Joh. 17,20-26 (28/05/2020)
In die tijd sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en bad: 'Heilige Vader, niet voor hen alleen bid ik
maar ook voor hen die door hun woord in mij geloven, opdat zij allen één mogen zijn zoals jij, Vader, in mij en ik in jou:
dat zij ook in ons mogen zijn opdat de wereld gelove dat jij mij gezonden hebt. Ik heb hun de heerlijkheid gegeven
die jij mij geschonken hebt, opdat zij één zijn zoals wij één zijn: Ik in hen en jij in mij, opdat zij volmaakt één zijn
en opdat de wereld zal erkennen, dat jij mij hebt gezonden en hen hebt liefgehad zoals jij mij hebt liefgehad.'
En het gebed gaat door … en wij mogen getuigen zijn van dit moment. Schroomvol en aarzelend luister ik naar hoe hij voor ons bidt.
Hoe hij zijn verlangen, dat wij ons aan elkaar zouden verbinden, uitspreekt. Hoe hij wenst dat wij de liefde van G-d zouden mogen ervaren.
Hoe hij hoopt dat wij ons zouden laten binnenleiden in de liefdesrelatie met de Vader om zo net als hij een mens van Liefde te worden.
Wat als zijn gebed mij nu eens met heel mijn wezen in die verbondenheid, in die liefdesrelatie zou doen binnengaan?
Wat als ik dan net als hij zou bidden en op mijn beurt één, twee of drie anderen zou aansteken? Hoe groot zou de besmettingsgraad worden?
Zou deze liefde de afstandelijkheid van 1,5 meter overwinnen en opnieuw verbinding tot stand kunnen brengen? Zouden we zo samen een pandemie van Liefde en Verbondenheid teweeg kunnen brengen?
Een pandemie die afstand, angst en elk vaccin overwint? Mag hij al biddend ook jou besmetten?
Joh. 17,24-26 (2/11/2020)
“Vader,
degenen die Jij mij gegeven hebt,
ik wil,
dat waar ik ben,
ook zij zijn, samen met mij;
dat ze mijn heerlijkheid mogen zien
die Jij mij gegeven hebt,
omdat Je mij daad-werkelijk hebt liefgehad
nog vóór het begin van de wereld.
Vader, Gerechtigheid,
de wereld kent Jou niet,
maar ik ken Jou
en zij hebben erkend dat Jij mij gezonden hebt.
Ik heb aan hen Jouw Naam bekend gemaakt,
en ik zal dat blijven doen,
opdat de daad-werkelijke liefde waarmee Jij mij hebt liefgehad
ook ín hen zou zijn
en ik ín hen.”
Een niet zo makkelijk stukje Evangelie voor deze gedenkdag van Allerzielen. Maar er even bij stilstaan, onthult een innig mooi gebeuren.
We horen een gebed van Jezus (evenwel bij monde van de evangelist Johannes, maar die had Jezus maar al te goed in diepte begrepen),
en hij brengt daarin voor zijn Vader aanwezig ‘allen die Jij mij gegeven hebt’.
Dat zijn allen naar wie hij gezonden werd om hen ‘de Vader te tonen’ – en vandaag mogen wij daar bijzonder onder begrijpen al onze dierbare overledenen
die in deze erkenning en in dat vertrouwen hebben geleefd en nu op een nieuwe wijze ‘aan hem gegeven zijn’.
Ik zeg ‘gebed’, maar Jezus ging erg vrijmoedig met zijn Vader om: “Ik wíl”, staat er … Het is blijkbaar Jezus’ innigste wens met hen samen te zijn –
en dat als doortrekking van de liefde die Jezus van zijn Vader ontvangt!
Verbondenheid, Eénheid, daar gaat het blijkbaar om voor Jezus: één doorlopende lévenslijn van zijn Vader, over hemzelf, naar de mensen.
Een Verbondenheid – lévenslijn – waarin ook wij mogen staan, ook – ja juist – vandaag! Voorbij de treurnis om onze overledenen is er hoop en vreugde,
want Verbondenheid en léven, die dóórloopt, ook door ons heen … naar …
Woensdag (22/07/2020) H. Maria Magdalena
Joh. 20,1.11-18
Op de eerste dag van de week kwam Maria Magdalena, vroeg in de morgen ‑ het was nog donker ‑
bij het graf en zag dat de steen van het graf was weggerold.
Zij liep snel naar Simon Petrus en naar de andere, de door Jezus beminde leerling, en zei tot hen:
'Ze hebben de Heer uit het graf genomen en wij weten niet waar ze Hem hebben neergelegd.'
Maria stond buiten bij het graf te schreien. En al schreiend boog zij zich naar het graf toe
en zag op de plaats waar Jezus' lichaam gelegen had, twee in het wit geklede engelen zitten,
een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde.
Zij spraken haar aan: 'Vrouwe, waarom schreit ge?' Zij antwoordde: 'Zij hebben mijn Heer weggenomen
en ik weet niet waar zij Hem hebben neergelegd.'
Toen zij dit gezegd had, keerde zij zich om en zag Jezus staan, maar zonder te weten dat het Jezus was.
Jezus zei tot haar: 'Vrouw, waarom schreit ge? Wie zoek je?' In de mening dat het de tuinman was, vroeg zij:
'Heer, mocht gij Hem hebben weggenomen, zeg mij dan waar ge Hem hebt neergelegd, zodat ik Hem kan weghalen.'
Daarop zei Jezus tot haar: 'Maria!' Zij keerde zich om en zei tot Hem in het Hebreeuws: 'Rabboeni!' ‑ wat leraar betekent.
Toen sprak Jezus: 'Houd mij niet vast, want Ik ben nog niet opgestegen naar mijn Vader, maar ga naar mijn broeders en zeg hun:
Ik stijg op naar mijn Vader en jouw Vader, naar mijn God en jouw God.'
Maria Magdalena ging aan de leerlingen berichten dat zij de Heer gezien had, en wat Hij haar gezegd had.
Dit is wat er gebeurt als liefde je leven mag omkeren. Dan wordt er ruimte gemaakt voor nieuwe, leven-gevende ontmoetingen. Een ontmoeting met de ‘Verrezene’.
Maria Magdalena (onze heilige van vandaag) liet zich raken door Jezus’ vrijmakende liefde. Deze liefde deed haar ooit omkeren om hem te volgen.
Vanaf dat moment blijft zij hem nabij. Ook wanneer de meeste van zijn leerlingen afhaakten. In alle onmacht, in het diepst van zijn ellende bleef zij hem liefdevol nabij.
Maar aan het graf wordt ze door verdriet overmand. Ze had gehoopt hem daar te vinden. Maar niets is minder waar. Het graf is leeg.
En wanneer zij vol verdriet al wat dood is aankijkt ontwaart zij een teken van leven. Maar om echt, ten volle te kunnen zien, moet ze zich nog tot twee keer toe omkeren.
Een eerste keer weg van het graf, weg van alle doodsheid om zich nadien te kunnen keren naar hem. Hij die haar – in het diepst van haar wezen - aanspreekt.
Ooit had hij haar bevrijd van zeven demonen en opnieuw spreekt hij haar vrij en zendt haar. Opnieuw keert zij zich om en gaat, het léven tegemoet.
Kan zij ook mij doen omkeren?
Joh. 20,11-18 (14/4/2020)
In die tijd stond Maria buiten bij het graf te schreien. En al schreiend boog zij zich naar het graf toe en zag op de plaats waar Jezus' lichaam gelegen had,
twee in het wit geklede engelen zitten, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde. Zij spraken haar aan: 'Vrouw, waarom schreit ge?' Zij antwoordde:
'Zij hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet waar zij Hem hebben neergelegd.' Toen zij dit gezegd had, keerde zij zich om en zag Jezus staan,
maar zonder te weten dat het Jezus was. Jezus zei tot haar: 'Vrouw, waarom schreit ge? Wie zoekt ge?' In de mening dat het de tuinman was vroeg zij:
'Heer, mocht gij hem hebben weggebracht, zeg mij dan waar ge hem hebt neergelegd zodat ik hem kan weghalen.' Daarop zei Jezus haar: 'Maria!'
Zij keerde zich om en zei tot hem in het Hebreeuws: 'Rabboeni!' wat leraar betekent. Toen sprak Jezus: 'Houd mij niet vast, want ik ben nog niet opgestegen naar mijn Vader,
maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik stijg op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.'
Maria Magdalena ging aan de leerlingen berichten dat zij de Heer gezien had en wat hij haar gezegd had.
‘Wat voorafging’: Maria Magdalena was naar het graf gegaan. Had gezien dat het leeg was. Riep de apostelen erbij. (Petrus en Johannes, met overigens alweer rivaliteit over wie er nu wel de eerste was.)
Die zagen ook dat het leeg was. Ze begrepen er niets van. En gingen terug naar huis.
Maar Maria Magdalena, ongetwijfeld omwille van de liefde – het hart heeft zo z’n redenen die het verstand niet kent – bleef.
En het is in dat blijven-omwille-van-de-liefde dat de gloednieuwe ontmoeting plaats vindt. Pas hierin kan de Verrezene zich laten zien.
Maria moet er zich echter nog twee keer voor omkeren eer ze echt kan ‘zien’. Ze moet zich wegkeren van het graf, van alle doodsheid, én ze moet zich keren naar haar naam!
Ze mág – éindelijk – zijn wie ze in wezen is. Alleen Jezus kon zó haar naam uitspreken dat ze vrij werd.
Maar vrijheid is een groeiproces. De mens is telkens weer geneigd zich ergens op vast te zetten. “Hou mij niet vast, moet Jezus opnieuw zeggen, maar ga, ik zend je.”
Nu moet die vrouw (díe vrouw nog wel) dat gaan zeggen aan die mannen daar …
Durft ze zich om te keren?
Joh. 20,19-23 (31/05/2020)
In de avond van die eerste dag van de week, toen de deuren van de verblijfplaats der leerlingen gesloten waren uit vrees voor de Joden,
kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: 'Vrede zij u.' Na dit gezegd te hebben toonde hij hun zijn handen en zijn zijde.
De leerlingen waren vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen. Nogmaals zei Jezus tot hen: 'Vrede zij u. Zoals de Vader mij gezonden heeft zo zend Ik jullie.'
Na deze woorden blies hij over hen en zei: 'Ontvangt de heilige Geest. Wier zonden jij vergeeft hun zijn ze vergeven,
en wier zonden jij niet vergeeft hun zijn ze niet vergeven.'
Door vertaalkwesties valt het niet op, maar wat er hier in het Evangelie gebeurt, is quasi identiek aan het scheppingsgebeuren:
Gods/Jezus’ Adem blaast over de schepping/mens in verwarring en hij wordt levend. Gods Ruach – adem, wind, geest, kracht, vuur, stuwing, …
– schept, geeft geest aan materie, geeft Léven aan leven.
Gesloten deuren, angst (dat zijn gesloten gedachten) of verwarring kunnen hem duidelijk niet tegenhouden.
Daarvoor is Gods liefde en zijn verlangen dat de mens er zich zou laten in meeslepen wellicht te groot! Waaiend/laaiend breekt hij ons open …
En dan spreekt Jezus twee woorden die we hier niet zo direct zouden verwachten:
Vrede! Midden de storm en verwarring? Ja dus! De Vrede die het ‘leven in Gods Adem’ geeft, gaat níet over ‘stormloosheid’ (dat zou geen leven zijn!).
Het is een Vrede die zich laat voelen in de hechte gegrondheid waarin wij mogen Léven, wat het leven ons ook brengt.
Vergeving! Verrassende verbinding. Maar wellicht gaat het juist om die verbinding: Gods Adem stuwt ons naar elkaar, sloopt scheidingsmuren, wíl verzoenen …
Dan pas kunnen wij Léven.
Joh. 20,19-31 (19/4/2020)
Op de avond van de eerste dag van de week, toen de deuren van de verblijfplaats der leerlingen gesloten waren uit vrees voor de Joden,
kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: 'Vrede zij u.' Na dit gezegd te hebben toonde hij hun zijn handen en zijn zijde.
De leerlingen waren vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen. Nogmaals zei Jezus tot hen: 'Vrede zij u. Zoals de Vader mij gezonden heeft zo zend ik u.'
Na deze woorden blies hij over hen en zei: 'Ontvangt de heilige Geest. Als gij iemand zonden vergeeft, dan zijn ze vergeven, en als gij ze niet vergeeft,
zijn ze niet vergeven.' Tomas, een van de twaalf, ook Dídymus genaamd, was echter niet bij hen toen Jezus kwam. De andere leerlingen vertelden hem:
'Wij hebben de Heer gezien.' Maar hij antwoordde: 'Zolang ik in zijn handen niet het teken van de nagelen zie, en mijn vinger in de plaats van de nagelen kan steken,
en mijn hand in zijn zijde kan leggen, zal ik zeker niet geloven.' Acht dagen later waren zijn leerlingen weer in het huis bijeen, en nu was Tomas erbij.
Hoewel de deuren gesloten waren kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: 'Vrede zij u.' Vervolgens zei hij tot Tomas: 'Kom hier met uw vinger en bezie mijn handen.
Steek uw hand uit en leg die in mijn zijde en wees niet langer ongelovig maar gelovig.' Toen riep Tomas uit: 'Mijn Heer en mijn God!' Toen zei Jezus tot hem:
'Omdat ge mij gezien hebt gelooft ge? Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben.'
In het bijzijn van zijn leerlingen heeft Jezus nog vele andere tekenen gedaan, welke niet in dit boek zijn opgetekend, maar deze hier zijn opgetekend opdat
gij moogt geloven dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat gij door te geloven leven moogt in zijn Naam.
Vandaag neemt Thomas ons mee in zijn twijfelend geloven. Is al het lijden nu plotsklaps voorbij omdat enkele van hen Jezus ontmoet hebben?
Wordt de Verrijzenis het ‘happy end’ van heel het lijdensverhaal? Dit kan hij niet geloven. Hij weigert om mee te doen met het enthousiasme van de anderen.
Hij wil de wonden zien. Alsof hij wil zeggen het kruis moet een kruis blijven! Het klopt toch niet als dit van zijn kracht ontnomen zou worden door de Verrijzenis.
De wereld is en blijft een rauwe werkelijkheid. En te midden van die werkelijkheid moet hij (moeten wij) leven. Al het lijden, ellende en pijn mogen niet ontkend of
genegeerd worden zeker niet door het kruis, dat kan hij (wil hij) niet geloven.
En Jezus komt naar hem toe, laat zijn wonden zien alsof hij wil zeggen: Kijk dan! Kijk recht in de wonden en raak ze aan. En weet; daar waar je het menselijke leed aanraakt,
daar kom je tot het besef dat Ik leef, dat Ik het ben.’ Daar waar mensen lijden, kom je mij tegen. Wees dus bereid om de pijn en het lijden van anderen mee te dragen dan zal je mij Léven.