Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Lc.10,25-37 (7/10/2024)

25    Toen stond er een zekere wetgeleerde op
       en vroeg Jezus, om hem uit te testen:
       “Meester, wat moet ik doen
       om deel te krijgen aan het eeuwig leven?”
26    Jezus antwoordde hem:
       “In de wet, wat staat daar geschreven?
       Hoe lees jij dat?”
27    Hij antwoordde nu en zei:
       “Je zult de heer, je God, daadwerkelijk liefhebben,
       uit heel je hart en heel je wezen,
       uit heel je kracht en heel je verstand,
       en je naaste [de mensen rondom je] zoals jezelf.” [Deut.6,5; Lev.19,18]
28    Jezus zei:
       “Terecht heb je dit geantwoord.
       Doe dit en je zult leven.”
29    De wetgeleerde wilde echter zijn vraag verduidelijken
       en vroeg Jezus daarom nog:
       “Wie is ‘mijn naaste’?”
       [“Wie is er vervat in ‘de mensen rondom mij’?”]
30    Toen vertelde Jezus het volgende:
       Op zekere dag ging iemand van Jeruzalem naar Jericho.
       Onderweg werd hij door rovers overvallen.
       Ze schudden hem uit en sloegen hem
       en lieten hem halfdood achter.
31    Toevallig kwam nu ook een priester op dezelfde weg.
       Toen hij de man in de gaten kreeg,
       ging hij hem aan de andere kant van de weg voorbij.
32    Ook kwam er een tempelbedienaar langs.
       Hij ging kijken,
       maar ging hem ook aan de andere kant van de weg voorbij.
33    Nu kwam er een Samaritaan [vreemdeling] op reis bij die plek.
       Hij zag de man en raakte diep bewogen.
34    Hij kwam tot bij hem,
       verbond zijn wonden en goot er olie en wijn over.
       Dan tilde hij hem op zijn eigen rijdier,
       bracht hem naar een herberg
       en zorgde voor hem.
35    ’s Anderendaags gaf hij twee daglonen aan de herbergier
       en zei hem:
       “Verzorg hem, en als je meer moet besteden:
       ikzelf zal het je bij mijn terugkomst betalen.”
36    Wat denk je:
       Wie van deze drie is de naaste geworden
       [Wie van deze drie heeft gestaan rondom …]
       van de man die in de handen van de rovers viel?”
37    De wetgeleerde antwoordde:
       “Degene die hem barmhartigheid heeft gedaan.”
       Jezus zei nu tegen hem:
       “Ga, en jij, doe evenzo!”

De vraag van de wetgeleerde is een vraag die wel meerdere keren klinkt in het Evangelie, en die wij ook zelf ter harte zouden mogen nemen: “Wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwig leven?” Die uitdrukking wordt ook soms vertaald met ‘het volle leven’, omdat het natuurlijk niet gaat om een eindeloos uitgerekt leven, of ook niet (alleen) over een ‘leven na de dood’.
Dat zien we hier heel raak geïllustreerd in het antwoord van Jezus. In het algemene, theoretische antwoord wordt G-d uiteraard wel genoemd, maar als het concreet wordt, dan gaat het over mijn naaste! Werk maken van dat ‘volle leven’, is niet iets voor ‘dan’, maar voor nu! Meer nog, het volle leven wórdt waar – hier en nu – in de mate dat ik mij mijn naaste aantrek.
“En wie is dan mijn naaste,” vragen wij met de wetgeleerde? “Iedereen die je tegenkomt, zegt Jezus simpelweg, en bovenal degene die jou nabijheid nodig heeft, ongeacht zijn achtergrond of financiële draagkracht.
Simpel toch, dat eeuwig leven …

Lc.10,38-42 (8/10/2024)

38    Terwijl ze verder trokken [naar Jeruzalem],
       gebeurde het eens dat hij in een dorp kwam
       waar een zekere vrouw die Marta heette
       hem in haar huis ontving.
39    Ze had ook een zus die Maria heette.
       Deze ging bij Jezus neerzitten
       en luisterde naar zijn woorden.
40    Marta werd rondgetrokken door het vele bedienen.
       Ze kwam er even bij staan en zei:
       “Heer, doet het jou niets
       dat mijn zus mij alleen laat met het bedienen?
       Zeg dan toch tegen haar dat ze met mij meehelpt.”
41    Jezus antwoordde haar:
       “Marta, Marta, wat ben je bezorgd
       en laat je je verontrusten door zoveel dingen.
42    Nodig is één te zijn.
       Maria heeft voor dit goed gekozen
       en het zal haar niet ontnomen worden.”

Ben ik ‘één’?
Val ik samen met wie ik ben en wat ik doe?
Of ben ik ‘verstrooid’,
verontrust her en der lopend
in de mening dat nog dit en dat ‘moet’?
G-d is Één.
Go(e)d is één te zijn.
Ben ik ‘één’?

Lc.11,1-4 (9/10/2024)

     Eens was Jezus ergens aan het bidden.
       Toen hij opgehouden was,
       vroeg een van zijn leerlingen:
       “Heer, leer ons bidden,
       zoals Johannes dat ook aan zijn leerlingen geleerd heeft.”
     Hij zei hen:
       “Telkens wanneer jullie bidden,
       zeg dan:
       Vader,
       laat geheiligd worden jouw naam,
       laat komen jouw koninkrijk.
     Geef elke dag weer
       ons brood voor de komende dag,
     en vergeef ons onze verwijdering [zonde]
       – zelf vergeven wij ieder die ons iets schuldig is –
       en laat ons niet ingaan op beproeving.”

Dat Jezus bad, dat horen we vele keren in de Evangelies. Meestal zijn het maar korte vermeldingen, maar ze lopen duidelijk als een rode draad door het geheel. Jezus had zijn leven niet kunnen leven in dergelijke gegevenheid, als hij dat niet deed vanuit zijn innige verbondenheid met G-d.
Dat was de leerlingen ondertussen wel al opgevallen. En het moet hen op een of andere manier gefascineerd hebben. Uiterlijk zal er niet zo heel veel te zien of te horen zijn geweest – hij trok zich vaak zelfs feitelijk in de eenzaamheid terug – maar ze ervaarden het ‘effect’ ervan. Ze merkten hoe hij vanuit een stevigheid zijn weg kon gaan, en dat was een stevigheid waarvan hij zelf zei dat hij uit zichzelf niets kon! (Joh.5,30)
Dat ze uit zichzelf niet in staat waren werkelijk navolger van Jezus te worden, zullen de leerlingen ook wel door hebben gehad. Geen wonder dus dat ze aan hem vragen: Leer ons bidden? Leer ons zo in die innige verbondenheid met G-d te staan zodat ze een krachtbron wordt?
Kijk dus naar Jezus, zie hem bidden, raak gefascineerd, en vraag: Heer, leer mij bidden!

Lc.11,5-13 (10/10/2024)

     En Jezus ging verder
       [nadat hij aan zijn leerlingen het gebed tot zijn Vader had geleerd]:
       “Stel, je hebt een vriend
       en midden in de nacht ga je naar hem toe
       en vraagt:
       “Vriend, leen mij drie broden,
     want een andere vriend van mij is van een reis
       bij mij aangekomen
       en ik heb niets om hem voor te zetten.”
     Zou die dan van binnenuit antwoorden:
       “Doe mij die moeite niet aan!
       De deur is al gesloten
       en mijn kinderen en ik zijn al in bed,
       ik kan niet opstaan om ze je te geven.”?
     Ik zeg jullie:
       Zelfs al zou hij niet opstaan
       en het hem geven
       omdat het zijn vriend is,
       dan nog zou de onbeschaamdheid
       hem oproepen
       en zal hij hem geven zoveel als hij nodig heeft.
     Ik druk jullie op je hart:
       Vraag – en je zult krijgen,
       zoek – en je zult vinden,
       klop – en er zal je worden opengedaan.
10    Want iedere vragende – ontvangt,
       iedere zoekende – vindt,
       voor iedere kloppende – zal er opengedaan worden!
11    Welke vader onder jullie zal,
       als je zoon om brood vraagt,
       hem een steen geven?
       Als hij om vis vraagt,
       geef je hem toch geen slang?
12    Als hij om een ei vraagt,
       geef je hem toch geen schorpioen?
13    Als jullie dan
       – ook al zijn jullie slecht –
       goede gaven weet te geven aan jullie kinderen,
       hoeveel te meer zal de hemelse Vader
       heilige Geest geven
       aan wie hem daarom vragen?!”

Dit stuk behoort onverkort bij dat van gisteren, bij Jezus antwoord op de vraag: Leer ons bidden. Het ‘kinderlijke toevertrouwen aan G-d’ van gisteren, wordt hier aangevuld met het ‘stoutmoedige appelleren van G-d’.
Natuurlijk moeten we hier opletten niet te vervallen in een ‘do-ut-des-geloof’. Daarin geef ik wat aan G-d (mijn vertrouwen, mijn daden, een offer, …) opdát G-d iets aan mij terug zou geven (een goed leven, mijn wens, …)
Maar we mogen het wel zien binnen ‘de logica van de liefde’, zoals Jezus hier immers zelf met zijn voorbeeld aanhaalt: “Welke vader onder jullie zal aan zijn zoon …” Áls ik mij genegen toevertrouw aan G-d en werkelijk een innige verbinding met G-d aanga, dan ligt het in de lijn van zijn gratuite liefde – die we in de Bijbel leren kennen – dat hij ons ook tegemoet komt met ‘al wat wij nodig hebben’.
Misschien is dat wel onze moeilijkste daad van geloof, te vertrouwen in G-ds gratuite liefde voor ons?

Lc.11,27-28 (12/10/2024)

27    Toen hij zo aan het spreken was,
       verhief een vrouw uit de menigte haar stem
       en zei hem:
       “Zalig de schoot die jouw gedragen heeft
       en de borsten waaraan jij hebt gedronken!”
28    Jezus antwoordde:
       “Ja, sterker nog:
       Zalig wie luisteren naar Gods woord
       en het be-waren!”

Jezus prijst zijn moeder dubbel gelukkig. Eerst beaamt hij wat een vrouw uit de menigte zegt, en vervolgens voegt hij er nog een andere dimensie aan toe.
Van Maria kun je trouwens zeggen dat die tweede dimensie – het luisteren naar G-ds Woord en het be-waren – éérst komt. Het was wellicht net omdát ze als jonge vrouw/meisje ál leefde met een attent oor en hart op G-d gericht, dat ze ‘zwanger werd van heilige Geest’. (Lc.1,35) Haar werd een kind – een uiterst broze God! – gegeven om voor te zorgen. Het werd zeker geen sprookjesachtig verhaal. Niet voor niets spreken we van ‘de 7 smarten van Maria’! En toch prijst Jezus haar dubbel zalig.
Laat het ons een aanmoediging zijn om zelf ook te durven met een attent oor en hart luisteren naar G-ds Woord. We zullen er te horen krijgen voor wie we – ook fysiek – moeten zorgen. Makkelijk zal dat zeker niet altijd zijn; ook óns “hart zal door een zwaard doorboord worden”. (Lc.2,35) En toch zal het zalig zijn, want voorbode – wat zeg ik: vóórbode? nee, aanwezige realiteit – van G-ds koninkrijk.

Lc.11,29-32 (14/10/2024)

29    Toen er steeds meer mensen zich rondom hem bijeendrongen,
       zei Jezus:
       “Deze generatie is een slechte generatie.
       Ze verlangt een teken,
       maar er zal haar geen ander teken gegeven worden
       dan het teken van Jona, de profeet.
30    Zoals Jona een teken was voor de bewoners van Nineve,
       zo zal ook de mensenzoon dat zijn voor deze generatie.
31    Bij het oordeel zal de koningin van het zuiden opstaan
       samen met deze generatie
       en zij zal haar veroordelen.
       Want zij kwam van de uiteinden van aarde
       om de wijsheid van [koning] Salomo te horen.
       Kijk dan toch! Hier is méér dan Salomo!
32    Bij het oordeel zullen de bewoners van Nineve opstaan
       samen met deze generatie
       en zij zullen haar veroordelen.
       Want zij hebben zich bekeerd
       door de prediking van Jona.
       Kijk dan toch! Hier is méér dan Jona!”

Jezus lijkt te zeggen dat het nutteloos is tekens te vragen. Tegelijk lijkt hij ook te zeggen dat die tekens er wel degelijk zijn! De kwestie lijkt vooral te zijn of we ze zíen. Zolang we niet kijken met open ogen en een hart dat wíl zich er naar toe keren, heeft het geen zin tekens te vragen. Tekens zijn immers geen tovertrucjes, die door hun spektakel iedereen lijken te overtuigen. Tekens zijn sporen van G-d in deze wereld, die wij met gelovige ogen moeten leren lezen en onderscheiden.
Vraag dus niet om een – spectaculair en overduidelijk – teken; vraag om helder inzicht en een onderscheidende geest.
Die kunnen we bij Jezus vinden. Jezus biedt zichzelf als teken aan! Hoe meer we hem dus leren kennen, hoe meer we ons zijn woorden eigen maken en leren toepassen op ons eigen leven, hoe meer we zullen zien dat G-d inderdaad zijn spoor trekt door deze wereld en wat onze eigen plaats en rol daarin is.