Lc.6,12-19 (10/09/2024)
12 Het gebeurde nu in die dagen
dat hij wegtrok naar de berg om te bidden.
Hij was de hele nacht door in gebed van God.
13 Toen het dag werd, riep hij zijn leerlingen bij zich
en koos er twaalf uit
die hij afgezanten [apostolos] noemde:
14 Simon, die hij ook rots [petros] noemde,
en zijn broer Andreas,
Jakobus en Johannes,
Filippus en Bartolomeüs,
15 Matteüs en Tomas,
Jakobus [de zoon] van Alfeüs
en Simon die de ijveraar [zeloot] genoemd werd,
16 Judas van Jakobus
en Judas, de man van Keriot, die een verrader werd.
17 Toen hij met hen de berg was afgedaald,
bleef hij staan op een vlakke plaats.
Een groot aantal van zijn leerlingen
en een menigte mensen uit heel Judea en Jeruzalem
en van de kuststreek van Tyrus en Sidon,
waren gekomen om hem te horen
en van hun ziekten te worden genezen.
18 Ook wie belast was met nog niet gereinigde geesten,
werden geheeld.
19 Heel de menigte zocht hem aan te raken,
want er ging een dynamiek van hem uit
die allen genas.
‘Er ging een dynamiek van hem uit …’ Maar hoe zit het met die dynamiek vandaag? Zijn er nog mensen die zich willen laten raken door zijn woorden en daden? Gaat er nog steeds een dynamiek van hem uit?
Het antwoord hierop dat vanuit het Evangelie van vandaag klinkt, gaat twee richtingen uit: de richting van mensen en de richting van G-d.
Jezus kan/wil niet zonder mensen, daarom roept hij zijn leerlingen. Hij heeft mensen nodig om zijn dynamiek door te geven.
De andere richting is die van G-d.
Voor elke belangrijke beslissing, zoals hier, trekt Jezus zich terug om te bidden. Geloof dat telkens opnieuw uitgedaagd wordt door wat er in de wereld gebeurt, moet steeds weer gevoed worden. Daarvoor is gebed – in de ruime zin van het woord – nodig; gebed als een tweespraak tussen jou en je diepste wezen, tussen jou en G-d.
Alleen door de intense wisselwerking tussen mens en G-d word je een goddelijk mens, want bidden is stil worden tot je zelf ‘stilte’ wordt, en in die stilte G-d laten spreken. Bidden is de oproep horen om liefdevol naar mensen toe te gaan en om samen in zijn dynamiek verder te gaan.
Lc.6,20-26 (11/08/2024)
20 Hij keek op naar zijn leerlingen en zei:
“Gezegend wie leeft in [de geest van] armoede [Gr.: ptoochoi = Hebr.: anawim, de levenshouding om in armoede en nederigheid het leven in Gods hand te leggen],
ja, van jullie is het koningschap van God.
21 Gezegend wie nu hongeren,
ja, jullie zullen verzadigd worden.
Gezegend wie nu weeklagen,
ja, jullie zullen lachen.
22 Gezegend zijn jullie als de mensen je haten,
je buitensluiten, je smaden
en je naam verwerpen als iets slechts,
omwille van de mensenzoon.
23 Op die dag: spring op van vreugde!
Want kijk: groot is jullie loon in de hemel,
want hetzelfde deden hun voorvaderen met de profeten.
24 Maar wee jullie rijken,
ja, je vertroosting heb je al.
25 Wee jullie die voldaan zijn,
ja, jullie zullen hongeren.
Wee jullie die nu lachen,
ja, jullie zullen treuren en weeklagen.
26 Wee jullie als de mensen jullie mooipraten,
want hetzelfde deden hun voorvaderen met de valse profeten.
In deze Lucas-versie van de zaligsprekingen, houdt Jezus zijn leerlingen een spiegel voor. Ja, er is veel zegen weggelegd – en vreugde en verzadiging; maar óók ja, er is veel wee weggelegd – en honger en treurnis. Welk spoor zal de Jezus-leerling volgen – welk spoor zal ikzelf volgen?
De vraag is niet zo moeilijk; het antwoord, als we eerlijk zijn met onszelf, eigenlijk ook niet zo; wél moeilijk is de richting van het koningschap van G-d ook daad-werkelijk te gáán.
Iedereen is in wezen arm en klein. Maar hoe zal ik daarmee omgaan? Zal ik mij groot maken ten koste van de mensen om mij heen, of zal ik mijn kleinheid toevertrouwen aan G-ds grootheid?
Iedereen heeft honger. Maar waarmee zal ik mij voeden? Zal ik mij volproppen om mijn onvoldaanheid niet meer te voelen, of mag G-ds levende Brood mijn leven leiden?
Iedereen kent wel eens tegenkantingen. Maar wat is de reden daarvoor? Omdat ik me tegen de mensen kant, of omdat ik consequent een verstrekkende boodschap van liefde breng?
Opspringende vreugde zal ons deel zijn, als wij de weg van G-d durven gaan! Een treurig bestaan zal ons deel zijn, als wij dat niet doen …
Lc.6,27-38 (12/09/2024)
27 Maar tegen jullie zeg ik:
“Heb je vijanden daad-werkelijk lief.
Doe goed aan wie jou haat.
28 Zegen wie jou vervloekt.
Bid voor wie jou smalend behandelt.
29 Aan wie jou op de wang slaat,
hou hem ook je andere wang voor.
Aan wie jouw mantel afneemt,
weiger hem niet je hemd.
30 Aan ieder die vraagt: geef,
en van wie iets van jou wegneemt: vraag niet terug.
31 Zoals je wil dat de mensen aan jou doen,
doe dat zó aan hen!
32 Als je [enkel] liefhebt wie jou liefhebben,
wat voor genade is dat?
Want ook de zondaars hebben lief wie hen liefhebben.
33 Als je enkel goed doet aan wie jou goed doen,
wat voor genade is dat?
Want ook de zondaars doen hetzelfde.
34 Als je enkel uitleent aan hen van wie je hoopt terug te krijgen,
wat voor genade is dat?
Want ook de zondaars lenen aan zondaars
om hetzelfde terug te krijgen.
35 Nee, daarentegen!
Heb je vijanden daad-werkelijk lief.
Doe goed en leen uit,
zonder iets terug te verwachten.
Dan zal je loon groot zijn
en zijn jullie kinderen van de Allerhoogste!
Want hij doet ook goed [chrèstos = goed, mild, teder, genadevol (cf. Hebr. chesed)]
voor de ondankbaren en verdwaasden.
36 Word mede-lijdend
zoals ook jullie Vader mede-lijdend is.
37 Oordeel niet
en je zult niet geoordeeld worden.
Veroordeel niet
en je zult niet veroordeeld worden.
Spreek vrij
en je zult vrijgesproken worden.
38 Geef
en er zal je gegeven worden.
Een goeie maat zullen ze je in de schoot werpen,
geschud, aangestampt en overlopend.
Want met de maat waarmee jullie meten,
zul je ook gemeten worden.”
We lezen verder in de Lucas-versie van wat we meestal bij Matteüs de bergrede noemen. Het wordt ook wel ‘het manifest van de Christen’ genoemd. Het bevat inderdaad een opsomming van handelwijzen die eigen zouden moeten zijn aan een Christen.
‘Zouden moeten’ … Het wordt echter al snel duidelijk dat de lat bijzonder hoog ligt en dat wij dat zelden halen. Moeten we dat ‘manifest’ dan maar laten voor wat het is en het afwijzen als misschien wel mooi maar onhaalbaar, zoals vele mensen vandaag doen, óók wie zich Christen noemt?
Dat zou erg jammer zijn en de bijzondere waarde van de Christelijke handelwijze inderdaad helemaal doen verdwijnen.
Als we dit ideaal moeilijk vinden, moeten we het niet afwijzen, maar twee dingen tegelíjk doen: Enerzijds gewoon blijven proberen, beseffend dat we alleen maar ‘op weg’ kunnen zijn. En anderzijds – tegelijk dus – heel goed beseffen dat wij dit nooit op éigen kracht kunnen, omdat het Góds werk is, niet het onze!
Vandaag een nieuwe dag om minstens enige van de Christelijke handelwijzen in de kracht van G-ds Genade toch wel waar te maken …
Lc.7,11-17 (17/09/2024)
11 De volgende dag trok hij naar een stad die Naïn heet. [ca. 40km ZW van Kafarnaüm]
Zijn leerlingen en een grote menigte trokken met hem mee.
12 Toen hij de poort van de stad naderde,
– kijk! – werd er een overledene uitgedragen,
de enige zoon van zijn moeder
en zij was weduwe.
Een grote menigte uit de stad was bij haar.
13 Toen de Heer haar zag,
werd hij innerlijk diep bewogen om haar
en zei haar: “Ween niet.”
14 Hij kwam naderbij
en raakte de kist aan. [open kist/draagbaar onrein]
De dragers hielden halt.
Hij zei: “Jongeling, ik zeg je, sta op.”
15 De dode ging overeind zitten
en begon te spreken,
en hij gaf hem terug aan zijn moeder. [1Kon.17,23; cf. Joh.19,26-27]
16 Ontzag greep allen aan
en zij bleven God loven:
“Een groot profeet is onder ons opgestaan!” en
“God heeft daad-werkelijk omgezien naar zijn volk!”
17 Dit woord over hem
ging rond in heel Judea en omstreken.
“Kijk!”, staat er her en der in het Evangelie. Misschien is het niet zo’n onschuldig woordje als het lijkt. Begint het er niet allemaal mee met te zien of niet te zien – of juister: te wíllen zien of niet te willen zien?
Durven wij écht met open ogen door de straat wandelen? Mensen lijken meester in het wegkijken van de miserie van een ander, en zelfs sterker nog: ze leven werkelijk alsof die miserie van een ander niet bestaat.
Jezus is duidelijk een ánder soort mens – en ik in zijn spoor? Als hij door de straat wandelt, ziet hij wat er met mensen gaande is en hoe ze daaronder lijden. Doorheen al of niet kleine uiterlijke gebeurtenissen ziet hij de innerlijke beleving van de betrokken mensen. En hij zíet het niet alleen, hij gaat er ook op in.
En dát is nu waaraan de mensen herkennen dat G-d daad-werkelijk omziet naar zijn volk! Dát is waaraan ze Jezus als profeet herkennen! Zijn Christenen dan niet geroepen om wat meer te kijken? Wat meer te zíen? Wat meer op de innerlijke nood van de mensen in te durven gaan? Wat meer in hun eigen leven waar te maken dat G-d daad-werkelijk omziet naar zijn volk?
Lc.7,31-35 (18/09/2024)
31 Jezus zei:
“Waarmee zal ik deze generatie vergelijken?
Waar lijken ze op?
32 Ze zijn als kinderen die op de markt zitten
en elkaar toeroepen:
‘Wij spelen voor jullie op de fluit, maar je danst niet.
Wij zingen voor jullie een klaaglied,
maar je weent niet!’
33 Zie je?
Johannes de Doper is gekomen,
hij eet geen brood en drinkt geen wijn,
en jullie zeggen: ‘Hij is van een demon bezeten.’
34 De mensenzoon is gekomen,
hij eet en drinkt wel,
en jullie zeggen: ‘Kijk eens naar die vreter en zuiper,
die vriend van tollenaars en zondaars.’
35 Wijsheid wordt als waar erkend
door allen die haar kinderen zijn.”
Als we eerlijk het Evangelie willen lezen, moeten we ons ook de vraag durven stellen hoe Jezus naar ónze generatie zou kijken.
Zal hij ook een stel wispelturige en nukkige kinderen zien die ruziën onder elkaar omdat de ander niet doet wat ík wil?
Zal hij ook mensen zien die als een windhaan meedraaien met vanwaar de wind nu toevallig komt? Lopen we niet al te makkelijk mee met wat ‘men’ (in ons geval is dat dan vaak de media) zegt?
Of zal hij wijsheid in ons vinden? Hebben we onderhand geleerd onze blik en ons oordeelskompas zo te richten dat we standvastig het spoor van G-d weten te vinden en te gaan?
Laten we de markt van het kinderachtige spel (eindelijk!) verlaten en kinderen van G-d worden die wijsheid najagen.
Lc.7,36-50 (19/09/2024)
36 Iemand van de Farizeeën verzocht Jezus nu bij hem te komen eten.
Toen hij bij het huis aankwam, ging hij aan tafel aanliggen.
37 Maar kijk!
Een vrouw die in de stad als zondares bekend stond,
bemerkte dat Jezus in het huis van de Farizeeër was.
Ze nam een albasten kruikje geurige balsem mee
38 en ging wenend achter hem, bij zijn voeten staan.
Haar tranen maakten zijn voeten nat
en met haar hoofdhaar droogde ze die af.
Ze kuste zijn voeten liefdevol en zalfde ze met de balsem.
39 De Farizeeër die hem uitgenodigd had,
zag dit en dacht bij zichzelf:
‘Als die man een profeet was, dan zou hij weten wie en wat voor iemand die vrouw is die hem aanraakt.
Hij zou toch moeten weten dat ze een zondares is!’
40 Jezus antwoordde hem door te zeggen:
“Simon, ik wil je iets zeggen.” “Spreek, meester!”, zei hij.
41 “Een zekere geldschieter had twee schuldenaars.
De ene was hem vijfhonderd daglonen schuldig,
de andere vijftig.
42 Omdat ze niets hadden om te betalen,
schonk hij het hen beide uit genade.”
“Zeg mij eens, wie van hen beide
zal hem meest daadwerkelijke liefde tonen?”
43 Simon antwoordde:
“… Ik vermoed degene aan wie hij het meest geschonken heeft …?”
Jezus zei: “Je oordeel is juist.”
44 Zich nu omkerend naar de vrouw,
ging hij verder tegen Simon:
“Zie je deze vrouw?
Ik ben in jouw huis binnengekomen,
maar water om mijn voeten te verfrissen
heb jij mij niet gegeven.
Zij echter heeft met haar tranen mijn voeten nat gemaakt
en ze met haar haren afgedroogd.
45 Een kus heb jij mij niet gegeven,
maar zij heeft sinds ik binnengekomen ben
onophoudelijk mijn voeten liefdevol gekust.
46 Mijn hoofd heb jij niet met olijfolie gezalfd,
maar zij heeft mijn voeten gezalfd met geurige balsem.”
47 “Om die genade zeg ik je:
Haar vele zonden zijn haar vergeven.
Bewijs daarvan is dat zij veel daadwerkelijke liefde heeft getoond.
Wie weinig vergeven wordt,
toont weinig daadwerkelijke liefde.”
48 Nu zei Jezus tot de vrouw:
“Je zonden zijn je vergeven.”
49 De andere tafelgenoten begonnen onder elkaar te mompelen:
“Wie is die man, dat hij zonden vergeeft?”
50 Maar hij zei verder tot de vrouw:
“Deze daad van innerlijk vertrouwen heeft je behoed.
Ga heen tot vrede!”
Opnieuw valt er te ‘kijken’ (cf. dinsdag).
De farizeeër kijkt vanuit wat hij al weet – of meent te weten, want hij zal het wel hebben ‘van horen zeggen’. Die vrouw staat bekend als zondares, dus ziet hij al wat daarop volgt als te veroordelen. Eigenlijk ‘kijkt’ hij dus niet. Hij (ver)oordeelt al van tevoren vanuit eigen ideeën.
Jezus kijkt vanuit zijn hart naar een ander hart. Hij kijkt – midden dezelfde ‘weetjes’ en uiterlijke handelingen – naar de intentie van deze vrouw. Daar bespeurt hij grote liefde, en Jezus beantwoordt die met een nog groter liefde dan de vrouw maar kan bevroeden! I.p.v. dat haar daden te veroordelen zouden zijn, wijst hij ze aan als teken van liefde! Wat een bevrijding! Wat een heil! Wat een vrede!
Hoe zal ik vandaag naar mensen kijken? Hen veroordelend vanuit mijn eigen voorgevormde gedachten over hen, of hen bevrijdend omdat ik in hun daden hun grote liefde bespeur?