Joh.8,51-59 (21/03/2024)
51 Amen, amen, ik zeg jullie:
Als iemand mijn woord be-waart,
zal hij in eeuwigheid de dood niet zien.”
52 Nu zeiden de Joden hem:
Nu is het onmiskenbaar dat je een demon hebt:
Abraham is gestorven, en de profeten ook,
en jij zegt: als iemand mijn woord be-waart,
zal hij in eeuwigheid de dood niet smaken.
53 Jij bent toch niet groter dan onze vader Abraham die gestorven is;
en ook de profeten zijn gestorven.
Voor wie houd jij jezelf wel?”
54 Jezus antwoordde:
“Als ik mezelf groots maak,
betekent mijn grootsheid niets.
Het is de Vader die mij groots maakt,
hem van wie jullie zeggen ‘hij is onze God’.
55 Maar jullie zijn niet in kennis met hem;
ik ben in kennis met hem.
Als ik zou zeggen dat ik hem niet ken,
zou ik gelijk worden aan jullie: een leugenaar.
Maar ik ken hem
en be-waar zijn woord.
56 Abraham, jullie vader, verheugde zich er op
mijn dag te mogen zien.
En hij hééft die gezien – en zich verblijd.”
57 De Joden zeiden hem:
“Je bent nog geen vijftig jaar en je hebt Abraham gezien?”
58 Jezus zei hen:
“Amen, amen, ik zeg jullie:
Van voor Abraham geboren werd,
ben ik.”
59 Nu raapten ze stenen op
om op hem te werpen,
maar Jezus trok zich terug
en ging weg uit de tempel.
De felheid van de gesprekken neemt toe. (Herkenbaar als het, zoals hier, gaat over dat wat mij ten diepste raakt.) Jezus durft te beweren dat wanneer je zijn Woord onderhoudt, je de dood niet zal zien.
G-ds woord onderhouden, is mijn leven daardoor laten bevragen. Het is leven vanuit G-ods Liefde. En als G-d werkelijk een G-d van leven is, dan is er in Hem geen dood of doodse dingen, en dus ook niet in ons. Er is alleen Léven, opstaan en verrijzenis. Dit ten volle doorleven, zegt Jezus, kan alleen maar omdat niet ik de richting bepaal van mijn leven maar de Vader.
Daarbij klinkt Jezus heel overtuigd wanneer hij spreekt over wie hij is en over zijn relatie met de Vader, over zijn diepste wezen dus. Niet moeilijk dat je dan iets heftiger wordt.
Maar de Joden verstaan er niets van. Zijn relatie met de Vader gaat hen te boven. Het lukt hen niet om hierover met Jezus een opbouwende, open dialoog aan te gaan, integendeel ze rapen stenen op om naar hem te gooien.
En ik? Hoe belangrijk is dit alles voor mij? En wat raakt mijn diepste wezen?
Joh.11,45-57 (23/03/2024)
45 Veel Joden die naar Maria waren gekomen
[de zus van Lazarus [El-azar/God helpt], die Jezus uit de dood had opgewekt],
en zagen wat Jezus had gedaan,
gingen hun vertrouwen stellen in hem.
46 Maar sommigen gingen naar de farizeeën
en vertelden wat Jezus had gedaan.
47 De hogepriesters en farizeeën riepen de Raad [sanhedrin] bijeen:
“Wat staat ons te doen?, want die man doet veel tekenen.
48 Als wij hem zo laten begaan,
zullen allen in hem vertrouwen gaan stellen,
en dan komen de Romeinen
en vegen onze tempel en ons volk weg.”
49 Maar één van hen, Kajafas, die toentertijd hogepriester was,
zei tegen hen: “Jullie hebben er geen verstand van!
50 Je bedenkt niet dat het in ons belang is
dat er één mens sterft voor de gemeenschap
en dat niet het hele volk ten onder gaat!”
51 Maar hij zei dit niet uit zichzelf.
Als hogepriester in ambt sprak hij de profetie uit
dat Jezus zou sterven voor het volk.
52 En niet voor het [Joodse] volk alleen,
maar ook om de verstrooide kinderen van God
bij één te verzamelen.
53 Vanaf die dag beraadslaagden zij dus samen
om hem te doden.
54 Jezus kon dus niet meer vrij rondwandelen onder de Joden,
maar hij vertrok van daar naar de streek dicht bij de woestijn,
naar een stad die Efraïm genoemd wordt,
en hij verbleef daar met zijn leerlingen.
55 Het Paasfeest van de Joden was dichtbij
en velen gingen vanuit het land op naar Jeruzalem
om zich te reinigen.
56 Ze zochten Jezus
en op het tempelplein staande, zeiden ze onder elkaar:
“Wat denk je, zou hij niet naar het feest komen?”
57 De Hogepriesters en farizeeën hadden immers bevel gegeven
dat als iemand wist waar hij was,
men het moest melden
opdat ze hem konden grijpen.
Jezus’ optreden zorgt voor uiteenlopende reacties. Er zijn mensen die in hem hun vertrouwen gaan stellen. Er zijn er die onzeker worden en bij anderen trachten te achterhalen wat zij nu van die man denken. Zo hoeven ze geen persoonlijk antwoord te geven op de vraag wie Jezus voor hen is. Er is ook het Sanhedrin met oa. Kajafas. Hij is meedogenloos en politiek vastberaden om de status quo en de privileges van zijn mensen te behouden. Hij gebruikt de argumenten van de machtigen van alle tijden: we moeten de onruststoker elimineren in de naam van het gemeenschappelijk goed – daarmee bedoelend het comfort van zijn eigen kring. Maar hij sprak wijzer dan hij zelf besefte. Eén man, Jezus, zou inderdaad voor zijn volk sterven, en ook voor mij. Dat was immers de bestemming van zijn leven, nl. liefdevol zijn leven geven voor elke mens. Hij was bereid om hiervoor te gaan, tot het uiterste.
Wat gebeurt er in mij als ik ten gronde tot mij door laat dringen dat er een mens is, die z’n leven geeft voor mij. Iemand die omwille van mij zichzelf totaal weggeeft. Kan ik dat toelaten? En wat voor consequenties heeft dat op mijn leven?
Joh.13,21-33.36-38 (26/03/2024)
21 Toen Jezus dit zei,
raakte zijn innerlijk sterk beroerd
en hij getuigde:
“Amen, amen, ik zeg jullie:
Eén van jullie zal mij uitleveren.”
22 De leerlingen keken naar elkaar
in vertwijfeling over wie hij dit zei.
23 Eén van zijn leerlingen
– de leerling die Jezus liefhad –
lag aan zijn borstzijde.
24 Simon Petrus wenkte hem
om hem te vragen wie het was over wie hij dit zei.
25 Hij leunde dus tegen Jezus’ borst en vroeg:
“Heer, wie is het?”
26 Jezus antwoordde:
“Het is degene aan wie ik het stuk brood zal geven
dat ik zal indopen.”
En hij doopte het stuk brood in
en gaf het aan Judas, [de zoon] van Simon van Keriot.
27 En na dit stuk brood
ging de tegenstander [satan] in hem.
Jezus zei:
“Wat je te doen hebt, doe dat snel.”
28 Niemand van de aanliggenden begreep wat hij zei.
29 Sommigen dachten dat Jezus hem opdroeg
te kopen wat nodig was voor het feest
of dat hij iets aan de armen moest geven,
omdat Judas de geldbeurs had.
30 Nadat hij het stuk brood tot zich had genomen,
ging hij onmiddellijk weg.
Het was nacht.
31 Toen hij was weggegaan, zei Jezus:
“Nu komt de grootsheid van de mensenzoon aan het licht,
en in hem de grootsheid van God.
32 Als Gods grootsheid in hem aan het licht komt,
zal God ook hem in die grootsheid laten delen,
en wel onmiddellijk.
33 Kinderen, nog maar een korte tijd ben ik bij jullie.
Je zult mij zoeken,
maar zoals ik al zei tegen de Joden
‘waarheen ik ga, kunnen jullie niet komen’,
zo zeg ik het nu ook tegen jullie.”
36 Simon Petrus vroeg hem:
“Heer, waar ga je heen?”
Jezus antwoordde hem:
“Waar ik heen ga, kun je mij nu niet volgen.
Later zul je mij volgen.”
37 Petrus zei opnieuw:
“Heer, waarom kan ik je nu niet volgen?
Mijn leven wil ik voor je geven!”
38 Jezus antwoordde:
“Jij wil je leven voor mij geven?
Amen, amen, ik zeg je:
Nog voor een haan kraait,
zul je mij driemaal verloochend hebben.”
Met deze woorden zijn we al aanwezig op het Laatste Avondmaal. Jezus stelt zichzelf er heel duidelijk mee in de grote traditie van zijn volk, terwijl hij tegelijk weet dat hij door datzelfde volk verworpen zal worden. Hij gebruikt er Psalmwoorden voor (Ps.41,10) omdat ze zijn eigen ervaring met de mensen weerspiegelen. Wie is vriend, wie is vijand? Dat is niet zomaar zo duidelijk. Daar kun je je wel eens aan mispakken.
Toch heeft hij ze allen aan tafel uitgenodigd. Toch heeft hij ze allen het brood aangereikt – zijn eigen leven. Toch heeft hij ze allen de voeten gewassen … én heeft hij ze vrienden genoemd!
‘Vriend’ worden we niet omdat we er zelf toe beslissen de ander tot vriend te ‘nemen’, maar omdat de ander bereid is onze on-vriend-elijkheden te vergeven …
Het klinkt een beetje een simpele boodschap voor dit Laatste Avondmaal. Dat het dat níet is, weet je als je het – zoals Jezus – eens probeert!
Joh.1,35-42 (14/01/2024)
35 De volgende morgen [na zijn ontmoeting met Jezus]
stond Johannes [de doper] daar weer,
met twee van zijn leerlingen.
36 Toen hij Jezus opmerkte die daar rondwandelde, zei hij:
“Kijk! Het lam van God!”
37 De twee leerlingen hoorden hem dit zeggen
en gingen Jezus achterna.
38 Jezus keerde zich om en zag hen achterna komen.
Hij vroeg hun: “Wat zoeken jullie?”
Ze antwoordden:
“Rabbi – vertaald betekent dit: meester –, waar verblijf jij?”
39 Hij zei: “Kom en zie!”
Dus gingen ze mee en zagen waar hij verbleef,
en ze bleven de hele dag bij hem.
Dat gebeurde op ongeveer het tiende uur.
40 Andreas, de broer van Simon Petrus,
was één van de twee leerlingen die dit van Johannes hoorden
en Jezus waren gevolgd.
41 Voor alles vond hij zijn broer Simon
en zei hem:
“We hebben de messias gevonden
– wat vertaald betekent: de gezalfde [christos] –
42 en hij bracht hem bij Jezus.
Toen Jezus hem zag, zei hij:
“Jij bent Simon, de zoon van Johannes?
Je zult genoemd worden: Kefas.”
– wat vertaald betekent: rots [Gr.: petros – Lat.: petrus]
Johannes is daar met twee van zijn leerlingen. Hij wijst ze op Jezus: “Kijk! Het lam van God.” Het gaat in het leven van Johannes louter en alleen om Jezus. Hij doet nu ook afstand van zijn eigen leerlingen en draagt ze over aan Jezus. Hij schuift zichzelf helemaal naar de achtergrond. Zijn leven, zijn roeping, is vervuld.
Alleen al deze beweging is kostbaar! Het is een door-verwijzend leven! Het maakt de weg vrij en geeft ruimte aan wie na mij komt, die dan vervolgens voor mij uitgaat én mij voorgaat! Geen mens heeft toekomst zonder deze beweging.
De leerlingen van Johannes geven gehoor aan die verwijzende stem en ze gaan. Eenmaal gehoor gegeven, komt het initiatief van de andere kant: Jezus draait zich naar hen om en zijn eerste vraag is: “Wat zoeken jullie?” Dat is ook zijn eerste vraag aan ieder van ons.
Ja, wat zoek ik? Wat vraag ik? Wat verlang ik eigenlijk?
Elke keer dat je daar woorden voor zoekt, daal je af naar een steeds diepere laag. Je komt steeds dichter bij jezelf en zo kan de weg die voor jou bestemd is zich meer en meer openen.
Joh.1,29-34 (3/01/2024)
29 De volgende morgen zag Johannes Jezus naar zich toekomen.
Hij zei: “Kijk! Het lam van God,
dat wegdraagt de zonden van de wereld!
30 Hij is het van wie ik gezegd heb:
‘Na mij komt iemand
die vóór mij is geworden,
want hij is voorafgaand aan mij.’
31 Ook ik wist niet dat hij het was,
maar ik ben met water komen dopen
opdat híj geopenbaard zou worden aan Israël.”
32 En Johannes getuigde:
“Ik heb de Geest zien neerdalen, als een duif uit de hemel,
en hij bleef op hem rusten.
33 Ik wist niet dat hij het was,
maar wie mij gezonden heeft,
heeft mij gezegd:
‘Op wie ook je de Geest ziet neerdalen
en op hem rusten,
die is het die zal dopen in heilige Geest.’
34 En ik heb het gezien.
En ik heb getuigd:
Déze is de zoon van God!”
Over Johannes de doper zou veel kunnen gezegd worden, maar we moeten ons hier beperken tot één opvallend feit: Tot twee maal toe zegt hij uitdrukkelijk dat hij zelf ook niet weet wie de Messias – het ‘lam van G-d’ – is. Je zou je kunnen afvragen hoe hij dan de wegbereider en aanwijzer moet zijn voor die Messias. Hoe kon hij dan tussen al dat volk die naar hem toekomt om zich te laten dopen die ene herkennen?
Profeten zijn – anders dan vaak gedacht – géén ‘magische figuren’ of hebben geen ‘glazen bol’. Profeten zijn mensen die hun innerlijk oog (je zou ook kunnen zeggen: oor, of een ander zin-tuig) geopend houden op G-d en mét dat geopend oog kijken naar (het innerlijk van) de mensen. Zo onderscheiden ze met dieptezicht G-ds Geest in iemand.
De mensen moesten het op het woord van zo’n profeet maar vertrouwen. Zou ík dat? Het vraagt op onze beurt enig onderscheidingsvermogen die profeten te herkennen. Maar zou ik ze dan ook durven érkennen?
Joh.3,16-21 (27/04/2022)
Zó lief heeft God de wereld, dat hij zijn eniggeboren zoon heeft gegeven, opdat al wie vertrouwende ín hem is, niet verloren gaat, maar het volle leven heeft. Want God heeft zijn zoon niet in de wereld gezonden om die wereld te vonnissen, maar opdat ze door hem zou worden bevrijd. Wie vertrouwend ín hem is, wordt niet gevonnist, maar wie niet vertrouwt, is al gevonnist, omdat hij niet heeft vertrouwd in de naam van de eniggeboren zoon van God.
En dit is het vonnis: Het licht is in de wereld gekomen, maar de mensen hadden de duisternis meer lief dan het licht, want hun daden zijn slecht [= zich van God en mens verwijderend]. Want ieder die kwaad doet, haat het licht; hij vermijdt het licht, zodat zijn daden niet aan de dag komen. Maar wie waarheid doet, zoekt het licht op, zodat openbaar wordt dat zijn daden in God zijn verricht.”
Als ik de woorden van vandaag bewust tot mij laat doordringen, kom ik tot het besef dat ik een geweldig cadeau aangeboden krijg: liefde (tot in het oneindige), een gave (tot het uiterste) en licht (voorbij de duisternis). Het gaat hier echter niet louter over begrippen of woorden, maar dit alles wordt aan mij gegeven in een concrete mens: Jezus!
Wat een zalig cadeau!
G-d die mij zo graag ziet dat hij zichzelf geeft. G-d die zijn Liefde over mij uitstort in het verlangen dat het mag stromen in en door mij heen. Een liefdes-geschenk dat mij uitnodigt om op diezelfde manier (met evenveel licht en Liefde) naar de wereld toe te stappen en mezelf te geven als levend getuigenis van hem.
De vraag is echter wil ik m’n hart en handen openen om dit cadeau aan te nemen? Kan ik 'G-ds beminnen' beminnen en me laten onderdompelen in zijn Liefde? Wil ik mijn leven eraan toevertrouwen? Of sterker nog, durf ik te leven-IN-vertrouwen?