Lc.12,8-12 (19/10/2024)
8 Ik zeg jullie
[ging Jezus verder tegen zijn leerlingen]:
Ieder die zich tegenover de mensen
zal uitspreken als één met mij,
als één met hem zal de mensenzoon zich uitspreken
tegenover de engelen van God.
9 Maar wie tegenover de mensen
mij zal verloochenen,
zal verloochend worden
tegenover de engelen van God.
10 Ieder die iets kwalijks zegt over de mensenzoon,
het zal hem vergeven worden;
maar wie godslasterlijk spreekt over de heilige Geest-Adem,
hem zal het niet vergeven worden.
11 Wanneer ze jullie voorleiden
in de synagoge, voor overheden en machthebbers,
wees dan niet bezorgd
hoe of wat je als verdediging moet aanvoeren
of wat je moet zeggen.
12 Want de heilige Geest-Adem zal jullie,
juist in dat uur,
leren wat nodig is te zeggen.
Het openlijk toegeven dat je je leven volledig wilt richten op Jezus is niet eenvoudig. Je woorden en daden afstemmen op het Evangelie kan vaak leiden tot scherpe kritiek. Het is dan ook begrijpelijk dat je soms een stap terugdoet, je het even niet meer weet, en het gevoel hebt dat de éénheid met Jezus verloren gaat. Misschien verloochen je hem zelfs. Maar Jezus zegt: "Mij verloochenen is geen ramp, dat wordt je vergeven. Maar raak niet aan de Heilige Geest."
Hij voegt hier een geruststellende boodschap toe: Het is de Geest, die je op cruciale momenten van twijfel nabij zal zijn – wanneer je niet meer weet wat te zeggen, het niet durft, of in de war raakt. Je hoeft je dus geen zorgen te maken, want zorgen vervreemden en verlammen. Laat je volledig dragen door de eenheid met G-d. Deze eenheid is geen werk van mensen, ze komt van boven. En dan zal de Geest aanwezig zijn ...
Lc. 5,33-39 (3/9/2021)
Ze [de farizeeën en schriftgeleerden] zeiden hem nu: “De leerlingen van Johannes vasten dikwijls en doen gebeden, en ook de leerlingen van de farizeeën doen dat, maar die van jou eten en drinken!”
Jezus antwoordde hen: “Je kunt de bruiloftsgasten toch niet doen vasten zolang de bruidegom bij hen is?! Er zullen dagen komen … Wanneer de bruidegom van hen zal weggenomen zijn, dan zullen zij vasten, in die dagen.”
Hij vertelde hen ook een gelijkenis: “Niemand scheurt een lap van een nieuw kleed om op een oud kleed te zetten. Anders scheurt hij immers én het nieuwe én het oude, en de lap van de nieuwe zal niet passen bij de oude. En niemand doet jonge wijn in oude zakken, anders doet de jonge wijn de zakken barsten, waardoor de wijn zal wegvloeien en de zakken verloren gaan. Nee, jonge wijn moet in nieuwe zakken worden gedaan (zo worden beide bewaard). En niemand die oude wijn gedronken heeft, wil jonge. Want hij zegt dat de oude beter [/milder] is.”
Hier klinkt de vraag over de vastenpraktijk van de leerlingen. “Waarom vasten jouw leerlingen niet?”
Blijkbaar zien de farizeeën wél alles wat volgens hun oordeel níet klopt (er wordt niet gevast, Jezus gaat om met tollenaars, regels die overtreden worden…), maar wat er écht gebeurt, dat zien ze níet. Ze zien niet hoe G-d in hun midden aanwezig komt, noch de vreugde en het helende effect dat die Aanwezigheid met zich meebrengt en ook niet de ommekeer die het toelaten van die Aanwezigheid in je leven, teweeg brengt.
Jezus’ logica is duidelijk van een andere orde en vereist een nieuwe manier van kijken en denken, die pas te zien is als je je eigen logica durft op te schorten.
Misschien is het niet zo gek om af en toe een vastendag in te bouwen.
Vast-en om los te komen van onze manier van denken, wetten en regels, vastgeroeste ideeën, overtuigingen …
Om te (kunnen) zien waar G-d – hier en nu – gebeurt.
Lc.1,57-66 (23/12/2021)
Voor Elisabet brak de tijd aan van de bevalling en zij bracht een zoon ter wereld. De omwonenden en haar verwanten hoorden dat de Heer grote tederheid aan haar had getoond en zij verheugden zich, samen met haar. Op de achtste dag kwamen ze het jongetje besnijden en noemden het naar zijn vader Zacharias. Maar zijn moeder zei: “Nee! Het zal genoemd worden: Johannes!”
Ze antwoordden haar: “Maar er is niemand in jouw familie die deze naam draagt.” Ze wenkten nu zijn vader, hoe hij zou willen dat het genoemd werd. Hij vroeg een schrijfplankje en schreef: “Johannes is zijn naam!”
En allen verwonderden zich. Onmiddellijk kon hij weer spreken en hij zegende God.
Huiver overkwam alle omwonenden en in heel het bergland van Judea werd dit besproken. Al wat men hoorde, sloot men in het hart: “Wat zal er toch van dit jongetje worden?”, want de hand van de Heer was met hem.
Vreugde en huiver … Zo wordt omschreven wat het met je doet als je G-ds tederheid mag ervaren en hij zich liefdevol ontfermt en mensen zo nabij komt. Dat is genade!
Logisch toch dat Elisabet en Zacharias er op staan dat het kindje “Johannes” zal heten, want dat betekent juist: God is genadig!
Vandaag worden we herinnerd aan Johannes’ verjaardag en klinkt het opnieuw: Leven is genade, een geschenk dat geleefd moet worden. In dit kind kwam G-d de mensen tegemoet en dat doet hij elke keer opnieuw. Van bij het begin waagt G-d het met elk kind, met elke concrete mens, met mij.
Telkens als ik aan de wieg van een pasgeborene sta, vraag ik me af: “Wat zal er van dit mensje worden?” “Wat zal dit kleine kwetsbare kind gaan betekenen voor de wereld?” Zo brengt het zien van ‘een brokje grote tederheid’ G-ds genade bij mij aanwezig.
Lc.5,27-32 (5/03/2022)
Hierna ging hij weg en zag een tollenaar, Levi genaamd, zitten bij het tolhuis.
Hij zei tegen hem: “Volg mij.” Hij stond op, liet alles achter en volgde hem.
Levi liet voor hem in zijn huis een groot feestmaal bereiden
en een groot aantal tollenaars en anderen lagen mee met hem aan tafel.
De farizeeën en hun schriftgeleerden zeiden morrend tegen Jezus’ leerlingen:
“Waarom eten en drinken jullie met tollenaars en zondaars?”
Jezus antwoordde hun: “Niet de gezonden hebben een dokter nodig, maar de zieken.
Niet om rechtvaardigen te roepen, ben ik gekomen, maar zondaars.”
Levi liet in zijn huis een groot feestmaal bereiden, waarop een groot aantal tollenaars en anderen samen met Jezus aanwezig waren. Hier, tussen de mensen van allerlei slag (rafelrandmensen, politiekers, priesters, zoekers, ….),komt het koninkrijk van God tot leven als een plaats van ontmoeting. De maaltijd vindt plaats ‘in zijn huis’. Levi’s huis, waar Jezus (en alle anderen) te gast is, wordt zo heilige grond, daar wordt het koninkrijk van God tastbaar
De vraag is of wij de plaats waar wij ‘zijn’, kunnen zien (en ervaren) als heilige grond?
De plaats waar wij wonen en leven is immers de plaats waar wij door G-d uitgenodigd worden om hem te volgen, vol aandacht te leven en aanwezig te zijn. Kunnen we er open voor zijn om zelf allereerst gast te zijn en te ontvangen?
Lc.24,13-35 (20/04/2022)
Kijk! Juist op die dag waren twee van hen [van de ruimere groep leerlingen die in Jeruzalem het bericht van de vrouwen hadden gehoord] op weg naar een dorp dat Emmaüs heette en zo’n zestig stadiën [ca. 11km] van Jeruzalem lag. Zij wisselden met elkaar van gedachten over alles wat was voorgevallen. En zo sprekend en samen zoekend, gebeurde het dat Jezus zelf hen naderde en samen met hen verder trok. Maar hun ogen waren verstard zodat ze hem niet herkenden.
Nu zei hij tegen hen: “Wat is dat voor woordenwisseling onder jullie onderweg?” Met een somber gezicht bleven ze staan. Eén van hen, die Kleopas heette, antwoordde: “Ben jij dan de enige passant [paroikos] in Jeruzalem die niet gehoord heeft wat daar deze dagen is gebeurd?” Hij vroeg: “Wat dan?” Ze zeiden: “Wel, over Jezus, uit Nazaret. Hij was een profetisch man, vol macht in werk en woord voor God en heel het volk. Hoe onze hogepriesters en leiders hem hebben uitgeleverd tot een terdoodveroordeling en hem hebben gekruisigd. En wij hoopten dat hij Israël zou gaan verlossen, maar ondertussen is het al de derde dag sinds die dingen gebeurd zijn. Wel waren er enkele vrouwen uit ons midden
die ons in verwarring brachten. Zij waren vroeg in de morgen naar het graf gegaan, maar vonden zijn lichaam niet, en zij kwamen zeggen dat ze een visioen van boodschappers [angeloi] hadden gezien, die zeiden dat hij leeft. Enkele van de mensen die met ons samen waren, zijn dan naar het graf gegaan. ze vonden het zoals de vrouwen hadden gezegd, maar hem hebben ze niet gezien.”
Nu zei hij tegen hen: “O onverstandigen en tragen van hart om tot vertrouwen te komen op grond van alles wat de profeten hebben gezegd … ‘Moest’ soms niet de Gezalfde [Christos] dit alles lijden om binnen te gaan in zijn grootsheid?” En beginnend bij Mozes legde hij bij al de profeten duidelijk aan hen uit wat in al de Geschriften op hem betrekking had.
Ze naderden het dorp waar ze heen trokken en hij deed alsof hij verder zou gaan. Maar zij drongen sterk aan: “Blijf bij ons, de dag is dalend, de nacht is nabij.” En hij ging bij hen binnen om bij hen te blijven. En toen ze samen aan tafel waren, gebeurde het: Hij nam het brood en zegende het, hij brak het en gaf het hun. Nu gingen hun ogen wijd open
en zij herkenden hem. Hij werd onzichtbaar voor hen.
Ze zeiden tegen elkaar: “Brandde ons hart niet in ons toen hij zo tegen ons sprak onderweg en toen hij voor ons de Schriften echt opende?” Ze stonden op [= ze verrezen!] en nog hetzelfde uur keerden ze naar Jeruzalem terug. Ze vonden er de elf en enkelen met hen bijeen. Dezen zeiden: “De Heer is werkelijk opgestaan! Hij heeft zich laten zien aan Simon!” En zij vertelden wat er onderweg was gebeurd en hoe hij zich had laten kennen in het breken van het brood.
Hoe komt het dat dit Emmaüs-verhaal in onze tijd zo geliefd is. Het zit nochtans vol ontgoocheling, vertwijfeling, verwarring, afdruipen, niet-begrijpen, niet-zien, nacht, …
Misschien ervaren wij onze huidige tijd, en ons leven daarbinnen, ook wel zo: De ‘oude’ wijze van geloven, eens zo glorieus en waar generaties hun leven op bouwden, is teloorgegaan, ‘schandelijk gekruisigd’. En wij, wij snappen het niet en druipen ontgoocheld af …
Welke uitweg biedt ons dit verhaal? Géén uitweg! Alleen maar: een weg … om te gaan! Er zal ‘iets te zien zijn’ als we durven afdruipen(!), durven ontgoocheling en ogenschijnlijk falen erkennen, én durven terugkeren. Dat terugkeren gebeurt wel naar dezelfde plaats, maar niet met dezelfde innerlijke houding. Tussenin is iets uitermate belangrijks gebeurd: ze hebben de
Lévende ontmoet. Hebben ze Jézus ontmoet? Overal waar het gaat over de uiterlijke verschijning van Jezus, staat er bij dat ze het níet zagen! Hun hart en ogen gaan wél open – en dat noemen zij: ‘we hebben hem herkend’ – waar iemand luistert naar hun verhaal en hen bemoedigend toespreekt, en waar iemand ‘het brood met hen breekt’.
Met wie zal ík vandaag ‘parochie’ vormen om hem of haar iets van de Lévende te laten herkennen?!
Lc.9,11b-17 (16/06/2022)
Hij ontving de menigte die hem zocht hartelijk en vertelde hen over het koningschap van God, en al wie genezing nodig hadden, heelde hij.
De dag begon nu naar haar einde te lopen. De twaalf kwamen naar hem toe en zeiden: “Laat die mensen gaan, zodat ze in de dorpen en hoeven in de omgeving onderdak en voedsel kunnen vinden, want we zijn hier op een eenzame plaats.”
Maar hij zei tegen hen: “Geven jullie zelf hun maar te eten!” Zij antwoordden: “Wij hebben niet meer bij [voor] ons dan vijf broden en twee vissen, of moeten wij erop uit om voor heel dit volk eten te kopen?” Want er waren zo’n vijfduizend mannen daar.
Jezus zei nu tegen zijn leerlingen: “Laat ze plaatsnemen in eetgezelschappen van ongeveer vijftig.” Dat deden ze en allen namen plaats. Jezus nam nu de vijf broden en twee vissen en, opziend naar de hemel, sprak hij de zegen uit, brak ze, en gaf ze aan de leerlingen om ze aan de mensen voor te zetten.
Zij aten en allen werden verzadigd. Ze verzamelden wat over was: twaalf rantsoenmanden! [het nodige brood voor de komende dag, voor elk van de leerlingen – Lc.11,3]
De voorbije dagen lazen we uit de Bergrede. Er klonken heel wat aanwijzingen om naar te leven. En Matteüs laat doorheen die rede ook duidelijk het vertrouwen in zijn toehoorders horen. Vandaag is Lucas aan het woord en vraag ik me af … hoe staat het met dat vertrouwen?
Jezus zegt heel expliciet: “Geven ‘jullie zelf’ hun te eten.” M.a.w. het is nu aan jullie. Hier zijn de mensen die jullie zijn toevertrouwd. En toch valt hun frank nog steeds niet. Geen van de twaalf denkt er ook maar één moment aan dat zij ‘zijn vertrouwen’ waard zijn, en grijpen naar oude vertrouwde gewoontes (op zoek gaan naar één of andere broodbakker). Ze zien de rijkdom niet van wie aan hen zijn toevertrouwd. Ze beseffen niet wat mensen elkaar te bieden hebben. Heel geduldig laat Jezus nog een keer zien wat hij bedoelt als hij spreekt over dat koningschap van God, en hoe het daar aan toe gaat.
Probeer heel open en ontvankelijk te kijken en je zal zien wat er aanwezig is. Vertrouw dat toe aan G-d en geef het terug. Het zal voldoende zijn om allen te voeden en,… er zal overvloed zijn.