmers:
“Is dat niet degene die ze zoeken te doden?
26 En kijk, hij staat hier vrijmoedig te spreken
en ze zeggen niets.
Zouden de oversten werkelijk erkend hebben
dat hij de Gezalfde [christos / messiah] is?
27 Maar van hem weten we vanwaar hij is,
terwijl als de Gezalfde komt
niemand weet vanwaar hij is.”
28 In zijn onderricht in de tempel riep Jezus daarom uit:
“Ja, jullie kennen mij! Ja, je weet vanwaar ik ben!
Maar ik ben niet uit mezelf gekomen,
het is de waarachtige die mij gezonden heeft
en die kennen jullie niet.
29 Maar ik ken hem, omdat ik bij hem vandaan kom
en hij mij gezonden heeft.”
30 Ze zochten hem dus te grijpen,
maar niemand sloeg de hand aan hem
omdat zijn uur nog niet gekomen was.
In dit stukje Evangelie is het leerzaam op te merken hoe de weerstand tegen Jezus niet alleen van ‘de farizeeën en oversten’ komt, maar evengoed vanuit het gewone volk. We hebben de neiging dat criticisme makkelijker bij ‘de oversten’ te leggen, omdat we gewoonlijk onszelf daar niet toe rekenen en er onszelf dus mee buiten schot zetten. Als we hier lezen dat ook onder het gewone volk veel twijfel en scepticisme zit, dan komen we er misschien – eindelijk – toe te erkennen dat dat ook bij onszelf zit!
Zouden wij anders gereageerd hebben als wij tussen die mensen van toen hadden geleefd? Reageren wij nú anders dan toen?
Ook nu rekenen wij mensen af op hun afkomst, vaak nog voor we naar hun boodschap hebben geluisterd. Ook nu schuiven wij mensen met een boodschap makkelijk aan de kant – vooral als de boodschap ons lastig valt.
Jezus – toen én vandaag – begeeft zich onopvallend tussen de mensen. Hij ‘zaait zijn woord’, op zoek naar een hart dat vruchtbare grond wil zijn ervoor. Wanneer zal ik mijn weerstand daartegen laten varen?
Joh.10,31-42 (22/03/2024)
31 De Joden raapten weer stenen op om hem te stenigen.
32 Jezus antwoordde hen:
“Ik heb jullie vele goede werken getoond,
die ik deed vanuit mijn Vader.
Om welke van mijn werken wil je mij stenigen?”
33 De Joden antwoordden hem:
“Wij stenigen je niet om een goed werk,
maar om een godslastering,
omdat jij, een mens, jezelf tot God maakt.”
34 Jezus antwoordde hen:
“Staat er niet geschreven in jullie wet:
‘Ik heb gezegd: jullie zijn goden.’?” [Ps.82,6]
35 Als hij hen
tot wie het woord van God gesproken wordt,
goden noemt,
en de Schrift niet kan ontbonden worden,
36 noemen jullie dan
wie de Vader heeft geheiligd en in de wereld gezonden,
een godslasteraar,
omdat ik heb gezegd: ‘Ik ben de Zoon van God.’?
37 Als ik niet de werken van mijn Vader doe,
moet je mij niet vertrouwen,
38 maar als ik ze wel doe,
zelfs als je mij niet vertrouwt,
vertrouw dan de werken.
Dan zul je herkennen en erkennen dat de Vader in mij is
en ik in de Vader.”
39 Opnieuw trachtten ze hem te grijpen,
maar hij kon aan hun handen ontkomen.
40 Hij trok weer naar de overkant van de Jordaan,
naar de plaats waar Johannes vroeger doopte,
en hij verbleef daar.
41 Velen kwamen naar hem en zeiden:
“Johannes heeft weliswaar geen enkel teken gedaan,
maar alles wat hij zei over deze man was waar.”
42 En velen gingen daar hun vertrouwen stellen in hem.
Het gaat er nog steeds grimmig aan toe tussen de Joden en Jezus. Nochtans brengt hij hen gewoon in her-innering wat ze al zolang bidden, nl. “Ooit zei Ik: ‘Je bent goden, kinderen van God, jullie allen.” (Ps 82).
Wat als dit tot ons zou worden gezegd? Zouden ook wij geïrriteerd raken omwille van de verregaande consequenties ervan? Of zouden we stap voor stap die goddelijke staat die ons wordt toegezegd, proberen waar te maken? Als je zou aarzelen om eraan te beginnen; als je zou twijfelen of die poging kans op slagen heeft, wel het kan! Jezus heeft het voorgedaan en als het waar is wat hij telkens weer herhaald (in woord en daad), dan zijn wij net als hij kinderen van G-d. Hij nodigt ons uit om samen met hem in die liefdevolle ouder-kind relatie te treden en ons bewust te worden van onze eigen kracht en identiteit.
Aan ons nu om het écht te geloven en daad-werkelijk te (be)leven. Om telkens weer in naam van G-d te beseffen dat we ‘bijna een god’ zijn en dus ook verantwoordelijkheid dragen voor onze medemensen.
Joh.8,1-11 (18/03/2024)
1 (Maar) Jezus ging naar de Olijfberg.
2 Bij de ochtendschemering kwam hij weer in de tempel
en al het volk kwam naar hem.
Hij ging zitten en onderrichtte hen.
3 Maar de schriftgeleerden en farizeeën
brachten een vrouw bij hem
die op overspel was betrapt
en plaatsten haar in het midden.
4 Ze zeiden hem:
“Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt op overspel.
5 In de wet heeft Mozes ons geboden
zulke vrouwen te stenigen.
En jij nu, wat zeg jij?”
6 Dit vroegen ze om hem op de proef te stellen,
opdat ze hem zouden kunnen aanklagen.
Maar Jezus boog zich naar beneden
en schreef met de vinger in de aarde. [Jer.17,13]
7 Toen ze bleven vragen,
boog hij zich naar boven
en zei tegen hen:
“Wie van jullie zonder zonde is
moet maar als eerste een steen op haar werpen.”
8 En opnieuw boog hij zich naar beneden
en schreef in de aarde.
9 Toen ze dit hoorden, gingen ze één voor één naar buiten,
beginnend bij de oudsten, tot de laatste.
Ze lieten hem alleen achter,
met de vrouw die in het midden stond.
10 Opnieuw boog hij zich naar boven
en zag niemand behalve de vrouw.
Hij zei tegen haar:
“Vrouw, waar zijn je aanklagers?
Heeft niemand je veroordeeld?”
11 Ze zei: “Niemand, heer.”
En Jezus zei:
“Ook ik veroordeel je niet.
Ga heen, en zondig [verwijder je] van nu af niet meer.”
Behalve dat we het altijd mooi vinden als Jezus barmhartig is voor mensen, bewonderen we het in dit verhaal bij hem dat hij zo wijs optreedt. We vinden het ‘knap gedaan van hem’ dat hij zich uit netelige situaties weet te redden met ‘een derde oplossing’. Hij laat zich niet vangen in een welles-nietes spel.
Maar hóe doet hij dat dan? Waar haalt hij die wijsheid? Het staat hier ook te lezen!, in dat ene inleidende zinnetje: Hij ging naar de Olijfberg … Na de drukte van de stad en de tempel, trekt hij zich telkens terug in de stilte, om daar zijn ‘antenne’ weer af te stemmen op Diegene waar het éigenlijk over gaat. Of we zouden het preciezer moeten zeggen: Niet ná de drukte trekt hij zich terug, om uit te blazen of weer op krachten te komen, maar ervóór! Eérst stemt hij zich in de stilte af op G-d, en van daarúit zoekt hij de mensen op en kan hij ‘wijs’ met hen omgaan.
Het zou ‘wijs’ zijn als wij zelf ook déze volgorde aanhouden bij ons dagelijks handelen …
Joh.8,31-42 (20/03/2024)
31 Toen zei Jezus tegen de Joden die in hem hun vertrouwen gingen stellen:
“Als jullie verblijven in mijn woord,
zijn jullie waarachtig leerling van mij
32 en zul je waarachtig kennen.
En waarachtigheid zal je vrij maken.”
33 Ze antwoordden hem:
“Wij zijn nakomelingen van Abraham
en nooit iemands onderhorige geweest. [wbt geloof]
Hoe kun je dan zeggen dat we vrij zullen worden?”
34 Jezus antwoordde hun: “Amen, amen, ik zeg jullie:
Ieder die zonde doet [zich verwijdert van God en mens],
is een slaaf van de zonde.
35 De slaaf blijft niet voor altijd in het huis;
de zoon blijft voor altijd.
36 Als dus de zoon jullie heeft vrijgemaakt,
dan pas zul je werkelijk vrij zijn.
37 Ik weet dat jullie nakomelingen van Abraham zijn.
En toch tracht je mij te doden
omdat mijn woord geen ruimte vindt in jullie.
38 Ik spreek uit wat ik heb gezien bij mijn Vader;
zo doen ook jullie wat je gezien hebt bij jullie vaders.”
39 Ze antwoordden hem: “Onze vader is Abraham!”
Maar Jezus zei hun:
“Als je kinderen van Abraham bent,
doe dan de werken die Abraham deed.
40 Maar jullie trachten mij te doden
– mij, een mens die tegen jullie waarheid spreekt,
die ik van God heb gehoord –
zoiets doet Abraham niet.
41 Jullie doen de werken van jullie vaders.”
Nu zeiden ze hem:
“Wij zijn geen bastaardkinderen! Wij hebben één Vader: God!”
42 Jezus zei daarop tegen hen:
“Als God jullie Vader was,
zou je mij daad-werkelijk liefhebben.
Ik ben immers van God uitgegaan, toen ik kwam.
Ik ben niet uit eigen naam gekomen,
maar hij heeft mij gezonden.”
We wonen in een vrij land en daar mogen we dankbaar om zijn. Maar zijn we daarom vrije mensen? We zijn er blijkbaar wel van overtuigd, want met de regelmaat van de klok hoor ik zeggen: “Ik ben een vrij mens” of “Jij hebt jouw vrijheid, ik de mijne”. Alsof vrijheid iets statisch is: Je bent vrij of je bent het niet. Voor Jezus klopt dit statische concept van vrijheid niet. Echt vrij-zijn is dynamisch. Niemand is vrij door en in zichzelf. Je wordt steeds opnieuw vrijgemaakt. Het is de relatie die je tot een vrije mens maakt. De vrijheid waarover Jezus het hier heeft, heeft alles te maken met je verbinden aan Jezus de Christus en via Jezus een diepgaande relatie aan gaan met de Vader. We hebben G-d en de Mensenzoon nodig, om vrij te worden. En in het verlengde daarvan hebben we onze medemensen nodig om ons vrij te maken, om ons vrij te spreken.
Vrije mensen worden we slechts als we het aandurven ons volledig toe te vertrouwen aan G-d, afhankelijk te worden van hem. Als we ons die vrijheid laten aanzeggen door Jezus de Christus en als we ons laten meenemen in zijn verhaal van lijden, dood en opgewekt worden uit de dood.
Joh.8,51-59 (21/03/2024)
51 Amen, amen, ik zeg jullie:
Als iemand mijn woord be-waart,
zal hij in eeuwigheid de dood niet zien.”
52 Nu zeiden de Joden hem:
Nu is het onmiskenbaar dat je een demon hebt:
Abraham is gestorven, en de profeten ook,
en jij zegt: als iemand mijn woord be-waart,
zal hij in eeuwigheid de dood niet smaken.
53 Jij bent toch niet groter dan onze vader Abraham die gestorven is;
en ook de profeten zijn gestorven.
Voor wie houd jij jezelf wel?”
54 Jezus antwoordde:
“Als ik mezelf groots maak,
betekent mijn grootsheid niets.
Het is de Vader die mij groots maakt,
hem van wie jullie zeggen ‘hij is onze God’.
55 Maar jullie zijn niet in kennis met hem;
ik ben in kennis met hem.
Als ik zou zeggen dat ik hem niet ken,
zou ik gelijk worden aan jullie: een leugenaar.
Maar ik ken hem
en be-waar zijn woord.
56 Abraham, jullie vader, verheugde zich er op
mijn dag te mogen zien.
En hij hééft die gezien – en zich verblijd.”
57 De Joden zeiden hem:
“Je bent nog geen vijftig jaar en je hebt Abraham gezien?”
58 Jezus zei hen:
“Amen, amen, ik zeg jullie:
Van voor Abraham geboren werd,
ben ik.”
59 Nu raapten ze stenen op
om op hem te werpen,
maar Jezus trok zich terug
en ging weg uit de tempel.
De felheid van de gesprekken neemt toe. (Herkenbaar als het, zoals hier, gaat over dat wat mij ten diepste raakt.) Jezus durft te beweren dat wanneer je zijn Woord onderhoudt, je de dood niet zal zien.
G-ds woord onderhouden, is mijn leven daardoor laten bevragen. Het is leven vanuit G-ods Liefde. En als G-d werkelijk een G-d van leven is, dan is er in Hem geen dood of doodse dingen, en dus ook niet in ons. Er is alleen Léven, opstaan en verrijzenis. Dit ten volle doorleven, zegt Jezus, kan alleen maar omdat niet ik de richting bepaal van mijn leven maar de Vader.
Daarbij klinkt Jezus heel overtuigd wanneer hij spreekt over wie hij is en over zijn relatie met de Vader, over zijn diepste wezen dus. Niet moeilijk dat je dan iets heftiger wordt.
Maar de Joden verstaan er niets van. Zijn relatie met de Vader gaat hen te boven. Het lukt hen niet om hierover met Jezus een opbouwende, open dialoog aan te gaan, integendeel ze rapen stenen op om naar hem te gooien.
En ik? Hoe belangrijk is dit alles voor mij? En wat raakt mijn diepste wezen?