Joh.20,24-29 (3/07/2023)
24 Maar Tomas, die ‘de tweeling’ wordt genoemd,
één van de twaalf,
was niet bij hen toen Jezus kwam.
25 De andere leerlingen zeiden hem:
“We hebben de Heer gezien!”
Maar hij zei tegen hen:
“Als ik in zijn handen de inslag van de spijkers niet zie
en er mijn vingers in kan steken,
en als ik mijn hand niet in zijn zijde kan leggen,
hoe kan ik het dan vertrouwen?”
26 Acht dagen later waren zijn leerlingen weer bijeen
en nu was Tomas er wel bij.
Jezus kwam – terwijl de deuren gesloten waren – in hun midden
en zei: “Vrede voor jullie!”
27 Daarna zei hij tegen Tomas:
“Kom met je vinger, kijk naar mijn handen,
kom met je hand en leg die in mijn zijde.
Wees niet wantrouwig, maar vertrouw!”
28 Tomas antwoordde hem: “Mijn Heer en mijn God!”
29 Jezus zei hem:
“Omdat je mij gezien hebt, ben je gaan vertrouwen.
Gezegend wie niet gezien heeft én vertrouwen!”
De apostelen kregen blijkbaar een eigen opdracht te vervullen. Petrus weidde de lammeren en werd de rots voor zijn Kerk. Paulus ging op pad ter ondersteuning en verkondiging naar gemeenschappen ver weg, … Maar wat is er weggelegd voor de (ongelovige?) Tomas?
Wanneer alle anderen vol enthousiasme vertellen over hun ervaring, is hij het die twijfelt en niet durft te vertrouwen zonder gezien te hebben. Zou dat zijn taak geweest zijn? Het kruis van de twijfel op nemen en ook met dit kruis toch nog Jezus blijven volgen.
Misschien zit de kracht van ons geloof niet in de onweerlegbaarheid van onze overtuiging, maar in het vermogen om ook alle twijfels en onzekerheden te verdragen, het niet-weten? Geloven is immers ook te midden van het niet-weten toch de hoop vast houden en het vertrouwen in de barmhartigheid en de liefde van G-d. Misschien is dat wel de roeping van Tomas: het geloof dat geboren wordt uit de aanraking van de wonden, niet tot bezit maken of inkapselen als zeker weten, maar op weg blijven gaan doorheen alle onzekerheden.