Verbonden Leven

Mt. 20,1-16a (18/08/2021)

Want het koninkrijk der hemelen is als een landheer die vroeg in de morgen naar buiten ging om arbeiders te huren voor zijn wijngaard. Hij kwam met hen overeen voor een dagloon en zond ze dan naar zijn wijngaard. Toen hij rond het derde uur weer naar buiten ging, zag hij anderen, die werkloos waren, op de markt staan. Hij zei tegen hen: “Gaan ook jullie naar mijn wijngaard. Ik zal jullie geven wat billijk is.” En ze gingen er heen. Rond het zesde uur ging hij nog eens naar buiten en weer op het negende en telkens deed hij hetzelfde. Rond het elfde uur ging hij opnieuw naar buiten en trof weer anderen daar werkloos staan. Hij zei tegen hen: “Wat staan jullie hier de hele dag werkloos?” “Niemand heeft ons gehuurd,” antwoordden ze. Daarom zei hij opnieuw: “Gaan ook jullie naar mijn wijngaard. Je zult ontvangen wat billijk is.”
Toen het avond was geworden, zei de heer van de wijngaard tegen zijn beheerder: “Roep de arbeiders en betaal hun het loon, te beginnen bij de laatsten, en zo tot de eersten.” Degenen van het elfde uur kwamen dus en ontvingen elk het dagloon. Toen nu degenen van het eerste uur kwamen, meenden zij dat ze meer zouden krijgen. Maar ook zij ontvingen elk het dagloon. Ze namen het wel aan, maar gingen morren tegen de landheer: “Deze laatsten hebben maar één uur gewerkt en je stelt hen gelijk aan ons die de lange duur en de brandende hitte van de dag getorst hebben.” Hij antwoordde echter: “Vriend, ik doe je toch geen onrecht? Ben je niet met mij overeengekomen voor een dagloon? Aanvaard wat van jou is en ga. Ik wil echter aan de laatsten geven zoals aan jou. Mag ik met het mijne niet doen wat ik wil? Of ben je kwaad omdat ik goed ben?”
Zo zullen de laatste de eersten zijn en de eersten de laatsten.

Vijf keer trekt de landheer (waarmee Jezus het natuurlijk over G-d heeft) er persoonlijk op uit om werkers te zoeken. En wie neemt hij in dienst? Die mensen die voorhanden zijn. Hij selecteert niet, vraagt niet naar goede referenties. Neen, hij neemt de mens zoals die voor hem staat, tot in de late namiddag (het elfde uur). Ja ook zij die nooit gezien werden, zij die altijd achter het net visten, geeft hij een kans. Ook tegen hen zegt hij ‘kom’. Kom, zoals je bent met je talenten, je tekorten, je (on)hebbelijkheden...!
Maar waarom begint hij ’s avonds bij de uitbetaling bij de laatsten? Hij had toch evengoed bij de eersten kunnen beginnen, dan had er geen haan naar gekraaid. Hij wil duidelijk niet onder stoelen of banken steken dat hij voor ‘iedereen’ een volwaardig leven wil. Het enige wat je daarvoor moet doen is je laten vinden ook al is het pas op het elfde uur.
Ook nu is hij nog elke dag in de weer om arbeiders te vinden. G-d zoekt mij, ook vandaag, op het marktplein van het leven. Hij zal er regelmatig komen. Zal ík er te vinden zijn?

Mt. 22,1-14 (19/08/2021)

Daarop vertelde Jezus [aan de afgezanten van de Joodse oversten] opnieuw een gelijkenis:
“Het koninkrijk der hemelen is als een koning die een bruiloftsfeest houdt voor zijn zoon. Hij zond zijn dienaren om de genodigden op te roepen voor het feest, maar zij wilden niet komen. Opnieuw zond hij andere dienaren, met de woorden: “Zeg tot de genodigden: Mijn maaltijd is bereid, mijn ossen en mestvee zijn geslacht, alles is bereid. Kom toch naar het bruiloftsfeest!” Maar zij trokken er zich niets van aan en gingen weg, de een naar zijn akker, een ander naar zijn handel. Nog anderen grepen de dienaren vast en mishandelden en doodde hen.
Toen de koning dit hoorde, ontstak hij in woede. Hij stuurde zijn troepen om die moordenaars om te brengen en hun stad in brand te steken. Vervolgens zei hij tegen zijn dienaren: “Het bruiloftsfeest was wel bereid, maar de genodigden zijn het niet waard geweest [waren niet bereid]. Ga naar de wegen die uitmonden buiten de stad en nodig al wie je daar zult vinden uit voor het bruiloftsfeest!” De dienaren trokken nu naar die buitenwegen en verzamelden allen die ze er vonden, slechten zowel als goeden, en de bruiloftszaal liep vol met tafelgenoten.
Nu kwam de koning binnen om de gasten te begroeten. Hij zag een man die niet gekleed was voor een bruiloftsfeest en vroeg hem: “Waarom ben je hier binnengekomen als je niet gekleed bent voor het feest?” Hij verstomde … Daarop zei de koning tegen zijn dienaren: “Aan handen en voeten gebonden neem je hem mee en werp je hem eruit, in de buitenste duisternis. Daar zal geween zijn en tandengeknars.”
Want velen zijn uitgenodigd, maar weinigen behouden.”

Hier wordt een sfeerbeeld geschetst van het koninkrijk der hemelen. Er heerst een houding van liefdevolle gastvrijheid. Mensen worden er uitgenodigd om samen het leven, de Liefde te vieren. Dat is wat de koning zo graag wil vieren: de Liefde, zijn persoonlijke relatie met elk van ons, verbondenheid …
Maar wat als er onverschilligheid heerst, als men hem de rug toekeert of zelfs geweld gaat gebruiken (zoals de eerste genodigde)? Wat als men verstomt, zwijgt en geen antwoord meer geeft (zoals de man zonder feestkleed)? Dan houdt elke vorm van communicatie op en dreigt de relatie verbroken te worden. Dan wordt er naast elkaar geleefd, ieder op zijn eilandje.
En wat valt er dan nog te vieren?
Maar voor G-d houdt het hier niet op. Hij blijft uitnodigen. De uitnodiging is ook aan mij gericht … de vraag is of ik de relatie binnenga, of ik in de liefde ga staan om van daaruit voluit mee te vieren.

Mt. 23,1-12 (21/08/2021)

Vervolgens sprak Jezus de menigte en zijn leerlingen toe: “De schriftgeleerden en farizeeën zetten zich op de leerstoel van Mozes. Neem dus in acht en doe alles wat ze jullie zeggen, maar handel niet naar hun daden, want zij zeggen het wel, maar doen het niet. Ze binden zware lasten bijeen en leggen die op de schouders van de mensen, terwijl ze zelf ze met geen vinger verroeren. En de werken die ze doen, doen ze om zich te tonen aan de mensen. Ze maken hun gebedsriemen breed en de kwasten van hun mantel groot. [Beide waren uiterlijke symbolen van Godsverbonden leven; de wet bepaalde echter niet hoe groot die waren.] Ze hebben graag de voornaamste plaatsen bij maaltijden en in de samenkomsten [synagoge]; ze hebben graag dat ze op de markt worden begroet en dat ze door de mensen rabbi [mijn meester] worden genoemd.
Jullie echter moeten je geen rabbi laten noemen, want jullie hebben maar één leermeester, terwijl jullie allemaal broers en zussen zijn. Noem niemand op aarde jullie Vader, want jullie hebben maar één Vader, de Vader in de hemelen. Laat je ook geen leermeester/leider noemen, want jullie hebben maar één leermeester/leider, de Gezalfde [christos/messiah].
Maar de grootste onder jullie zal je dienaar zijn. Wie zichzelf verheft, zal klein worden, en wie zichzelf klein maakt, zal verheven worden.”

Jezus staat midden in de Joodse traditie en nooit zal hij daarover één minachtend woord spreken. Hij weet, als geen ander dat de wet er niet is omwille van zichzelf en ook dat ze niet achterwege gelaten mág worden.
Hij kent ze van binnenuit en leeft ze na, meer nog, hij brengt ze tot vervulling! Met andere woorden, hij leeft zo dat binnenkant (ingesteldheid) en buitenkant (daden) overeenstemmen. Met heel zijn leven maakt hij duidelijk dat goddelijk leven geen kwestie is van nauwgezet regeltjes naleven maar dat zo’n leven verder gaat en dieper reikt. Het gaat niet over macht en aanzien maar over een levensinstelling die met G-d van doen wil hebben.
Het is een ingesteldheid die gericht is op G-d en weg-wijst van jezelf, en dat heeft alles te maken met eenvoud en nederigheid. Deze twee zijn niet zomaar een extraatje dat aan het leven wordt toegevoegd maar ze zijn het leven zelf, in zijn eenvoudigste vorm. En wie beter dan Christus kan hierin onze leermeester/leider zijn?

Mt. 23,13-22 (23/08/2021)

“Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, ondermaatse oordelaars,
omdat je het koningschap der hemelen afsluit voor de mensen.
Want zelf ga je er niet binnen
en wie wel binnengaat, verhinder je het.
Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, ondermaatse oordelaars,
omdat je de huizen van weduwen opslokt
terwijl je naar buitenuit lange gebeden zegt.
Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, ondermaatse oordelaars,
omdat je zee en land rondreist
om een proseliet [bekeerling tot het Jodendom] te maken.
En wanneer hij het geworden is,
maak je hem tot een hellekind, dubbel zo erg als jezelf.
Wee jullie, blinde wegwijzers, die zeggen:
zweren bij de tempel, is niets,
maar zweren bij het goed van de tempel, is bindend.
Verdwaasden! Blinden!
Want wat is groter, het goud, of de tempel die het goud heiligt?
En nog:
zweren bij het altaar, is niets,
maar zweren bij de gave erop, is bindend.
Verdwaasden! Blinden!
Want wat is groter, de gave, of het altaar die de gave heiligt?
Wie dus zweert bij het altaar, zweert dáárbij én bij alles wat er op ligt.
En wie zweert bij de tempel, zweert dáárbij én bij wie er in woont.
En wie zweert bij de hemel, zweert bij de troon van God en bij wie er op zit.”

Opnieuw daagt Jezus de schriftgeleerden en de farizeeën uit. Hij wil hen (en ook ons) doen reflecteren over hoe zij zich gedragen in het concrete leven. Hij daagt hen uit te kijken naar wat er gaande is in hun ‘binnenste’: hoe ze omgaan met G-d, met hun geloof en met religieuze handelingen en toespraken. Hij legt bloot dat G-d en geloof niet dienen om je eigen daden, houdingen en standpunten te rechtvaardigen; hij voert een pleidooi voor echtheid en oprechtheid. Anderen leiden naar G-d, doe je niet met mooie woorden alleen, niet met uiterlijk vertoon, maar vanuit Liefde, vanuit het wezenlijke. Wee jullie die je leven laten beheersen door regels, wetten en oordelen! Je houdt mensen die willen door dringen tot het wezenlijke tegen.
Zijn oproep klinkt nog steeds even luid! Wat met onze woorden en daden? Zijn ze ingegeven door een overdreven bekommernis om ‘waarheid’ en rechtlijnigheid, of door rechtvaardigheid, barmhartigheid en liefde?

Mt. 23,27-32 (25/08/2021)

Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, ondermaatse oordelaars, omdat jullie zijn als witgekalkte graven, die aan de buitenkant wel mooi schijnen, maar aan de binnenkant vol zijn van doodsbeenderen en allerlei onreinheid. Zo schijnen ook jullie aan de buitenkant rechtvaardig voor de mensen, maar aan de binnenkant zijn jullie vol van ondermaats oordeel en wetteloosheid.
Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, ondermaatse oordelaars, omdat jullie graven voor de profeten bouwen en de gedenkplaatsen van de rechtvaardigen versiert, en zegt: ‘Als wij hadden geleefd in de dagen van onze vaderen, dan zouden wij niet medeplichtig zijn aan het bloed van de profeten.’ Zo getuig je over jezelf dat je kinderen bent van wie de profeten vermoordden en maken ook jullie de maat van jullie vaderen vol.

Jezus geeft weer eens stevig af tegen ‘de schriftgeleerden en farizeeën’. Dat beeld kennen we van hem – maar al te goed: we laten het, meer dan we meestal willen toegeven, graag gebeuren. Zo blijft Jezus’ kritiek op ánderen gericht en kunnen we onszelf buiten schot houden.
Maar is dat terecht? Of doen we hiermee nu net zoáls die ‘schriftgeleerden en farizeeën’?
Wie waren ze? We stellen ze graag voor als personen ‘ergens hoog boven het volk’. Van sommigen in hun hiërarchie zal dat zo geweest zijn, maar de meesten van hen waren gewone burgers. We komen ze tegen in ongeveer alle steden en dorpen waar Jezus ook komt. Wél waren het mensen die het heel ernstig namen met hun geloof en daar ook veel voor deden.
Worden ze dan toch niet wat herkenbaar voor ons?
Zullen wíj dan Jezus’ verwachtingen ten aanzien van óns inlossen? Zullen wij dan, als wij zéggen gelovig te zijn, daar consequent in zijn? Of zullen wij ook ondermaats blijven?
Weer een nieuwe dag ons gegeven om het te proberen …

Mt. 24,42-51 (26/08/2021)

“Wees dus wakker omdat je niet weet op welke dag je Heer komt.
Maar dit weet je wél: Als de heer des huizes had geweten op welk uur van de nacht de dief kwam, was hij wakker gebleven en had niet laten inbreken in zijn huis. Wees ook jullie dus bereid, want de mensenzoon komt op een uur waarop je het niet verwacht.”
“Wie is dan de vertrouwende en verstandige dienaar die de heer over zijn huispersoneel heeft aangesteld om hen op de gepaste tijden voedsel te geven? Gezegend [makarios = ‘zalig’, zoals in de ‘zaligsprekingen’] de dienaar die dáármee bezig is als zijn heer thuiskomt. Amen, ik zeg jullie: Hij zal hem aanstellen over al wat hem toebehoort. Maar als een slechte dienaar in zijn hart zegt: ‘Mijn heer neemt nogal de tijd …’, en hij begint zijn mededienaars te slaan en er op los te leven, dan zal de heer van die dienaar komen op een dag dat hij het niet verwacht en op een uur dat hij niet kent. En hij zal hem opsplitsen en een deel van hem bij de ondermaatse oordelaars stellen. Daar zal geween zijn en tandengeknars.”

Het kan verrassen om vandaag over ‘waakzaamheid’ te horen. Gewoonlijk krijgen we dat thema in het begin van de Advent voorgeschoteld. Maar zoals het met alle bijzonder thema’s in de sterke liturgische tijden gaat: ze zijn niet voorbehouden voor die tijd. Integendeel, ze brengen ‘alleen’ extra in de aandacht wat altíjd belangrijk is.
Met de ‘waakzaamheid’ is dit des te meer het geval: Hoe waakzaam ben je, als je elf maanden op een jaar zou liggen slapen?
Is het je opgevallen hoe ‘waakzaamheid’ hier in één adem (Adem?) door genoemd wordt met ‘verantwoordelijkheid’? In de tweede parabel wijst Jezus erop dat de ‘tussentijd’ (nu dus) bedoeld is om “op de gepaste tijd voedsel te geven” en niet om “er op los te leven”. Dán wordt deze tijd “zalig, gezegend”; dán gebeurt het ‘koninkrijk’ ‘nu’.
Wees dus wakker, sta op, neem je leven zoals je het krijgt op, ga ermee aan de slag, stel niet uit tot morgen wat je vandaag kunt doen, hou vast aan de richting die de Heer uitzette, ten bate van je mede-mens, dan wordt het vandáág zalig!