Lc.6,12-16 (28/10/2024)
12 Het gebeurde nu in die dagen
dat hij wegtrok naar de berg
om te bidden.
Hij was de hele nacht door in gebed van God.
13 Toen het dag werd,
riep hij zijn leerlingen bij zich
en koos er twaalf uit
die hij afgezanten [apostolos] noemde:
14 Simon, die hij ook rots [petros] noemde,
en zijn broer Andreas,
Jakobus en Johannes,
Filippus en Bartolomeüs,
15 Matteüs en Tomas,
Jakobus [de zoon] van Alfeüs
en Simon die de ijveraar [zeloot] genoemd werd,
16 Judas van Jakobus
en Judas, de man van Keriot, die een verrader werd.
De apostelen Simon en Judas. Laten we eerlijk zijn: we kennen ze niet. Nooit hebben we het over die twee. Ze zijn ergens ‘verdwenen in de mist van de geschiedenis’.
Was hun apostelwerk daarom minder belangrijk en minder vruchtbaar? Ook zij zijn er in opdracht van de Heer op uitgetrokken, hebben mensen aangesproken met Jezus’ boodschap en hebben hen ermee aangestoken. Ook zij hebben her en der ‘haardjes van geloof’ gesticht, die verder zijn blijven branden en weer nieuwe mensen hebben aangestoken! Mee dankzij hen is Jezus’ boodschap over de wereld verspreid!
Dat zou ons er misschien van kunnen overtuigen dat ook onze kleine bijdrage er wel degelijk toe doet! Het is niet omdat wij geen ‘wereldschokkende dingen’ doen, dat ons geloofsgetuigenis niet iets zou kunnen bewerkstelligen! Ook ons ‘onzichtbare’ leven naar Jezus’ boodschap kan mensen om ons heen aansteken met zijn vuur, waarmee zij verder die boodschap kunnen beleven en doorgeven.
Ook wij zijn geroepen apostel én vruchtbaar te zijn …
Lc.13,22-30 (30/10/2024)
22 Verder onderweg naar Jeruzalem,
trok Jezus door steden en dorpen en gaf daar onderricht.
23 Iemand vroeg hem:
“Heer, zijn het er weinig die bezig zijn gered te worden?”
Hij zei tegen allen:
24 “IJver ervoor om binnen te gaan door de nauwe deur,
want ik zeg jullie:
Velen zullen trachten er binnen te gaan,
maar niet in staat zijn.
25 Wanneer de heer des huizes zal zijn opgestaan
en de deur heeft gesloten,
zullen jullie buiten staan en kloppen op de deur:
“Heer, doe open voor ons!”
Dan zal hij antwoorden:
“Ik weet niet van waar jullie zijn.”
26 Dan zullen jullie zeggen:
“In jouw bijzijn hebben wij gegeten en gedronken
en in onze straten heb je onderricht gegeven.”
27 Maar hij zal antwoorden:
“Ik weet niet van waar jullie zijn.
Weg van mij! – die ongerechtigheid doen. [Ps.6,9]
28 Daar zal het weeklagen en tandenknarsen zijn,
wanneer jullie Abraham, Isaak en Jakob en al de profeten
in het koninkrijk van God zien,
terwijl jullie zelf buiten geworpen zijn.
29 Zíj zullen komen van oost en west, van noord en zuid,
en zíj zullen aan tafel gaan in het koninkrijk van God.
30 Kijk! Er zijn laatsten die eersten zullen zijn,
en eersten die laatsten zullen zijn.”
Om aan te zitten aan G-ds tafel moet je gerechtigheid doen. “Die ongerechtigheid doen” (v.27/Ps.6,9) jaagt hij weg. Maar is het niet te hoog gegrepen om gerechtigheid te doen zoals Abraham, Isaak en Jakob en al de profeten? Misschien toch niet. Lees de laatste zin nog maar eens een keertje: daar staat hoe het kan.
“Kijk!” Je moet goed kijken om te zien wat er gebeurt en in te spelen op de realiteit om je heen. Profeten handelen in het moment en klagen het onrecht aan. Ze stellen scheve verhoudingen aan de kaak en zien waar mensen aan de kant worden gezet en ze tillen hen op zodat recht kan worden gedaan. Gerechtigheid doen betekent dus goed kijken, niet zozeer in de verte, maar in de diepte.
“Er zijn laatsten die eersten …” Je hoeft niet op de voorgrond te treden. Het draait niet om jou maar om de A/ander. De ander zal steeds jou aandacht krijgen en wordt jouw leidraad in al wat je doet.
Lc.14,15-24 (2/11/2024)
15 Eén van de tafelgenoten hoorde dit en beaamde:
“Gezegend wie mag maaltijd houden in het koninkrijk van God!”
16 Jezus antwoordde hem:
“Iemand richtte een groot gastmaal in en had veel mensen uitgenodigd.
17 Op het uur van het gastmaal
zond hij zijn dienaar
om de genodigden te melden:
“Kom, alles is bereid.”
18 Maar onverwacht begonnen zij allen zich te verontschuldigen:
“Ik heb een akker gekocht
en ik moet die gaan bekijken;
ik vraag je mij te willen verontschuldigen.”
19 “Ik heb vijf ossenspannen gekocht
en moet die gaan proberen;
verontschuldig mij.”
20 “Ik ben pas getrouwd,
daarom kan ik niet komen.”
21 Bij thuiskomst meldde de dienaar dit aan zijn heer.
Die werd woedend en zei nu tegen zijn dienaar:
“Ga vlug naar de pleinen en stegen van de stad.
De armen en gebrekkigen, de lammen en de blinden,
breng ze hier binnen!”
22 De dienaar zei:
“Heer, wat je opgedragen hebt, is gebeurd, en nog is er plaats.”
23 De heer zei tot de dienaar:
“Ga naar de wegen en paden buiten de stad
en nodig de mensen met aandrang uit binnen te komen,
zodat mijn huis vol raakt.
24 Want ik zeg jullie:
Niemand van wie uitgenodigd waren,
zullen proeven van mijn gastmaal.”
Net als gisteren klinkt ook vandaag: “Gezegend wie…”. Dus: en marche! Vooruit, op weg ermee!
Het enige wat je hoeft te doen, is komen, want alles is al bereid. De vraag is: ben ík bereid?
Eén voor één komen de verontschuldigingen naar boven (het is zo herkenbaar): “Ik heb nog dingen te doen, ik moet dit en dat, ik vraag … “ Al die ikkige doenderigheid houdt mensen tegen om op de uitnodiging in te gaan. ”Sorry maar jij past nu niet in mijn agenda. Er moet (?) nog zoveel gebeuren.”
Het gevolg is dat zij die genodigd waren, niet mee zullen feesten en de smaak van het koninkrijk niet proeven. Aan de andere kant worden juist zij aangesproken die in de ogen van de goegemeente niet in de actieve – de ‘normale’ – maatschappij thuis horen. Met aandrang wordt aan hen die rondhangen op pleinen en in stegen gevraagd om binnen te komen en mee aan te schuiven aan de tafel. Zij zullen de smaak van G-ds rijk kunnen proeven.
En … er is nog plaats!
Lc.14,25-33 (6/11/2024)
25 [Jezus trok verder naar Jeruzalem en]
velen trokken met hem mee.
Hij keerde zich naar hen toe en zei:
26 “Wie dichter bij mij wil komen,
maar zich niet losmaakt
van zijn vader en moeder,
van zijn vrouw en kinderen,
van zijn broers en zussen,
meer nog: van zichzelf,
kan onmogelijk mijn leerling zijn.
27 En wie zijn [op deze weg onvermijdelijke] kruis niet draagt
en mij volgt op mijn weg,
kan onmogelijk mijn leerling zijn.
28 Want wie van jullie die een toren wil bouwen,
zal niet eerst er bij gaan zitten
om de kosten te berekenen
en te weten of hij hem wel zal kunnen afwerken?
29 Anders legt hij misschien het fundament,
maar is niet in staat het werk te voltooien,
en begint al wie dit ziet hem te bespotten:
30 “Die mens begon te bouwen,
maar was niet in staat het te voltooien!”
31 Of welke koning die ten strijde trekt tegen een andere koning,
zal niet eerst er bij gaan zitten
om te beraadslagen
of hij met tienduizend man in staat is
op te trekken tegen de twintigduizend die op hem af komen?
32 Anders zal hij, wanneer ze nog ver zijn,
een gezant uitsturen
en vragen naar de voorwaarden tot vrede.
33 Zo kan elk van jullie
die niet loskomt van alles wat hem toebehoort,
mijn leerling niet zijn.”
Jezus volgen vraagt blijkbaar wel enige onthechting. Jezus noemt zelf dat we moeten loskomen van alles, en bijzonder nog van onszelf.
Dat kan zwaar klinken, en dat is het vaak ook wel. Maar op deze wijze geformuleerd, klinkt het eerder negatief – terwijl Jezus het ongetwijfeld positief bedoelt!
Het dóel is niet ‘onthechting’, maar juist ‘hechting’! Het doel is dat wij ons veel nauwer aan Jezus zouden hechten. Hem volgen, is: zijn vriend worden, door dik en dun; zó van hem gaan houden dat je alles voor hem over hebt! Dan wordt de ‘onthechting’ geen last, maar een bevrijding, die ons net in staat stelt om dichter bij hem te komen.
Is Jezus volgen dan alleen maar een emotionele zaak? Toch ook weer niet. Een affectieve band met hem is ongetwijfeld de basis, maar we hoeven er ons verstand niet bij te verliezen! Ga er eerst maar even bij zitten om na – of beter: vóór – te denken, zegt hij zelf! Vriendschap met Jezus is immers vér strekkend!
Lc.17,11-19 (13/11/2024)
11 Op weg naar Jeruzalem
ging Jezus tussen Samaria en Galilea in.
12 Toen hij daar een dorp binnenging,
kwamen tien melaatsen hem tegemoet,
die op een afstand bleven staan.
13 Ze riepen:
“Jezus, ontferm je over ons!”
14 Jezus zag hen aan en zei:
“Ga, en toon jullie aan de priesters.”
En terwijl ze gingen,
werden ze gereinigd.
15 Eén van hen nu,
toen hij zag dat hij geheeld was,
keerde terug
en verheerlijkte God met luide stem,
16 en hij viel voor Jezus’ voeten neer
om hem te danken
– en hij was een Samaritaan
[die volgens de Joden niet op de juiste wijze hun geloof beleefden].
17 Jezus vroeg hem:
“Zijn niet alle tien gereinigd?
Waar zijn dan de andere negen?
18 Is er dan niemand teruggekeerd
om God de eer te geven
dan alleen deze allochtoon?”
19 En hij zei tegen hem:
“Sta op en ga.
Je geloof heeft je behoed.”
Tien melaatsen worden geheeld. Eind goed al goed! De een na de ander gaat weg, naar vrienden, familie, … Maar één van hen blijft achter, verbaasd en diep verwonderd. Hij is een vreemdeling. Hij wil iets zeggen, maar de negen anderen zijn al vertrokken. Hij maakt zich zorgen: zouden ze niet weer vervallen in hun oude patronen, zich opnieuw onaanraakbaar maken? Maar zij luisteren niet.
Hij is degene die terugkeert naar de plek waar zijn genezing begon. Het is de plek waar hij in beweging werd gezet en waar hij vertrouwen vond. Hij keert terug naar Jezus die voor hem de weg opende. Op die plek wordt hij diep ontroerd en buigt diep, in ontzag voor wat hem is overkomen door Jezus. Door Jezus? Daar is Jezus het niet mee eens, want hij zegt: ”Je geloof heeft je behoed.”
In verbinding met de Bron van leven, word ieder van ons op weg gezet om ten diepste verbonden te raken. Daar ontvangen we nieuw leven – als opgestane, opgewekte mensen. Dat is het perspectief dat voor ons ligt. Onderweg, kan het je overkomen.
Lc.5,1-11 (2/9/2021)
Op een keer drong de menigte rondom hem om het woord van God te horen. Hij was toen bij het meer van Gennesaret [= meer van Galilea]. Hij zag twee boten aan de oever liggen. De vissers waren eruit gestapt en spoelden hun netten. Hij stapte in één van de boten – het was
die van Simon – en vroeg hem een eindje van het land af te varen. Hij ging zitten en onderrichtte de menigte vanuit de boot.
Toen hij ophield te spreken, zei hij tegen Simon: “Vaar naar het diepe en gooi daar jullie netten uit om iets te vangen.” Simon antwoordde hem: “Meester, de hele nacht door hebben wij gezwoegd en hebben niets gevangen, maar op jouw woord zal ik het net uitwerpen.”
Ze deden dit en vingen zo’n massa vissen dat hun netten ervan dreigden te scheuren. Ze wenkten hun maats in de andere boot om de vangst mee op te trekken. Die kwamen en vulden beide boten tot zinkens toe. Toen hij dit zag, viel Simon Petrus bij Jezus’ knieën neer en zei: “Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig man!” Want verbazing beving hem
en al de mannen die bij hem waren, over de visvangst die ze hadden samengebracht. Zo ook Jakobus en Johannes, de zonen van zebedeus, de metgezellen van Simon.
En Jezus zei tegen Simon: “Wees niet bang! Vanaf nu zul je mensen vangen en het leven schenken.”
Ze brachten de boten aan land, verlieten alles en volgden hem.
Dit verhaal gaat niet over magische krachten, noch over een spectaculair wonder of over het feit dat Jezus deze beroepsvissers even een lesje zou leren. (Hij kent immers niks van vissen. Hij was de zoon van een timmerman.)
Het gaat over een visser die de ganse nacht niks gevangen heeft en zich toch laat overtuigen door een man die niets van vissen kent. Het gaat over een man die in zijn dagelijkse leven – zijn vissersberoep – iets meemaakt waardoor hij verandert, door de knieën gaat. Een man die de huiveringwekkende nabijheid van het goddelijke mag ervaren, die Jezus ontmoet als de getuige van de overweldigende kracht die G-d is, en zo een ander mens wordt. Hij begint te spreken en overtuigt anderen dat er een liefde door de wereld gaat waaraan we allen mogen deelnemen. Hij wordt een mensen’vanger’: iemand die in bescheidenheid getuigt van iets groots dat hem is toe-gekomen en die dit aan anderen aanreikt. Dat maakt het leven intens mooi.
Een verhaal dat ook ons mag raken, zodat we boven onszelf uit komen tot het getuigen van Léven dat ons gegeven wordt.