Verbonden Leven

Mt.13,54-58 (29/07/2022)

Hij kwam in zijn vaderstad [Nazareth, ca. 40km van Kafarnaüm] en onderrichtte hen in hun plaats van samenkomst [synagoge], zodat ze versteld stonden: “Vanwaar heeft hij die wijsheid en die machtige daden [wonderen]? Is dat niet de zoon van de timmerman? Heet zijn moeder niet Maria en zijn broers Jakobus, Joses, Simon en Judas ? En wonen zijn zussen niet allemaal bij ons? Vanwaar heeft hij dan dit alles?” En ze namen aanstoot aan hem.
Maar Jezus zei: “Nergens wordt een profeet zo miskend als in zijn eigen vaderstad en in zijn huis.” En hij kon daar niet veel machtige daden doen omwille van hun niet-vertrouwen.

Gisteren hoorden we dat Jezus terugkeert naar z’n roots (Nazareth), zijn vaderstad. Daar is hij door iedereen gekend. Als klein manneke liep hij er rond en de puberstreken die hij uithaalde zijn niet ongezien gebleven. Heel z’n familie is gekend. Heel hun doen en laten is door de mensen aldaar opgemerkt. En als je dan als volwassene terugkeert, is het knap lastig voor de anderen om daar voorbij te luisteren (niet voor niets is er een spreekwoord dat zegt ’niemand is sant in eigen land’).
Zou ik zo’n profeet (profetisch spreken) herkennen als het een dorpsgenoot of bekende was?
Zou ik verder kunnen luisteren dan wat ik van hem weet? Daarbij komt ook nog de vraag: Waar neem ik aanstoot aan? Aan de verkondiger, de boodschapper die ik van kindsbeen af ken, of aan zijn niet zo van-zelf-sprekende opvattingen, aan z’n straffe, aan m’n vel zittende uitspraken? Is het de boodschapper die ik verwerp of is de boodschap te lastig en verschuil ik me achter de afkomst van de persoon in kwestie, want daar kan toch niks Go(e)ds van komen!?

 

Mt.14,1-12 (30/07/2022)

In die tijd hoorde de viervorst Herodes het gerucht over Jezus en hij zei tegen zijn vertrouwelingen: “Dat is Johannes de doper die is opgestaan uit de doden! Daardoor werken die krachten in hem.”
Want Herodes had Johannes gegrepen en hem gebonden in de gevangenis, omwille van Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus. Johannes had hem immers gezegd: “Het is je niet geoorloofd haar te huwen.” Hij had hem willen doden, maar hij vreesde de menigte omdat zij hem als een profeet beschouwden.
Toen Herodes echter een verjaardagsfeest gaf, danste de dochter van Herodias in hun midden. Zij behaagde Herodes zozeer dat hij met een eed beloofde haar te geven wat ze vroeg. Zij zei, eerder al opgestookt door haar moeder: “Geef mij, hier op een schotel, het hoofd van Johannes de doper.” De koning werd bedroefd, maar vanwege de eed en de tafelgenoten, beval hij dat het haar zou worden gegeven.
En hij zond iemand om Johannes in de gevangenis te onthoofden. Men bracht zijn hoofd op een schotel en gaf het aan het meisje en zij bracht het naar haar moeder. Zijn leerlingen kwamen, namen het lichaam mee en begroeven het. Daarna gingen ze het Jezus melden.

Een koninklijk paleis met een staatsleider die bekommerd is om zijn populariteit. Een verjaardagsfeest, een gedekte tafel en daarop het hoofd van Johannes de Doper, een integer man en woordvoerder van een ‘leven in G-ds Geest’.
Een verhaal over negatieve emoties – angst, drift, haat, allerlei soorten menselijkheid die ons onverwacht heel intens kunnen overvallen. Op dat moment kunnen/willen wij de consequenties ervan niet zien. We negeren ze gewoon.
Spontaan heb ik bij zulke verhalen de neiging te denken in categorieën van de goede – Johannes, de onbevreesde voorvechter van waarheid en gerechtigheid – en de slechte – Herodes en zijn vrouw. Maar wat als ik zelf onder druk kom te staan, of wat als mijn ego in het gedrang lijkt te komen, ben ik dan nog zo overtuigd?
Gelukkig zijn er ook een paar zorgzame handen die doen wat moet gedaan.

 

Mt.10,24-33 (15/07/2023)

24    “Een leerling staat niet boven zijn meester,
       een knecht niet boven zijn heer.
25    Het is voldoende voor de leerling
       als hij wordt zoals zijn meester,
       en voor de knecht zoals zijn heer.
       Als ze de heer der huizes al Beëlzebul hebben genoemd
       [Mt.9,34 & Mt.12,24; de heerser van de demonen, heer der vliegen / heer des huizes],
       hoeveel te meer dan zijn huisgenoten!
26    Wees dus niet bang voor hen!
       Want niets dat bedekt is,
       zal niet ontdekt worden,
       en niets wat verborgen is,
       zal niet bekend worden.
27    Wat ik jullie zeg in het duister,
       spreek dat uit in het licht,
       en wat je in je oor hoort [fluisteren],
       verkondig dat van de daken.
28    Wees niet bang
       voor wie het lichaam doden,
       maar het waarachtige leven [geest-ziel] niet kunnen doden.
       Vrees veeleer hem
       die én leven [geest-ziel] én lichaam kan achterlaten in de gehenna.
29    Worden twee musjes niet voor een cent verkocht?
       En toch zal niet één van hen op de aarde neervallen
       buiten [de wil van] jullie Vader om.
30    Terwijl van jullie zelfs elke haar op je hoofd is geteld!
31    Wees dus niet bang!
       Jullie gaan vele musjes te boven.
32    Ieder die zich bij de mensen uitspreekt
       als één met mij,
       over die zal ook ik mij bij mijn Vader in de hemelen uitspreken
       als één met hem.
33    Maar wie mij bij de mensen verloochent,
       die zal ik ook bij mijn Vader in de hemelen verloochenen.

Jezus zendt zijn leerlingen om samen met hem te werken in dat grote perspectief van het koninkrijk der hemelen. Vooraleer hij hen op weg zendt, rust hij hen nog toe, want hij weet dat de boodschap die ze zullen brengen bij de toehoorders op weerstand zal stuiten. Waar haal je het lef vandaan, die onverschrokkenheid? Je vindt haar in de intimiteit met G-d. Jezus straalt het uit en spreekt in dezelfde intimiteit/vertrouwdheid met zijn leerlingen (de intimiteit tussen de meester en de leerling). De vader is zelfs bekommerd om de kleine mussen – het voedsel voor de armen, dat wat niets waard is. Hij weet van hun bestaan, net als van elk haartje op je hoofd. Niets op aarde bestaat buiten hem om. Dit Léven-IN-vertrouwen van Jezus vormt de basis voor het doen en laten, het spreken en zwijgen van de leerlingen. Het is de grond die hen draagt en die zij in zich dragen. Levend in dat vertrouwen kunnen ze dus gerust zijn en op weg gaan zonder angst en met vreugde.

Mt.11,20-24 (16/07/2024)

20    Toen begon hij de steden
       waarin de meeste van zijn krachtsdaden gebeurd waren,
       te verwijten dat zij zich niet hadden toegekeerd.
21    Wee, Chorazin, wee, Betsaïda
       [dorpen van de eerste verkondiging, maar die haar niet ontvingen],
       want als in [de iconisch goddeloze steden] Tyrus en Sidon
       de krachtsdaden zouden zijn gebeurd
       die bij jullie zijn gebeurd,
       dan zouden zij al lang
       – in zak en as gezeten –
       zich bekeerd hebben.
22    Voor hen zal het bij het oordeel draaglijker zijn
       dan voor jullie.
23    En jij, Kafarnaüm,
       zul jij tot de hemel verheven worden
       [omdat ik er vertoefde en verkondigde]?
       Tot in het dodenrijk zul je afdalen,
       want als in Sodom de krachtsdaden waren gebeurd
       die bij jullie gebeurd zijn,
       het zou tot vandaag zijn blijven bestaan.
24    Maar ik zeg je:
       Voor het land van Sodom
       zal het op de dag van het oordeel
       draaglijker dan voor jou.

Geloof kan en mag niet herleid worden tot iets waar je van buitenaf naar kijkt, of tot enkele krachtdaden die zich afspelen op veilige afstand. Geloof vanuit je luie zetel, van achter je boeken of alleen in de kerk op zondag ... zal niet voldoende zijn. Jezus vraagt meer. Hij vraagt bewogen mensen. Hij wil je raken tot in het diepst van je ziel. Zo hoopt hij je leven om te keren. Tezamen met elke mens die je op je weg tegenkomt (in de eerste plaats de meest kwetsbare en gekwetste), wil hij een appèl zijn tot be-kering.
Ik voel me alvast uitgedaagd om uit mijn zetel te komen en intenser te kijken, mijn ogen te openen en te zien waar G-d in mijn en andermans leven aan het werk is. Maar het houdt niet op bij kijken. Dat is nog maar het begin.
Mag hij ook mijn leven veranderen? Alleen als ik me be-keer, me om-keer naar hem en durf leeg te worden van mezelf, krijgt hij in mij ruimte van leven.

Mt.9,9-13 (21/09/2021) 

Jezus ging van daar verder en zag een zekere Matteüs bij het tolhuis zitten. “Volg mij,” zei hij tegen hem, en hij stond op en volgde Jezus. Jezus ging in op zijn uitnodiging voor een afscheidsmaal.
En kijk: Veel tollenaars en zondaars kwamen ook en lagen mee aan tafel met Jezus en zijn leerlingen. Toen de Farizeeën dit zagen, insinueerden ze tegen zijn leerlingen: “Waarom eet die meester van jullie met tollenaars en zondaars?”
Maar Jezus had dit gehoord en antwoordde: “Niet de gezonden hebben een dokter nodig, maar de zieken. Ga, en onderzoek wat dit wil zeggen. Mededogen wens ik, geen holle offers. Niet om de rechtvaardigen te roepen, ben ik gekomen, maar de zondaars.”

Dit is wellicht wel het kortste roepingsverhaal uit de Bijbel! Het staat er allemaal in één zin. Nochtans was er niets vanzelfsprekends aan, integendeel!
Waar de Farizeeën hier alweer over morren, zou net zo goed uit ónze mond kunnen komen.
Wat zouden wij zeggen als we Jezus zien optrekken met collaborateurs en afpersers – meer nog, dat hij er zo-een uitkiest om zijn dichte leerling te zijn?
En toch is het dat wat hier gebeurt. Eerst heeft Jezus een paar vissers tot zijn kring geroepen. Niet bepaald de meest hoog aangeschreven mensen,
maar dan toch een eerbaar beroep. Nu roept hij iemand die alom veracht wordt en zélfs ‘wettelijk onrein’ is wegens zijn contacten met heidenen.
Maar Jezus gaat het nooit om slaafse navolging van regels. Voor Jezus gaat het om het hart, het mededogen.
Wie hem volgt als hij roept, is welkom,
welkom in het clubje ‘tollenaars en zondaars’, welkom bij de ‘rafelrandmensen’, welkom bij wie in het hart beseffen redding nódig te hebben.

 

 

Mt.13,47-53 (28/07/2022)

“En opnieuw.
Het koningschap der hemelen is te vergelijken met
een sleepnet dat neergelaten wordt in het meer
en allerlei soorten [vissen] bijeenbrengt.
Als het vol is, trekt men het op de oever,
men gaat zitten en verzamelt de goede [vissen] in kuipen,
de slechte werpen ze weg.”
“Zo zal het zijn bij de voleinding van de tijden. De engelen zullen er op uittrekken en zij zullen de slechten [verdwaasden] van de rechtvaardigen [integeren] scheiden en hen in de vuuroven werpen. Daar zal er geween en tandengeknars zijn.”

Jezus vroeg hen nu: “Hebben jullie dit alles begrepen?” “Ja”, antwoorden zij.
Nu zei hij: “Zo lijkt iedere schriftgeleerde die leerling is geworden in het koningschap der hemelen op een huisvader die uit zijn schat oud en nieuw voortbrengt.”
Toen Jezus deze gelijkenissen had beëindigd, vertrok hij van daar [Kafarnaüm].

Vandaag gaat het gesprek over dat leven ‘in het verlengde van G-d’ verder in de taal van de vissers. Veel van Jezus’ volgelingen waren vissers zodat hij niet anders kan dan zich in hun leefwereld inleven en beelden gebruiken die zij herkennen.
Hoe zou het ‘verhaaltje’ klinken in mijn leefwereld?
Ik leef in een samenleving die bestaat uit allerlei ‘soorten’ mensen. Mensen die ‘goed’ en ‘slecht’ zijn (vaak ook tegelijkertijd). Het zijn mensen van allerlei slag die zich doorheen het leven bewegen, maar weliswaar niet allemaal in dezelfde richting, integendeel. Ik durf ervan uit te gaan dat deze samenleving in oorsprong ook zo bedoeld is – het goede en het slechte te samen. De uitdaging van toen blijft voor mij nog steeds dezelfde. Zal ik mij in die samenleving kunnen bewegen als een goede huisvader/moeder: liefdevol en behoedzaam, weet hebbende van het oude om van daaruit het nieuwe alle groeikansen te geven, zonder te oordelen. Het oordelen is niet aan mij, dat laat ik aan G-d.