Joh.17,1-11a (21/05/2023)
1 Zo sprak Jezus.
Toen hief hij zijn ogen naar de hemel en bad:
“Vader, het uur is gekomen.
Toon nu de grootsheid van Je Zoon,
opdat Je Zoon Jouw grootsheid kan tonen.
2 Jij hebt hem volmacht gegeven over alle mensen
opdat hij alles wat Jij aan hem hebt gegeven
aan hun zou geven:
het volle leven.
3 En dit is het volle leven:
Dat zij Jou leren kennen,
de enige, waarachtige God,
en degene die Jij gezonden hebt:
Jezus de gezalfde [Christos / Messiah].
4 Ik heb Jouw grootsheid getoond op aarde:
Ik heb het werk volbracht
dat Jij mij te doen gegeven had.
5 Toon dan nu, Vader,
mijn grootsheid bij Jou,
die ik bij Jou had voor de wereld was.
6 Ik heb Jouw naam geopenbaard
aan de mensen die Jij mij gegeven hebt uit de wereld.
Zij waren van Jou;
Je hebt ze mij gegeven
en zij hebben Jouw woord be-waar-d.
7 Zij hebben leren kennen
dat alles wat Jij mij gegeven hebt
van bij Jou komt
8 omdat ik de woorden die Jij mij gegeven hebt
aan hen heb gegeven,
en zij ze hebben aangenomen
en erkennen naar waarheid dat ik van Jou ben uitgegaan.
Zij geloven dat Jij mij hebt gezonden.
9 Ik bid voor hen,
niet voor de wereld bid ik
maar voor wie Jij mij gegeven hebt
omdat zij van Jou zijn.
10 Al het mijne is van Jou
en het Jouwe is van mij
– daarin is mijn grootsheid getoond.
11a Ik ben niet meer in de wereld.
Zij zijn wel in de wereld,
terwijl ik naar Jou kom.
Op de laatste uren van zijn leven zit Jezus met zijn leerlingen samen. Hij beseft dat de wereld hem definitief de mond zal snoeren. En dan slaat hij zijn ogen op en bidt. Hij neemt zijn leerlingen mee in zijn bidden. Hij trekt hen, nu het erop aankomt, helemaal binnen in zijn intimiteit met G-d. En wij, eeuwen later, mogen daarin meegaan. Leven in intimiteit met God maakt het mogelijk om in de wereld te staan, maar niet van de wereld te zijn. Dat is wat Jezus zelf heeft geleefd en daar neemt hij zijn leerlingen in mee en zo worden ze ook gezonden.
Jezus’ bidden heeft blijkbaar te maken met het waarmaken van de G-ds Naam. Deze G-ds Naam maakte het voor hem mogelijk om, ondanks al het wereldse onbegrip, doorheen pijn en lijden, niet terug te buigen op zichzelf of de relatie te verbreken.
Misschien is het zinvoller om dit gebed volledig door ons heen te laten gaan, te beseffen dat hij voor ons bidt en dat wij uitgenodigd worden om te bidden voor hen die aan ons zijn toevertrouwd, dan het te voorzien van commentaar …
Joh.11,21-27 (2/11/2023)
21 Marta zei tegen Jezus:
“Heer, als je hier was geweest,
zou mijn broer niet gestorven zijn.
22 Maar ook nu weet ik
dat al wat jij God vraagt,
God je zal geven.”
23 Jezus zei haar:
“Je broer zal opstaan.”
24 Marta zei hem:
“Ik weet dat hij zal opstaan
bij de opstanding op de ultieme dag.”
25 Jezus zei haar:
“Ik ben de opstanding en het leven.
Wie vertrouwt in mij, zal leven, ook al sterft hij.
26 En ieder die leeft en vertrouwt in mij
zal in der eeuwigheid niet sterven.
Vertrouw jij daarin?”
27 Zij zei hem:
“Ja, Heer, ik vertrouw dat jij de Gezalfde [Christos/Messiah] bent,
de zoon van God die in de wereld komt!”
Leven, ook al sterf je … hoe kunnen we dat begrijpen? Het gaat over ‘eeuwig leven’. Dat is een leven waar alle tijdsperspectief verdwenen is, een leven dat niet gaat over ik en wat ik nog allemaal wil gedaan hebben of nog wil bereiken. Het gaat over wij, over samen-leven over de tijdsgrens heen. Leven in dat vertrouwen doet je levensrichting veranderen van ik, naar wij, naar Jij. Zo wordt tijd eeuwigheid en zal je ‘in eeuwigheid’ niet sterven. Opstanding is niet iets voor ooit misschien, maar gebeurt waar mensen Jezus toelaten, vertrouwen en weten dat niet de dood maar het leven/de liefde het laatste woord heeft.
En dan kan je niet anders dan erop vertrouwen dat hij er zal zijn om je te leiden en je te leren leven in zijn tijd. Dan ga je niet dood, maar je leven wordt vol-(ge)maakt. Jezus’ leven, sterven en Verrijzen zijn daarvan het mooiste voorbeeld.
Joh.3,13-17 (14/09/2023)
13 Nooit is iemand opgeklommen naar de hemel
als hij niet uit de hemel is neergedaald.
Zo is de mensenzoon in de hemel.”
14 “Zoals Mozes in de woestijn
de slang heeft omhoog geheven,
zo moet de mensenzoon
omhoog worden geheven [op het kruis],
15 opdat al wie vertrouwende ín hem is,
niet verloren gaat,
maar het volle leven heeft.
16 Want zó lief heeft God de wereld,
dat hij zijn eniggeboren zoon heeft gegeven,
opdat al wie vertrouwende ín hem is,
niet verloren gaat,
maar het volle leven heeft.
17 Want God heeft zijn zoon niet in de wereld gezonden
om die wereld te vonnissen,
maar opdat ze door hem zou worden bevrijd.
Vandaag mogen we luisteren naar de meditatie van evangelist Johannes over het Mysterie van de kruisdood van Jezus. Hoezeer ook dat kruis – net zoals die slang in de woestijn – menselijk gezien een teken van dood is, als G-d erin tussenbeide komt wordt het omgevormd tot een teken van leven.
Dit leven dat G-d schenkt door de dood heen, is niet zomaar een beetje leven, ook niet een ‘gewoon doorgaan met het oude’, het is vól leven – Léven, zoals wij het hier schrijven. Het is zo volledig nieuw – een nieuwe schepping – dat wij het eigenlijk niet kunnen bedenken; wij kunnen het alleen ontvangen. En net dáártoe heeft G-d ‘de mensenzoon’ naar de wereld gezonden: iemand die de beweging van de hemel naar de aarde (de zending) én van de aarde naar de hemel (de dood aan een kruis) op zich heeft willen nemen.
Waar wij diezelfde dubbele beweging ook aan ons laten gebeuren, worden wij waarachtig vrije mensen. Jezus ging ons daarin voor; als Christen mogen wij zijn spoor volgen …
Joh. 8,51-59 (30/03/2023)
Amen, amen, ik zeg jullie: Als iemand mijn woord be-waart, zal hij in eeuwigheid de dood niet zien.”
Nu zeiden de Joden hem: Nu is het onmiskenbaar dat je een demon hebt: Abraham is gestorven, en de profeten ook, en jij zegt: als iemand mijn woord be-waart, zal hij in eeuwigheid de dood niet smaken. Jij bent toch niet groter dan onze vader Abraham die gestorven is; en ook de profeten zijn gestorven. Voor wie houd jij jezelf wel?”
Jezus antwoordde: “Als ik mezelf groots maak, betekent mijn grootsheid niets. Het is de Vader die mij groots maakt, hem van wie jullie zeggen ‘hij is onze God’. Maar jullie zijn niet in kennis met hem; ik ben in kennis met hem. Als ik zou zeggen dat ik hem niet ken, zou ik gelijk worden aan jullie: een leugenaar. Maar ik ken hem en be-waar zijn woord. Abraham, jullie vader, verheugde zich er op mijn dag te mogen zien. En hij hééft die gezien – en zich verblijd.”
De Joden zeiden hem: “Je bent nog geen vijftig jaar en je hebt Abraham gezien?” Jezus zei hen: “Amen, amen, ik zeg jullie: Van voor Abraham geboren werd, ben ik.”
Nu raapten ze stenen op om op hem te werpen, maar Jezus trok zich terug en ging weg uit de tempel.
Gisteren ging het over ‘wonen in het woord’, vandaag over ‘het woord be-waren’. Het streepje tussen be en waren hebben we nodig om er voldoende bij stil te staan dat wat wij gewoonlijk onder bewaren verstaan te beperkt is. Spontaan denken wij daarbij aan bijhouden, conserveren, en liefst nog steriel zodat er niets mee kan gebeuren. Er gebeurt dan ook niets mee! Het blijft steriel!
Be-waren wijst ons aan dat het erom gaat het woord wáár te maken. Er dient dus net alles mee te gebeuren! Be-waren is een uitermate actief werkwoord. Het is een levens-programma dat elke dag mijn doen en laten zou moeten bepalen. Daarom doet Jezus er zo gewichtig over. ‘Het woord be-waren’ zegt eigenlijk met andere woorden waar het in het hele ‘christendom’ over gaat (of zou moeten gaan): leef daad-werkelijk (alweer een belangrijk streepje) in het voetspoor van Jezus. Of nog preciezer, want Jezus be-waarde zelf het woord, leef daad-werkelijk IN G-D (nóg een belangrijk streepje 😉)!
Joh. 13,1-15 (6/04/2023)
Het was voor het Paasfeest. Jezus wist dat voor hem het uur gekomen was dat hij uit deze wereld zou overgaan naar de Vader. Hij had de mensen in deze wereld daad-werkelijk liefgehad en zou ze daad-werkelijk liefhebben tot de voltooiing. Het gebeurde tijdens de maaltijd [het Joodse Paasmaal]. De tweedrachtzaaier [diabolos] had het al in het hart geprent van Judas, de zoon van Simon van Keriot, dat hij Jezus zou uitleveren. Jezus wist dat alles hem in handen was gegeven, dat hij van God was uitgegaan en naar God terugkeerde.
Hij stond op van de maaltijd, legde zijn bovenkleed af, nam een linnen doek en omgordde daarmee zichzelf. Vervolgens deed hij water in een wasbekken en begon de voeten van de leerlingen te wassen en af te drogen met de linnen doek waarmee hij was omgord.
Zo kwam hij bij Simon Petrus en deze zegt hem: “Heer, was jíj míjn voeten?” Jezus antwoordde: “Wat ik doe, begrijp je nu nog niet, maar later zul je het herkennen.” Petrus zei opnieuw: “Tot in de eeuwigheid zul jij mijn voeten niet wassen!” Maar Jezus antwoordde hem: “Als ik je niet mag wassen, kun geen deelgenoot zijn van mij.” Nu zei Simon Petrus hem: “Heer, was dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd!” Jezus antwoordde: “Wie een bad heeft genomen, hoeft zich niet meer te laten wassen, behalve de voeten. Hij is al gereinigd. En jullie zijn rein – hoewel niet allemaal.” Hij wist immers wie hem zou uitleveren. Daarom zei hij: Jullie zijn niet allemaal rein.
Toen hij dan hun voeten had gewassen en zijn kleren aangetrokken, ging hij weer aanliggen. Hij zei hen: “Herken je wat ik jullie heb gedaan? Jullie noemen mij ‘heer’ en ‘meester’ – en dat doen jullie terecht, want dat ben ik. Maar als ik, de ‘heer’ en ‘meester’, jullie de voeten heb gewassen, moeten ook jullie elkaar de voeten wassen. Ik heb jullie een voorbeeld gegeven opdat jullie het ook zo zouden doen zoals ik het heb gedaan.”
Jezus, Je vraagt me om jouw deelgenoot te zijn. Kan/wil ik dat?
Wat als we straks samen aan tafel gaan? Bij wie zal ik me scharen?
Bij diegene die vol overtuiging beweren bereid te zijn jouw lot te dragen, maar nog voor de eerste moeite heel jouw zijn, je leven, Jou verloochenen?
Bij diegene die je uitleveren, kruisigen ten voordele van eigen belang, economisch belang … , ook al zien ze later dat het toch allemaal niet juist was wat ze deden … maar ja te laat … !
Of bij de zwijgers … zij die in stilte aanliggen, niet roepen maar als ’t er op aan komt, schitteren door afwezigheid?
Aan allen, roepers, uitleveraars en zwijgers geef Jij jouw vriendschap …. En nog veel meer … heel je leven. Wat is mijn antwoord …. Neem ik je aan? Durf ik mij jou eigen te maken, op te eten? Of leg ik je onaangeroerd opzij, gaaf, ongeschonden, ongeleefd?
Mag hij mij meenemen …. Al is het aarzelend, schoorvoetend, twijfelend.
Mag hij mij leren breken en delen, mijn leven geven ook aan de Judas in mijn leven.
Joh.5,33-36 (16/12/2022)
Jullie hebben gezanten gezonden naar Johannes en hij heeft naar waarheid getuigd. Zelf heb ik het getuigenis van een mens niet nodig, maar ik zeg dit tot jullie vrijmaking. Hij was de lamp, brandend en schijnend, maar jullie hebben je maar een uur in zijn licht willen verheugen.
Maar ik heb een getuigenis dat groter is dan dat van Johannes: de werken die de Vader aan mij gegeven heeft om te volbrengen. Wat ik doe getuigt over mij dat de Vader mij gezonden heeft.
We lezen een fragment uit een gesprek tussen de Joden en Jezus. Zij willen hem doden omdat hij G-d zijn Vader noemt en zich zo – voor de Joden – gelijkstelt aan G-d. Jezus probeert al getuigend te duiden hoe de vork aan de steel zit. Hij handelt niet namens zichzelf maar namens G-d. Hij weet dat een enkele getuigenis over zichzelf (en van zichzelf) voor zijn toehoorders onvoldoende zal zijn. Daarom verwijst hij naar Johannes de Doper, wiens licht (succes) ze niet lang hebben kunnen verdragen (omwille van de radicaliteit?), én naar zijn eigen daden. Wat hij doet en zegt, is voldoende om te beseffen dat hij niet uit eigen kracht handelt. Het reikt verder en dieper dan het menselijke en daarom spreekt het voor zich dat wat hij doet van G-d komt!
Zullen deze getuigenissen hen tot geloof brengen? Is dat ook waardoor wij kunnen geloven in hem?
Simpelweg ja antwoorden op deze vraag zou niet kloppen, omdat we weten dat ‘geloven’ ook ‘consequent navolgen’ inhoudt. Ons doen en laten zal dus moeten vertrekken bij dat ‘niet namens mijzelf’.