Verbonden Leven

Mt.1,18-24 (18/12/2021)

De geboorte van Jezus de gezalfde [Christos-Messiah] verliep zo:
Zijn moeder, Maria, was verloofd met Jozef. Voor zij echter gingen samenleven, werd zij zwanger bevonden uit heilige geest. Haar man Jozef, die integer was, wilde haar niet openlijk te schande maken en dacht erover haar in het geheim weg te sturen. Kijk! Terwijl hij deze dingen overdacht, verscheen een boodschapper [engel] van de Heer in een droom aan hem: “Jozef, zoon van David, wees niet bang Maria, je vrouw, bij jou te nemen, want wat in haar is verwekt is uit heilige geest. Ze zal een zoon baren en je moet hem de naam Jezus [de Heer is redding] geven, want hij zal zijn volk bevrijden van hun zonden.”
Dit alles is gebeurd opdat vervuld zou worden wat vanwege de Heer door de profeet is gezegd: Zie, de jonge vrouw zal zwanger worden en een zoon baren en ze zullen hem noemen: Immanuël [Jes.7,14], wat betekent: God met ons.
Ontwaakt uit de slaap deed Jozef nu zoals de boodschapper van de Heer hem had opgedragen en nam zijn vrouw bij zich.

In de loop van een jaar komen we Maria aardig vaak tegen; Jozef een héél stuk minder. Terecht? Zou er een Maria geweest zijn zonder Jozef? Een Jezus zonder Jozef? Over de biologische kwesties moeten we het hier niet hebben, maar wél over de menselijke, die toch de context vormen voor G-ds menswording.
Zou Maria, in haar uiterst precaire situatie, haar kind hebben kunnen baren, zonder de nederig stille – ootmoedige – aanwezigheid van Jozef, die haar een beschermend levenskader bood? Zou Jezus, een jongen als alle andere, als méns kunnen opgroeien zijn, zonder de beschikbare en stimulerende – liefhebbende – aanwezigheid van Jozef, die hem het leven én een vak leerde?
Hoe zou de wereld eruit zien, als wij allemaal gewoon ons werk zouden doen en onze relaties beleven zoals steeds, maar op de wijze van Jozef? Zouden die niet wat rustiger en solieder en dus levengevend worden?
De beschermende beslotenheid van een warm levenskader, en de stimulerende openheid om het leven te durven leren, dát bood alvast de Go(e)de ruimte voor ‘Immanuël’ – God met ons!

Mt.8,5-11 (29/11/2021)

Toen Jezus binnenging in Kafarnaüm, kwam er een centurio [honderdman, Romeinse legeroverste] smekend naar hem: “Heer, mijn jongen [kan zijn zoon zijn, of een dierbare knecht] ligt thuis verlamd en lijdt vreselijke pijn.” Jezus zei hem: “Ik zal hem komen genezen.”
Maar de centurio antwoordde hem: “Heer, ik ben te klein dat je in mijn huis zou komen, maar spreek slechts één woord en mijn jongen zal gezond worden. Want ook ik ben een mens aan wie volmacht werd gegeven. Ik heb soldaten onder mij en als ik tot de ene zeg ‘ga’, dan gaat hij, en tot de ander ‘kom’, dan komt hij, of tegen mijn dienstknecht ‘doe dit’, dan doet hij dat.”
Toen Jezus dit hoorde, verwonderde hij zich en zei tegen wie hem volgden: “Amen, ik zeg jullie: Zelfs in Israël heb ik niet zo’n groot geloof/vertrouwen gevonden! Daarom zeg ik jullie dat velen van oost tot west zullen komen en met Abraham, Isaak en Jakob deel zullen hebben aan het koningschap van de hemelen.

Een Romeins legeroverste die heel goed zijn positie (zijn macht) kent, komt Jezus tegemoet. Hij is zich bewust van zijn ‘grootsheid’, maar die belet hem niet om te beseffen dat de ander hem en hij de Ander nodig heeft. Dit wordt des te meer duidelijk in de confrontatie met het mysterie van leven en dood. Daar voelt hij zijn kleinheid.
Hij is een man die doet wat hij moet doen, nl. alert en zorgzaam omgaan met wie aan hem zijn toevertrouwd. Hij weet zijn plaats en (er)kent zijn grenzen. Hij voelt waar zijn grens bereikt is en heeft het lef om de zorg uit handen te geven. Hij vertrouwt de jongen toe aan de Ander en is rotsvast overtuigd van de helende kracht van diens Woord.
Elke keer bij het uitspreken van die woorden “Heer, ik ben niet waardig dat Jij tot mij komt.” besef ik dat het dat is waar nederigheid om gaat: leven op de juiste plaats, jouw plaats. Nederigheid is jezelf noch te klein, noch te groot maken, maar het bevindt zich op de gulden middenweg tussen deze beide.

Mt.17,14-20 (07/08/2021)

Toen ze bij de menigte kwamen, kwam iemand naar Jezus toe en viel voor hem op de knieën: “Heb erbarmen met mijn zoon, want hij is maanziek en lijdt kwaad: soms valt hij in het vuur, soms in het water …! Ik heb hem bij jouw leerlingen gebracht, maar zij waren niet bij machte hem te genezen.”
Jezus antwoordde nu: “O generatie zonder vertrouwen en op de verkeerde weg, tot wanneer moet ik nog bij jullie zijn, tot wanneer moet ik jullie nog verdragen!? Breng hem hier bij mij.” En hij sprak de demon dwingend toe en hij ging van hem weg. Vanaf dat uur was de jongen genezen.
Toen de leerlingen alleen waren bij Jezus, vroegen ze: “Waarom konden wij die niet uitdrijven?” Hij zei: “Omwille van jullie niet-vertrouwen. Amen, ik zeg jullie: Als je een vertrouwen hebt als een mosterdzaadje, kun je tegen deze berg zeggen ‘verplaats je van hier naar daar’ en hij zal zich verplaatsen. Niets zal onmogelijk zijn voor jullie.”

Wat zou het toch zijn als we écht in vertrouwen zouden kunnen leven en ‘de rechte weg’ (= de juiste weg, de weg richting G-d) zouden bewandelen?! “Niets zou onmogelijk zijn!” Zelfs niet eindelijk tegemoetkomen aan de wanhoop van een vader die zijn kind ziet afzien en ten onder gaan.
Maanziekte lijkt te zijn wat wij nu epilepsie noemen. Dat de term tot een paar decennia geleden gebruikt werd (en in sommig taalgebruik nog steeds), wijst er op dat we in de benadering ervan misschien nog niet zo heel veel verder staan. We beperken de symptomen; dat is al iets. (Dat lukte de leerlingen toen nog niet.) Maar hélen we de ellende van wie hieraan lijdt en van zijn of haar omgeving?
Jezus raakt er een beetje ongeduldig over. Er ontsnappen hem harde woorden tegen zijn leerlingen. (Durven wij ze tegen óns laten klinken?) Het belemmert hem gelukkig niet zijn werk van barmhartige nabijheid toch te vervullen: “Breng hem hier bij mij!” (Terwijl iedereen liever afstand nam.)
‘Barmhartigheid’ gaat over ‘iemand dragen in de schoot’. Waar we op de kracht van dit leven-gevende gebaar vertrouwen, gebeurt het ‘onmogelijke’!

Mt.5,1-12a (1/11/2021)

Toen Jezus al die mensen zag, ging hij de berg op en ging zitten.
Zijn leerlingen kwamen om hem heen. Hij nam het woord en onderrichtte hen:

“Gezegend wie leeft in de geest van het bedelaarschap.
Ja, van hen is het koninkrijk der hemelen.
Gezegend wie diep droevig zijn.
Ja, zij zullen worden vertroost.
Gezegend de ootmoedigen.
Ja, zij zullen te-vrede-nheid ontvangen. [Ps.37,11]
Gezegend wie hongeren en dorsten naar wat waarachtig is.
Ja, zij zullen verzadigd worden.
Gezegend de barmhartigen.
Ja, zij zullen barmhartigheid ontmoeten.
Gezegend wie integer is in denken en doen. [Ps.24,4]
Ja, zij zullen God zien.
Gezegend wie vrede bewerken.
Ja, zij zullen kinderen van God worden genoemd.
Gezegend wie vervolgd worden om wat waarachtig is.
Ja, van hen is het koninkrijk der hemelen.”

“Gezegend zijn jullie wanneer ze je uitschelden en vervolgen en onterecht allerlei kwaad over jullie spreken omwille van mij. Wees blij en jubel! Ja, overvloedig is jullie loon in de hemelen.”

Het woord dat Matteüs gebruikt, hier vertaald met ‘gezegend’, is geen ‘vaststelling’, maar een ‘wens’ – een heel actieve wens! De vertaling van Chouraqui, die dicht bij het Hebreeuws aanleunt, schrijft: en marche! Vooruit, op weg ermee! Ik denk dat dit zeer goed de geest van ‘de zaligsprekingen’ weergeeft. Durf ermee op weg te gaan dan zullen jij en je omgeving ermee gezegend zijn!
Logisch toch dat deze lezing gekozen werd voor het Hoogfeest van Allerheiligen, want het is juist dat waar waarachtige ‘Heiligheid’ over gaat. Niks heldhaftig, niks eigenmachtig, niks spectaculair; … wel nederigheid: leven in de geest van de bedelaar.
Niets héb ik – alles ontváng ik.
Niets betrácht ik – afwachtend en verwachtend leef ik.
Niets schrijf ik op eigen conto – het zijn mensen in naam van G-d die mij voorzien van wat ik nodig heb.
G-d is mijn alles – mag mijn alles worden! Mijn leven, in ontvangende gegevenheid, mag transparant worden: sprekend van Hem – en zoals Hij meestal blijk te zijn, is dat in alle stilte en bescheidenheid …

Mt.17,10-13 (11/12/2021)

Zijn leerlingen vroegen aan Jezus: “Waarom zeggen de schriftgeleerden dat Elia eerst moet komen?” Hij antwoordde hen: “Ja, Elia zal eerst komen en alles herstellen. [Mal.3,24]
Maar ik zeg jullie: Elia ís al gekomen, maar ze hebben hem niet herkend en met hem gedaan wat ze wilden. Zo zal ook de mensenzoon lijden door hen.”
Toen begrepen de leerlingen dat hij hen over Johannes de doper sprak.

Zoals in het Oude Testament beschreven staat (2Kon.2,11), verdwijnt de profeet Elia met een wervelwind van het toneel. Logisch dat men er rotsvast van overtuigd was dat hij zou terugkeren. Profeten komen en gaan. De vraag is of wij ze herkennen. Verloopt het niet vaak met de boodschapper (Johannes de doper) zoals het verloopt met de boodschap (Jezus): ze worden niet (of te laat) herkend en aan de kant geschoven. Men doet z’n eigen zin.
En wat zal ik ermee doen? Kan/wil ik open staan voor de waarheid, ook als die uit onverwachte hoek komt? Of zit ik gevangen in mijn eigen overtuiging, m’n eigen veilige willetje, waardoor ik de G-d van het onverwachte, de verrassing, … niet opmerk?
Misschien brengt deze voorbereidingstijd mij tot inzicht: wie is vandaag – hier en nu – profetisch? En dan is het enige dat mij te doen staat: moedig m’n leven ernaar richten en doen wat moet gedaan.

Mt.18,15-20 (11/08/2021)

Als je broer een fout begaat, ga erheen en wijs hem terecht – alleen onder jullie. Als hij naar je luistert, heb je je broer gewonnen. Als hij echter niet luistert, neem dan nog één of twee mensen met je mee – omdat elk woord gestaafd wordt op grond van twee of drie getuigen. [Deut.19,5] Als hij echter ook aan hen geen gehoor geeft, zeg het dan [pas] aan de gemeente [ekklesia/kerk], en als hij ook aan de gemeente geen gehoor geeft, moet hij voor jullie zijn als een heiden en tollenaar [een buitenstaander].
Amen, ik zeg jullie: Wat je zult binden op de aarde, zal gebonden zijn in de hemelen, en wat je zult vrij maken op de aarde, zal vrij gemaakt zijn in de hemelen.
Opnieuw zeg ik jullie: Als twee van jullie over wat voor zaak op aarde ook in overeenstemming iets vragen zal mijn Vader in de hemelen het voor hen laten gebeuren. Want waar twee of drie bijeen zijn in mijn naam, daar ben ik middenin hen!”

De traditie is dit gaan noemen: ‘de broederlijke vermaning’ (kan ook zusterlijk natuurlijk). En eigenlijk is het een heel wijs iets. Zo wijs dat we het niet zo vaak doen!
Laten we het maar grif toegeven: in veel gevallen hebben wij over iemands ‘fout/zonde’ (breed te begrijpen) eerder met ánderen gepraat dan met de persoon in kwestie.
Of – in een slechts iets beter geval – we zeggen gewoon niets; we zwijgen maar ‘om de lieve vrede’. Maar in geen van beide gevallen is de persoon daarmee gebaat!
Échte liefde voor iemand – de liefde die Christenen voor hun medemens proberen op te brengen, in naam van G-d – vraagt soms ook de taaie moed te durven spreken,
ook (of wellicht júist) als dat delicaat en moeilijk ligt!
We hebben een grotere verantwoordelijkheid tegenover elkaar dan we graag willen toegeven. Ik kan de weg van een ander niet zelf gaan, maar het kan wel mijn verantwoordelijkheid zijn de ander daarop te wijzen. Mijn verantwoordelijkheid is het de hemel met de aarde te verbinden; mijn verantwoordelijkheid is het vrijheid te bewerken, alvast onder twee of drie …