Joh.20,24-29 (3/07/2020)
Tomas, een van de twaalf, ook Didymus genaamd was niet bij de leerlingen toen Jezus kwam.
De anderen vertelden hem: 'Wij hebben de Heer gezien.' Maar hij antwoordde:
'Als ik niet in zijn handen de tekenen van de nagelen zie, en mijn vinger in de plaats van de nagelen kan steken,
en mijn hand in zijn zijde leggen, zal ik het niet geloven.' Acht dagen later waren de leerlingen weer in het huis bijeen,
en nu was Tomas er bij. Hoewel de deuren gesloten waren kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: 'Vrede zij u.'
Vervolgens zei Hij tot Tomas: 'Kom hier met jouw vinger en bezie mijn handen. Steek je hand uit en leg die in mijn zijde
en wees niet langer ongelovig maar gelovig.' Toen riep Tomas uit: 'Mijn Heer en mijn God!'
Toen zei Jezus tot hem: 'Omdat je Mij gezien hebt geloof je? Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben.'
Ocharme Thomas … de geschiedenis ingegaan en talloze keren door ‘geloofspredikers’ in een negatief licht ten tonele gevoerd als ‘de ongelovige Thomas’.
In een iets mildere versie mocht hij dan optreden als toch wel wat gelijkend op ons: ja, wij hebben ook allemaal onze ‘ongelovige momenten’ …
Maar daar moeten we dan toch maar zo snel mogelijk van af.
Heeft Thomas het echt zo verkeerd gezien? Soms denk ik dat hij net zag wat móest gezien worden: dat ons christelijk geloof pas christelijk geloof wordt
als het lijfelijk en tastbaar wordt! Het kan ook niet zonder de wonden van Christus; het kan niet zonder de wonden van de Mens!
Het kan niet zonder dat wij ónze handen durven vuil maken aan de wonden van anderen – zelfs als die besmettelijk zijn!
Ik wil mij laten besmetten … door het virus van de gedurfde liefde. O ja, het zal met aarzeling zijn. Maar Jezus zegt:
“Kom, raak mij aan.” En in zijn woorden voel ik geen verwijt … alleen … gedurfde liefde!
Joh. 21,1-14 (17/4/2020)
In die tijd verscheen Jezus opnieuw aan de leerlingen bij het meer van Tiberias. De verschijning verliep als volgt: er waren bijeen:
Simon Petrus, Tomas, die ook Dídymus genoemd wordt, Natánaël uit Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en nog twee van zijn leerlingen.
Simon Petrus zei tot hen: 'Ik ga vissen!' Zij antwoordden: 'Dan gaan wij mee.' Zij gingen dus op weg en klommen in de boot maar ze vingen die nacht niets.
Toen het reeds morgen begon te worden, stond Jezus aan het strand, maar de leerlingen wisten niet dat het Jezus was. Jezus sprak hen aan:
'Vrienden, hebben jullie soms wat vis?' 'Neen', zeiden ze. Toen beval hij hun: 'Werpt het net uit, rechts van de boot, daar zult ge iets vangen.'
Nadat ze dit gedaan hadden, waren ze niet meer bij machte het net op te halen vanwege de grote hoeveelheid vissen. Daarop zei de leerling van wie Jezus veel hield tot Petrus:
'Het is de Heer!' Toen Simon Petrus hoorde dat het de Heer was, trok hij zijn bovenkleed aan – want hij droeg slechts een onderkleed – en sprong in het meer.
De andere leerlingen kwamen met de boot, want zij waren niet ver uit de kust, slechts ongeveer tweehonderd el, en sleepten het net met de vissen achter zich aan.
Toen zij aan land waren gestapt zagen zij dat er een houtskoolvuur was aangelegd met vis erop en brood. Jezus sprak tot hen: 'Haalt wat van de vis die gij juist gevangen hebt.'
Simon Petrus ging weer aan boord en sleepte het net aan land. Het was vol grote vissen, honderddrieënvijftig stuks en ofschoon het er zoveel waren scheurde het net niet.
Jezus zei hun: 'Komt ontbijten.' Wetend dat het de Heer was durfde geen van de leerlingen hem vragen: 'Wie zijt gij?' Jezus trad dichterbij, nam het brood en gaf het hun,
en zo ook de vis. Dit nu was de derde keer dat Jezus aan de leerlingen verscheen sinds hij uit de doden was opgestaan.
Met zeven waren ze daar op het strand bijeen. Wat zullen we doen? Gaan vissen? Opnieuw de draad opnemen van ons oude leven, van voor we hem kenden? Maar het levert niets meer op.
Er is geen weg terug in dat oude leven wanneer hij je aangeraakt heeft.
En Jezus? Hij verschijnt telkens weer aan zijn leerlingen. Hij was er in het breken van het brood Hij was er in de wonden. En opnieuw is hij er en roept hen toe.
Gooi het eens over een totaal andere boeg!
Wie is dat die daar roept? Ga ik op zijn roep in? Geef ik me over aan een Stem die me doorheen mijn dagelijkse bezigheden aanspreekt? Die me de ogen opent voor een nieuw perspectief?
Johannes herkent hem en roept. Petrus komt in beweging. De zeven komen aan land en ‘zien’ hem. Bekend maar toch anders!
Bij een houtvuur staat hij hen op te wachten en nodigt hen uit. Ze eten samen, veel zeggen ze niet, hoeft ook niet.
Daar bij het meer gaat de zon op. En ik vraag me af: Wie is dat toch die mij zo liefdevolle nabij blijft? Hoe zal ik hem leven?
Joh. 21,15-19 (29/05/2020)
Toen ze gegeten hadden vroeg Jezus aan Simon Petrus: 'Simon, zoon van Johannes, heb je me lief, meer dan de anderen hier?'
'Ja, Heer,' zei hij, 'jij weet dat ik van je hou.' Daarop zei Jezus: 'Zorg dan voor mijn kudde.' Nogmaals vroeg hij:
'Simon, zoon van Johannes, heb je me lief?' 'Ja, Heer,' zei hij, 'jij weet dat ik van je hou.' Daarop zei Jezus:
'Wees dan een herder voor mijn schapen.' Nog een derde keer vroeg hij: 'Simon, zoon van Johannes, houd je van mij?'
Het deed Petrus pijn dat hij hem voor de derde keer vroeg of hij van hem hield, en hij zei: 'Heer, jij die alles weet,
je beseft toch wel dat ik van je hou.' Daarop zei Jezus: 'Zorg dan voor mijn schapen. Waarachtig, ik verzeker je:
als jongeman deed je zelf je gordel om en je ging de weg die je zelf wilde; als je oud bent zul je je armen uitstrekken en je gordel laten omdoen,
en je zult een weg gaan die je zelf niet wilt.' Hiermee kondigde hij aan door wat voor dood Petrus God zou verheerlijken.
En na deze voorspelling zei hij tegen hem: 'Volg mij.'
“Heb je me lief? “
Wat een vraag. Stel je even voor dat ze aan jou gesteld wordt. Ik word er stil van. “Hoe lief, wat lief … wat bedoel je juist?”, werp ik op.
Zo kan ik mijn antwoord wat uitstellen. Maar eigenlijk weet ik perfect wat er bedoeld wordt. Namelijk of ik bereid ben om me persoonlijk
met heel mijn wezen te verbinden? Of ik er onvoorwaardelijk voor kies om heel mijn doen en laten af te stemmen op hem? Of ik bereid ben om te leven
weg van mezelf, totaal gericht op de (A)ander?
Ik voel ook een zekere teleurstelling omwille van de vraag. Is het dan niet duidelijk? Tot ik besef dat het een harts-kwestie is en niets te maken heeft met al wat ik doe of verkondig.
Petrus was diep geraakt en door zijn tranen heen zag hij alleen nog Jezus en diep van binnen wist hij dat hij meer van deze man hield dan hij kan zeggen. Hier was sprake van ware liefde.
Een liefde die niet zelfgenoegzaam is, waar geen sprake is van enige ikkigheid.
Op dat punt gekomen kan ik alleen maar zeggen: Ja ik ben bereid, mijn liefde geef ik als antwoord op jouw liefde voor mij, ik geef ze jou en de wereld.
Joh.21,20-25 (30/05/2020)
In die tijd, toen Petrus zich omkeerde, zag hij, dat de leerling van wie Jezus veel hield, hem volgde;
dezelfde die ook bij de maaltijd tegen Jezus’ borst had geleund en had gezegd: Heer, wie is het die Jou zal overleveren?
Toen Petrus hem nu zag, vroeg hij aan Jezus: 'Wat dan met hem?' Waarop Jezus hem zei: 'Als ik hem wil laten blijven tot ik kom, is dat jouw zaak?
Jij moet mij volgen!' Zo ontstond onder de broeders het gerucht dat die leerling niet zou sterven. Doch Jezus had hem niet gezegd dat hij niet zou sterven, maar:
'Als ik hem wil laten blijven tot ik kom, is dat jouw zaak?' Dit is de leerling die van deze dingen getuigt en dit geschreven heeft,
en wij weten dat zijn getuigenis waar is. Er zijn nog vele andere dingen die Jezus gedaan heeft. Maar als ze een voor een beschreven worden,
dan zou naar mijn mening zelfs de hele wereld te klein voor de boeken die men dan zou moeten schrijven.
Nadat het gisteren ging over de liefde van Petrus, gaat het vandaag over die van Johannes, “de leerling van wie Jezus veel hield”.
Hoewel liefde altijd gaat over wederzijdsheid, lijken de rollen hier toch omgedraaid. Waar aan Petrus eerst gevraagd wordt zijn liefde te géven,
lijkt Johannes die eerst te kríjgen. Maar dat is enkel het eerste zicht.
Petrus heeft Jezus’ liefde al lang gekrégen! Bij zijn roeping als apostel al, maar zeer indringend net door het stellen van die vraag naar zíjn liefde voor Jezus,
misschien maar enkele dagen na zijn verloochening! Wat een overstelping van liefde: aan Petrus wordt niets aangerekend! Alleen de vraag gesteld:
met de liefde die je kríjgt, wat zul je ermee doen?
En aangezien liefde altíjd ontvangen en geven is, gebeurt hetzelfde bij Johannes – maar op zijn heel eigen wijze.
De wederzijdse liefde met Jezus mag blijkbaar zo uniek zijn als de mens zelf. Er blijken geen woorden te hoeven tussen Jezus en Johannes.
Hij ‘weet’ dat hij bemind is. En zijn wederliefde? … geeft hij in woorden … aan anderen (ook ons): het ware getuigenis van die liefde, in zijn Evangelie en brieven … “opdat ook zij zouden geloven”.