Joh.16,20-23a (22/05/2020)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: 'Voorwaar, voorwaar, ik zeg jullie: jullie zullen wenen en weeklagen terwijl de wereld zich zal verheugen.
Jullie zullen bedroefd zijn, maar jullie droefenis zal in vreugde verkeren. Wanneer de vrouw gaat baren is zij bedroefd omdat haar uur gekomen is;
maar wanneer zij het kindje ter wereld heeft gebracht denkt zij niet meer aan de pijn, van blijdschap dat er een mens ter wereld is gekomen.
Zo zijn ook jullie nu wel bedroefd, maar wanneer ik jullie zal weerzien zal jullie hart zich verheugen en jullie vreugde zal niemand jullie kunnen ontnemen.
Op die dag zullen jullie mij over niets ondervragen. Voorwaar, voorwaar, ik zeg jullie: wat jullie de Vader ook zullen vragen, hij zal het jullie geven in mijn naam.'
“Je droefheid zal in vreugde verkeren.”
Zo’n uitspraak is troostend en lastig tegelijk natuurlijk. Het is mooi dat er ons vreugde aangezegd en belóófd wordt.
Maar het impliceert wel dat er éérst droefenis en lijden is.
Als we deze tekst lezen daags na Hemelvaart, dan ligt het voor de hand dit toe te passen op het verdriet van de leerlingen (wij incluis) om Jezus’ fysieke afscheid.
Verdriet spreekt van liefde, dus daar is op zich niets mis mee. Wél mogen zij (en wij) tegelijk leven in vreugde van de hoop om het weerzien met hem.
Daarnaast lijkt het mij dat deze tekst niet alleen gaat over ‘ooit eens’ (vroeger en later), maar ook over ‘nu’.
Zijn er niet ontelbaar veel momenten in ons leven (wellicht ook vandaag) waar wij onvermijdelijk met droefenis worden beladen?
Even zovele keren mogen wij weten dat óók de vreugde ons deel is! Óveral waar we léven bespeuren – en uit ervaring weten we eigenlijk wel
dat dat óók kan gebeuren middenin de droefenis – is er vreugde: een glimp van Gods Aanwezigheid.
Joh.16,23b-28 (23/05/2020)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: 'Voorwaar, voorwaar, ik zeg je: wat je de Vader ook zult vragen, hij zal het je geven in mijn naam.
Tot nu toe heb jij niets gevraagd in mijn naam. Vraagt en je zult verkrijgen opdat jouw vreugde volkomen zij.
In beelden heb ik hierover tot jou gesproken; er komt een uur dat ik niet meer in beelden tot jou zal spreken, maar mij onomwonden tegenover jou zal uiten omtrent de Vader.
Op die dag zal jij bidden in mijn naam; het is niet nodig te zeggen dat ik bij de Vader je voorspreker zal zijn, want de Vader zelf heeft jou lief omdat jij mij liefhebt
en omdat jij gelooft dat ik van God ben uitgegaan. Ik ben van de Vader uitgegaan en in de wereld gekomen; weer verlaat ik de wereld en ga naar de Vader.'
Een stukje ‘Evangelie – Goed Nieuws’ … om je tanden op te breken!
Wie heeft nog níet ondervonden dat die uitspraak van Jezus níet altijd ingevolgd wordt?! “Wat je de Vader ook zult vragen, hij zal het je geven in mijn Naam.”
Heb jij ‘alles wat je gevraagd hebt’ ook gekregen?
Natuurlijk hebben wij netjes geleerd aan ons vragen toe te voegen ‘zo het uw wil is’, waarmee we dan vroom meegaan met het ‘uw wil geschiede’ –
en ons tegelijk indekken tegen de ontgoocheling (om niet te zeggen ‘frustratie’), of tegen het stuklopen van ons verstand dat niet begrijpt wat Jezus met zo’n uitspraak kan bedoelen.
Ik ‘weet’ het ook niet; ik kan alleen maar tasten (doorheen de frustratie). En dan lees ik verder: “Tot nu toe heb je niets gevraagd in mijn Naam.” !!!??? Is dat zo?
Eigenlijk word ik kwaad … maar probeer dóór te lezen: Ja, gevraagd heb ik wél – meer dan een beetje – maar in zíjn Naam?
Was het niet eerder in míjn naam? Kwam mijn vraaggebed voort uit een op deze plek, in deze situatie, met deze mensen in Jézus’ schoenen gaan staan en vanuit zíjn hart te bidden om wat híj hier en nu nodig acht? Wellicht moet ik nog wat verder mijn tanden breken en blíjven bidden en vragen. Níet tot ík éindelijk verhoord word (want dat komt wél), maar wel tot ik éindelijk dat kan doen in zíjn Naam!
Joh.16,29-33 (25/05/2020)
In die tijd zeiden de leerlingen tot Jezus: 'Kijk, nu spreek jij onomwonden en gebruikt geen enkel beeld.
Nu zien wij dat jij alles weet. Het is voor jou niet nodig dat iemand jou ondervraagt. Wij geloven daarom dat jij van God zijt uitgegaan.'
Jezus antwoordde hen: 'Geloof je nu? Zie, er komt een uur, ja het is er al, dat jij naar alle kanten verstrooid wordt en mij alleen laat.
Toch ben ik niet alleen want de Vader is met mij. Dit heb ik je gezegd, opdat jij vrede zoudt bezitten in mij.
Weliswaar leef jij in de wereld in verdrukking, maar hebt goede moed: Ik heb de wereld overwonnen.'
Als wij als leerling innig verbonden leven met de mens Jezus – meegaan, luisteren naar zijn menselijke woorden (en die leren spreken),
kijken naar zijn menselijk omgaan (en zó leren omgaan met mensen) – komt het als vanzelf dat wij gaan inzien en ervan te getuigen: díe mens is van God uitgegaan!
Maar die innige verbondenheid raken wij makkelijk kwijt. Wij leven verstrooid in de wereld. ‘Verstrooid’ lijkt een mentaal iets te zijn,
maar start bij het letterlijk versnipperd bezig zijn met allerlei dingen die onze aandacht schijnen op te eisen. ‘De wereld’ schreeuwt om ter luidst en trekt aan ons.
Zo raken wij “verstrooid naar alle kanten” … en blijft Jezus alleen.
Maar zelfs dan mogen wij goede moed bewaren! “Jezus heeft de wereld overwonnen.” Het is duidelijk dat dit niet gaat over een wereldse overwinning, maar over welke dan wel?
Het lijkt om die verbondenheid te gaan. “Toch ben ik níet alleen, de Vader is met mij.” Dit blijkt een verbondenheid te zijn die onverwoestbaar is
én die Jezus blíjft beleven naar de mensen toe – wat er ook gebeure.
Hoezeer wijzelf misschien ook verstrooid raken, hij ‘verzamelt’ ons …
Joh.17,1-11a (24/05/2020)
In die tijd sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en zei: 'Vader, het uur is gekomen. Verheerlijk jouw Zoon, opdat de Zoon jou verheerlijke.
Jij hebt hem immers macht gegeven over alle mensen om eeuwig leven te schenken aan allen die jij hem gegeven hebt.
En dit is het eeuwige leven, dat zij jou kennen, de enige ware God en hem die jij hebt gezonden: Jezus Christus.
Ik heb je op aarde verheerlijkt door het werk te volbrengen dat jij mij hebt opgedragen te doen.
Jij, Vader, verheerlijk mij thans bij jezelf en geef mij de heerlijkheid, die ik bij jou had eer de wereld bestond.
Ik heb jouw naam geopenbaard aan de mensen die jij mij uit de wereld gegeven hebt. Jou behoorden ze toe; mij heb jij ze gegeven en
zij hebben jouw woord onderhouden. Nu weten zij dat al wat jij mij gegeven hebt, van jou komt.
Want de boodschap die jij mij hebt meegedeeld, heb ik hun meegedeeld, en zij hebben ze aangenomen en naar waarheid erkend dat ik van jou ben uitgegaan,
en zij hebben geloofd dat jij mij hebt gezonden. Ik bid voor hen. Niet voor de wereld bid ik, maar voor hen die jij mij gegeven hebt, omdat zij jou toebehoren.
Al het mijne is van jou en het jouwe is van mij. Zo ben ik in hen verheerlijkt. Ik blijf niet langer in de wereld,
zij echter blijven in de wereld, terwijl ik naar jou toe kom.'
Welke definitie zou jij geven aan ‘eeuwig leven’? Ik vermoed dat we verrast zijn als we Jezus’ definitie hier lezen:
“Dit is het eeuwig leven: dat zij Jou (= de enige ware God, zijn Vader) kennen.”
Dat dit ‘kennen’ niet zomaar over rationeel kennen gaat of over ‘boekenkennis’, wordt verderop duidelijk.
Daar worden woorden gebruikt van ‘toebehoren’ en een wederzijds kennen. We zouden hier een uitdrukking moeten gebruiken
die helaas wat in onbruik geraakt is: ‘ze zijn in kennis met elkaar’ werd gezegd van verliefden die er de tijd voor namen
elkaar verder te leren kennen om de verliefdheid te laten uitgroeien tot liefde, van waaruit ze dan kozen voor elkaar.
Dít is nu ‘eeuwig leven’: Verliefd zijn op God, hartstochtelijk je aangetrokken weten en er geen verweer tegen hebben;
ergens in zijn nabijheid komen; ‘in kennis zijn met’; gaandeweg de relatie laten groeien (wat zoveel meer is dan ‘bijleren’);
je met huid en haar laten verslinden; en kiezen … kiezen voor de allesverterende liefde …
Joh. 17,11b-19 (27/05/2020)
In die tijd sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en bad: 'Heilige Vader, bewaar in jouw naam hen die jij mij gegeven hebt, opdat zij een mogen zijn zoals wij.
Toen ik bij hen was bewaarde ik in jouw naam hen die jij mij hebt gegeven. Ik heb over hen gewaakt en niemand van hen is verloren gegaan
behalve de man des verderfs, want de Schrift moest vervuld worden. Maar nu kom ik naar jou toe en nog in de wereld zeg ik dit,
opdat zij mijn vreugde tenvolle in zich zouden bezitten. Ik heb hun jouw woord meegedeeld, maar de wereld heeft hen gehaat
omdat zij niet van de wereld zijn zoals ik niet van de wereld ben. Ik bid niet dat jij hen uit de wereld wegneemt, maar dat jij hen bewaart voor het kwaad.
Zij zijn niet van de wereld zoals ik niet van de wereld ben. Wijd hen jou toe in de waarheid. Jouw woord is waarheid.
Zoals jij mij in de wereld gezonden hebt zo zend ik hen in de wereld, en omwille van hen wijd ik mij aan jou, opdat ook zij in de waarheid aan jou toegewijd mogen zijn.'
Elke avond voor het slapen gaan, gaf mijn moeder mij een kruisje en zei: “God zegene en beware je en weet hij houdt deze nacht trouw over jou de wacht.”
Waken is wat Jezus deed. Waken over mij, over zijn leerlingen zodat geen van hen verloren zou gaan en hij wijdde zich toe aan G-d.
Zo heeft hij – toegewijde God-mens – geleefd, maar de wereld kon deze manier van leven niet aan. Nog steeds niet.
Ze hebben hem gehaat en dat is wat ook zijn leerlingen te wachten staat. Daarom bidt hij voor hen. Heb je ooit al mogen meemaken dat iemand voor jou bidt?
Hij bidt om kracht zodat zij (en ook wij) midden in de wereld niet door die wereld worden opgeslokt.
Hij bidt zodat zij (en ook wij) het kwaad van de wereld niet op zich nemen maar zich durven te verbinden. Hij bidt niet om hen (om ons) uit deze wereld weg te nemen.
Dat niet. Hem léven gebeurt immers midden in die wereld. Heb maar vertrouwen, het kán omdat hij zich gegeven heeft, zich heeft toegewijd.
Omdat hij heel zijn ‘wezen’ verbonden heeft met G-d.
Hij deed het voor. Nu is het aan ons om net als hij Verbonden te Léven.
Joh.17,20-26 (20/08/2020) h.Bernardus, abt en kerkleraar (1090-1153)
In die tijd sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en bad: “Heilige Vader, niet voor hen alleen bid Ik
maar ook voor hen die door hun woord in Mij geloven, opdat zij allen één mogen zijn zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in Jou:
dat zij ook in Ons mogen zijn opdat de wereld gelove dat Jij Mij gezonden hebt.
“Ik heb hun de heerlijkheid gegeven die Jij Mij geschonken hebt, opdat zij één zijn zoals Wij één zijn:
Ik in hen en Jij in Mij, opdat zij volmaakt één zijn en opdat de wereld zal erkennen, dat Jij Mij hebt gezonden
en hen hebt liefgehad zoals Jij Mij hebt liefgehad.
“Vader, Ik wil dat zij die Jij Mij gegeven hebt met Mij mogen zijn waar Ik ben, opdat zij mijn heerlijkheid mogen aanschouwen,
die Jij Mij gegeven hebt daar Jij Mij lief hebt gehad vóór de grondvesting van de wereld.
“Rechtvaardige Vader, al heeft de wereld Jou niet erkend, Ik heb Je erkend, en deze hier hebben erkend dat Jij Mij gezonden hebt.
“Jouw Naam heb Ik hun geopenbaard en Ik zal dit blijven doen, opdat de liefde waarmee Jij Mij hebt liefgehad in hen moge zijn en Ik in hen.”
We volgen vandaag het Evangelie, voorzien voor de gedachtenis van sint Bernardus.
Merkwaardig hoe 900 jaar oud gedachtengoed springlevend kan zijn, en in de huidige eeuw alleen maar méér aan belang wint!
De opsplitsing tussen rationaliteit en geestelijk leven die vandaag zo’n hoogtij viert, vond toen haar begin.
Bernardus heeft er zijn hele leven voor gestreden – en geschreven – dat dat vanuit christelijk oogpunt eigenlijk onzinnig is:
de mens is één. Eén met zichzelf, één met de ander, één met de wereld, één met G-d!
Werkelijke – goddelijke – liefde verbindt, alles en allen. G-d’s liefde ‘heel-t’ ons!
En dat doet hij door zelf één te zijn met ons! Paulus had het al geschreven, maar Bernardus moet het ons tot op vandaag onder de aandacht brengen:
wij (en dat is niet alleen onze geest, maar ook ons lichaam) zijn de tempel van G-d! Hij wil in ons wonen, één zijn met ons.
Laat ik hem binnen, in mijn leven, in mijn geest én mijn lijf? Hoe ziet mijn leven er vandaag uit als ik handel vanuit die eenheid met hem?